Besluit van 20 april 2018 tot vaststelling van bedragen voor nadeel van naasten dat niet in vermogensschade bestaat (Besluit vergoeding affectieschade)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 8 januari 2018, nr. 2182801;

Gelet op de artikelen 107, eerste lid, onder b, en 108, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 januari 2018, nr. No.W16.18.0002/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 17 april 2018, nr. 2245339;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

1. De bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder b, en artikel 108, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn:

 

ernstig en blijvend letsel

overlijden

ernstig en blijvend letsel door een misdrijf

overlijden door een misdrijf

echtgenoten en geregistreerde partners (a)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

levensgezellen (b)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

minderjarige kinderen en ouders (c en d)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

meerderjarige thuiswonende kinderen en ouders (c)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

pleegkinderen en ouders (e en f)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

meerderjarige niet-thuiswonende kinderen en ouders (c en d)

€ 12.500

€ 15.000

€ 15.000

€ 17.500

zorg in gezinsverband (e en f)

€ 15.000

€ 17.500

€ 17.500

€ 20.000

overige nauwe persoonlijke relaties (g)

€ 12.500

€ 15.000

€ 15.000

€ 17.500

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoeding affectieschade.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 20 april 2018

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de zeventiende mei 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

De wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (hierna: de wet) is op 10 april 2018 door de Eerste Kamer aanvaard en zal op 1 januari 2019 in werking treden. Deze wet bepaalt dat (1) naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en (2) nabestaanden van overleden slachtoffers aanspraak hebben op vergoeding van affectieschade, onder de voorwaarde dat het letsel of overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is (artikel 6: 107, eerste lid, onder b, en artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). De vergoeding van affectieschade is een vergoeding van immateriële schade van naasten.

In de wet zijn de gerechtigden tot affectieschade opgenomen (artikel 6:107, tweede lid, en artikel 6:108, vierde lid, BW). Dit betreft de volgende naasten:

  • a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;

  • b. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

  • c. degene die ten tijde van de gebeurtenis de ouder van de gekwetste is;

  • d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de gekwetste is;

  • e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;

  • f. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

  • g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste aanspraak heeft op de vergoeding van affectieschade.

De omvang van de vergoeding tot affectieschade is vastgesteld in dit besluit. De vergoeding heeft een symbolisch karakter, omdat zij geen compensatie kan bieden voor het verdriet van de naaste. De vergoeding leidt hoofdzakelijk tot erkenning van het ondervonden leed en verschaft naasten een zekere genoegdoening (Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 3). Er worden vaste bedragen gehanteerd om te voorkomen dat de vaststelling van de vergoeding leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de omvang van het leed (idem, p. 4, 5). Uit onderzoek naar affectieschade wordt de conclusie getrokken dat € 10.000 door een meerderheid van de naasten als niet ongepast zal worden ervaren. Wel blijken de voorkeuren gemiddeld wat hoger te liggen en blijken deze voorkeuren hoger te liggen bij nabestaanden dan bij de andere naasten (Akkermans e.a., Affectieschade, Slachtoffers en aansprakelijkheid, Vrije Universiteit Amsterdam, Den Haag: Boom 2015, p. 63). € 10.000 lijkt als een minimum te worden ervaren. Mede gelet op het tijdsverloop sinds het voornoemde onderzoek dat in 2008 plaatsvond, zijn de bedragen over de gehele linie in beperkte mate verhoogd.

In de bedragen is enige differentiatie aangebracht. Ze variëren tussen de € 12.500 en de € 20.000 (Kamerstukken II 2014/2015, 34 257, nr. 3, p. 16). Weliswaar laat het leed waar het hier om gaat zich niet in geld uitdrukken, dat doet er niet aan af dat indien eenmaal een recht op vergoeding van affectieschade is erkend, de omvang van de vergoeding de aard van het geleden verdriet op enige wijze moet reflecteren (idem, p. 5). De bedragen verschillen in de eerste plaats al naar gelang er sprake is van ernstig en blijvend letsel of overlijden. Uit onderzoek naar affectieschade blijkt dat dit een onderscheid is dat in de hoogte van de vergoeding tot uitdrukking moet komen (Akkermans e.a., Affectieschade, Slachtoffers en aansprakelijkheid, Vrije Universiteit Amsterdam, Den Haag: Boom 2015, p. 63). Voorts wordt onderscheid gemaakt in de aard van de relatie. Het is te rechtvaardigen hogere bedragen toe te kennen indien de gekwetste en de naaste echtgenoten, partners, levensgezellen, ouders en minderjarige of meerderjarige thuiswonende kinderen zijn. In deze gezinsgevallen mag een zodanig hechte band worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. Een dergelijke hogere vergoeding ligt eveneens in de rede indien een naaste een pleeg- of stiefkind is, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleeg- of stiefkind op zich heeft genomen (de gerechtigden genoemd onder (e) en (f)). De feitelijke zorgrelatie is bepalend, niet de juridische duiding hiervan. Het bedrag is voor deze categorie veranderd ten opzichte van het bedrag in de tabel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (idem, p. 16). Hiermee wordt de motie van de leden Groothuizen en Van Nispen gestand gedaan (Kamerstukken II 2014/2015 34 257, nr. 10). Ten slotte is het te rechtvaardigen om het bedrag hoger vast te stellen indien het overlijden of het ernstige en blijvende letsel door een misdrijf is veroorzaakt. De genoegdoeningsfunctie verlangt dan een hoger bedrag. Ook hier geldt dat de verhoging geen vertaling is van het daadwerkelijk ondervonden leed, maar symbolisch is. Bij misdrijven is er per definitie sprake van een schending van een zwaarwegende – want in de strafwet neergelegde en gesanctioneerde – maatschappelijke norm en daarmee van ernstig laakbaar handelen. Dit geldt niet alleen voor misdrijven waarbij het opzet gericht was op het toebrengen van letsel, maar ook voor andere misdrijven waarvan ernstig en blijvend letsel het gevolg is, bijvoorbeeld zware milieudelicten (Kamerstukken II 2014/2015 34 257, nr. 3, p. 5).

Uit de consultatie van het besluit volgt dat het Verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Vereniging van Letselschade Advocaten het besluit graag onderschrijven. Centramed, een medische aansprakelijkheidsverzekeraar van hoofdzakelijk ziekenhuizen en GGZ-instellingen, adviseert lagere vergoedingen toe te kennen in het geval van medische aansprakelijkheid, dan wel de zorgsector uit te zonderen voor zover het de vergoeding van affectieschade betreft. Een paar ziekenhuizen en een GGZ-instelling onderschrijven dit. Van een uitzonderingspositie voor de medische sector is afgezien, gelet op het overstijgende belang van de naasten van het slachtoffer. Het wetsvoorstel kent die naasten van het slachtoffer een schadevergoeding toe, als een onrechtmatige daad tot ernstig en blijvend letsel of overlijden leidt. Het betreft gevallen die zo ingrijpend zijn voor de naasten, dat de vergoeding van affectieschade gerechtvaardigd is. Of het letsel of overlijden nu is veroorzaakt door een fout van een arts of door een fout van een verkeersdeelnemer, maakt geen verschil voor het verdriet dat dit letsel of overlijden meebrengt voor naasten. Vanuit het perspectief van de naasten van het slachtoffer zou rechtsongelijkheid ontstaan wanneer voor onrechtmatig handelen door zorgaanbieders een uitzondering wordt gemaakt. De erkenning en genoegdoening van het verdriet zou dan aan naasten worden onthouden. Enige premiestijging voor de medische sector weegt daar niet tegen op. Met die premiestijging is overigens rekening gehouden bij de behandeling van het wetsvoorstel, zoals door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstukken II 2015/2016, 34 257, nr. 6, p. 16).

Wijziging van de bedragen

De bedragen die in dit besluit zijn vastgesteld, worden periodiek herijkt. De eerste herijking van de bedragen geschiedt na de evaluatie van de wet. Deze evaluatie vindt plaats vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet. Hierin wordt de omvang van de bedragen meegenomen. Na de eerste herijking zullen de bedragen elke vijf jaar opnieuw worden bezien. De bijzondere aard van de vergoedingen en de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar worden bij de herijking betrokken. Op deze wijze wordt de toezegging nagekomen de bedragen te indexeren. Anders dan aanvankelijk was voorzien bij de behandeling van het wetsvoorstel, is er in dit besluit niet gekozen voor een jaarlijkse indexering door middel van een indexeringspercentage. Zo’n indexeringspercentage leidt ertoe dat de bedragen die op een symbolische wijze leed vergoeden, exact worden benaderd. Dit kan leiden tot merkwaardige bedragen, bijvoorbeeld als de indexering tot gevolg heeft dat het bedrag met € 177,80 moet worden verhoogd. Bovendien kan dit ertoe leiden dat de bedragen worden verlaagd, indien sprake is van een negatieve consumentenprijsindex. Ook dit verhoudt zich moeizaam met de erkennings- en genoegdoeningsfunctie van de vergoeding van affectieschade. Dit neemt niet weg dat bij de herijking van de bedragen, de prijsontwikkeling wel zal worden meegewogen. Een herijking na telkens vijf jaar leidt ook tot een grotere rechtszekerheid en daarmee werkbaarheid van dit besluit voor de rechtspraktijk dan een jaarlijkse wijziging van de bedragen.

Gevolgen voor de Rijksbegroting

De kosten die samenhangen met de wet zijn reeds begroot bij de totstandkoming van deze wet. Dit besluit brengt ten opzichte van deze wet geen nieuwe kosten met zich.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven