Wet van 11 juli 2018, houdende bepalingen samenhangend met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is enige wettelijke voorzieningen te treffen in verband met de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 en daarmee mede uitvoering te geven aan het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. verdrag:

het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 (Trb. 2017, 102);

b. zaak:

strafbare feiten die verband houden met het neerhalen vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014.

Artikel 2

In afwijking van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank Den Haag bevoegd tot kennisneming van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 op 17 juli 2014.

Artikel 3

  • 1. In afwijking van de artikelen 552y, eerste lid, aanhef en onder a, en 552bb, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt een verzoek van de Oekraïense autoriteiten tot het instellen van een strafvervolging als bedoeld in artikel 6 van het verdrag, niet afgewezen indien het betrekking heeft op een vreemdeling die zijn vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft.

  • 2. Onze Minister van Justitie en Veiligheid zendt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, met de daarbij gevoegde stukken aan de officier van justitie bij het landelijk parket.

  • 3. Artikel 552aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing indien degene op wie het verzoek, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft, zich buiten Nederland bevindt.

Artikel 4

  • 1. Een verdachte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het verdrag kan aanwezig zijn bij het onderzoek van de zaak ter terechtzitting met gebruikmaking van videoconferentie.

  • 2. De gebruikmaking van videoconferentie omvat de deelname aan het onderzoek ter terechtzitting waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen en omvat eveneens het horen, verhoren of ondervragen per videoconferentie als bedoeld in artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Van videoconferentie kan ook gebruik worden gemaakt in de gevallen dat het gebruik ervan is uitgesloten door een op grond van artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde algemene maatregel van bestuur.

  • 4. Terechtstaan per videoconferentie vindt uitsluitend plaats indien de verdachte verklaart daarmee in te stemmen. De instemming kan alleen worden afgelegd ten overstaan van een rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken. De verdachte kan zich bij het afleggen van de verklaring doen bijstaan door een raadsman en een tolk. Voordat hij de verklaring aflegt, wordt de verdachte op de mogelijke gevolgen daarvan opmerkzaam gemaakt. Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt. De instemming kan niet worden ingetrokken.

  • 5. Wanneer de verdachte, overeenkomstig het vierde lid, zijn instemming heeft gegeven, wordt slechts afgezien van gebruikmaking van videoconferentie indien naar het oordeel van de rechter zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Onder zwaarwegende belangen wordt mede begrepen een zodanige auditieve of visuele handicap van de verdachte dat daardoor redelijkerwijs kan worden verondersteld dat videoconferentie afbreuk doet aan zijn inbreng of positie in het strafproces, dan wel aan de rechten van andere procesdeelnemers.

  • 6. Het verhoor wordt overeenkomstig het Nederlands recht afgenomen.

  • 7. De behandeling van de zaak tegen de verdachte met gebruikmaking van videoconferentie, geldt als een procedure op tegenspraak.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel, voor zover aanvulling op of afwijking van de regels vervat in de op grond van artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde algemene maatregel van bestuur noodzakelijk is.

Artikel 5

De voorzitter van het gerecht in feitelijke aanleg dat de zaak behandelt, kan bepalen dat bij het onderzoek van de zaak ter terechtzitting gebruik wordt gemaakt van de Engelse taal.

Artikel 6

De artikelen 54 en 55 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn niet van toepassing in geval van de overdracht van de tenuitvoerlegging op grond van deel V van het verdrag.

Artikel 7

Indien artikel I, onderdeel G, van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) (Stb. 2017, 246) in werking treedt, komt artikel 3 van deze wet te luiden:

Artikel 3

  • 1. Onze Minister van Justitie en Veiligheid zendt een verzoek van de Oekraïense autoriteiten tot het instellen van een strafvervolging als bedoeld in artikel 6 van het verdrag, met de daarbij gevoegde stukken aan de officier van justitie bij het landelijk parket.

  • 2. Artikel 5.3.9, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing indien degene op wie het verzoek, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft, zich buiten Nederland bevindt.

Artikel 8

Deze wet treedt, onder toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 11 juli 2018

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 916

Naar boven