Besluit van 18 april 2018 tot aanwijzing van de gegevens waarop een opdracht tot verstrekking aan een aanbieder van een communicatiedienst in het kader van onderzoek van communicatie door de AIVD en MIVD betrekking kan hebben (Besluit gegevensverstrekking onderzoek van communicatie Wiv 2017)

Wij Willem-Alexander, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 augustus 2017, nr. 2017-0000212671, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

Gelet op de artikelen 52, eerste lid, en 55, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2017, No. W04.17.0244/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 april 2018, nr. 2017-0000541569, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. aanbieder:

aanbieder van een communicatiedienst;

b. wet:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.

Artikel 2

De volgende categorieën van gegevens worden aangewezen als categorieën van gegevens als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de wet in verband met de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de wet:

  • a. gegevens betreffende de communicatiedienst die door de aanbieder wordt aangeboden;

  • b. gegevens betreffende de netwerktopologie en IT- en netwerkarchitectuur van het netwerk waarop of waarover de communicatiedienst wordt aangeboden.

Artikel 3

De volgende categorieën van gegevens worden aangewezen als categorieën van gegevens als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de wet in verband met de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet:

  • a. gegevens betreffende de communicatiedienst die door de aanbieder wordt aangeboden;

  • b. gegevens betreffende de netwerktopologie, IT- en netwerkarchitectuur van het netwerk, waarop of waarover de communicatiedienst wordt aangeboden, alsmede van het samenstel van netwerken waarbinnen die communicatiedienst wordt aangeboden;

  • c. gegevens betreffende de natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst tot levering van de communicatiedienst van de aanbieder.

Artikel 4

De volgende gegevens worden aangewezen als gegevens als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de wet:

  • a. de naam, het adres en de woonplaats van de gebruiker;

  • b. de nummers of technische kenmerken van de gebruiker;

  • c. de naam, het adres, de woonplaats en het nummer of het technisch kenmerk van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht tot stand te brengen, of van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft getracht met de gebruiker verbinding tot stand te brengen;

  • d. de datum en het tijdstip waarop de verbinding met de gebruiker tot stand is gebracht en beëindigd en de duur van de verbinding, dan wel, indien er geen verbinding tot stand is gekomen, de datum en het tijdstip waarop is getracht verbinding met de gebruiker tot stand te brengen, alsmede de afwijking van dit tijdstip van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352);

  • e. de locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt dan wel gegevens betreffende geografische posities van de randapparatuur van een gebruiker gedurende de tijd dat er een verbinding is met het netwerk, of ingeval van een poging tot verbinding;

  • f. de nummers van de randapparatuur waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt;

  • g. de soort diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens;

  • h. de naam, het adres, de woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de communicatiediensten die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad en het daartoe gebruikte bankrekeningnummer;

  • i. nummers of technische kenmerken van de randapparatuur van gebruikers die gedurende een bepaalde periode, op een nader aangeduide locatie, verbinding maken of hebben gemaakt met het communicatienetwerk van de aanbieder.

Artikel 5

Het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 vervalt.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gegevensverstrekking onderzoek van communicatie Wiv 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 18 april 2018

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de zesentwintigste april 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In paragraaf 3.2.5.6 van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: de wet of Wiv 2017) zijn diverse bijzondere bevoegdheden van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) in het kader van het onderzoek van communicatie opgenomen. Enkele bijzondere bevoegdheden betreffen de bevoegdheid van de diensten om bij aanbieders van communicatiediensten gegevens op te vragen. De aanbieder van een communicatiedienst die een opdracht tot verstrekking van de desbetreffende gegevens van een dienst krijgt, is verplicht daaraan te voldoen. Het niet voldoen aan een dergelijke opdracht is in artikel 143 van de wet strafbaar gesteld. De verplichting tot verstrekking van de desbetreffende gegevens strekt zich overigens uitsluitend uit tot de gegevens die de aanbieders in het kader van de eigen bedrijfsvoering voorhanden hebben; er bestaat derhalve geen vergaar- of bewaarplicht. Ook bestaat er geen verplichting om de eigen systemen aan te passen om aan de opdracht van gegevensverstrekking tegemoet te kunnen komen.

Een deel van de thans in de wet opgenomen bevoegdheden was ook reeds in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) geregeld, te weten de bevoegdheid tot het opvragen van verkeersgegevens (artikel 28 Wiv 2002) alsmede het opvragen van zogeheten abonneegegevens (artikel 29 Wiv 2002). Ook hier gold een medewerkingsplicht en was het niet voldoen daaraan strafrechtelijk gesanctioneerd. De verkeersgegevens die bij de aanbieders konden worden opgevraagd waren limitatief opgesomd in het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002, dat met de inwerkingtreding van dit besluit is komen te vervallen (artikel 5). Artikel 4 van onderhavig besluit treedt daarvoor in de plaats. De abonneegegevens waren in artikel 29 Wiv 2002 limitatief benoemd. Het verschil met de nieuwe regeling waar het gaat om de twee genoemde bevoegdheden is dat de bevoegdheden (en daarmee corresponderende medewerkingsverplichtingen) in de Wiv 2002 beperkt waren tot de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten als bedoeld in de Telecommunicatiewet (Tw). Voorts was de medewerkingsverplichting alsmede de regeling voor de vergoeding van daaraan verbonden administratie- en personeelskosten in hoofdstuk 13 Tw opgenomen. In de nieuwe wet is de reikwijdte van deze bevoegdheden verruimd tot alle aanbieders van communicatiediensten1 en wordt – in aanvulling op de regeling in de Tw – voor andere aanbieders dan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten voorzien in regeling van de medewerkingsplicht en kostenvergoeding. Ook hier geldt dat de verkeersgegevens (ook wel: metadata) limitatief bij algemene maatregel van bestuur dienen te worden aangewezen (artikel 55, eerste lid, van de wet). Onderhavig besluit voorziet daarin. De abonneegegevens zijn in artikel 56, eerste lid, van de wet limitatief opgesomd.

Naast de hiervoor genoemde bijzondere bevoegdheden voorziet de nieuwe wet ook in enkele nieuwe bijzondere bevoegdheden van de diensten tot het opvragen van gegevens bij aanbieders van communicatiediensten. Dat betreft de bevoegdheid van de diensten om aan een aanbieder van een communicatiedienst de opdracht te geven de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om toepassing te kunnen geven aan de bevoegdheid tot gerichte interceptie (artikel 47, eerste lid) en onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (artikel 48, eerste lid) van de wet. Daarbij is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de categorieën van gegevens worden bepaald, waarop de opdracht betrekking kan hebben. In onderhavig besluit worden deze categorieën aangewezen (de artikelen 2 en 3).

In het onderstaande wordt eerst nader ingegaan op de aangewezen categorieën van gegevens in verband met gerichte en onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (§ 2) en de aangewezen gegevens over een gebruiker en diens communicatieverkeer (§ 3). Vervolgens wordt ingegaan op de bedrijfseffecten en administratieve lasten (§ 4) en notificatie (§ 5) van dit besluit.

2. Gegevens ten behoeve van de verwerving van communicatie op grond van artikel 47, eerste lid, en 48, eerste lid, van de wet als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de wet

2.1 Algemeen

In de artikelen 2 en 3 van het besluit wordt uitwerking gegeven aan het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de wet. Daarin is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de categorieën van gegevens worden bepaald, waarop de opdracht tot verstrekking van de gegevens betrekking kan hebben, welke noodzakelijk zijn om toepassing te kunnen geven aan de bevoegdheid van de diensten ex artikel 47, eerste lid, dan wel artikel 48, eerste lid, van de wet. Het gaat daarbij om de aanwijzing van die categorieën van gegevens welke noodzakelijk zijn om een opdracht tot interceptie adequaat te kunnen formuleren en – in het verlengde daarvan – een precieze omschrijving te kunnen geven van de medewerking die van de aanbieder wordt verlangd bij de uitoefening van de desbetreffende interceptiebevoegdheid. Daarnaast kan de bevoegdheid ex artikel 52, eerste lid, van de wet worden aangewend om gegevens te kunnen verkrijgen die bij kunnen dragen aan het in kaart brengen van het communicatielandschap, welke noodzakelijk is om op enig moment doelgericht uitvoering te kunnen geven aan met name de interceptiebevoegdheid van artikel 48, eerste lid.2

Aangezien er een markant verschil zit tussen de interceptiebevoegdheid ex artikel 47, eerste lid, en artikel 48, eerste lid, hetgeen zich ook doorvertaalt in de gegevens die noodzakelijk zijn om de toepassing van de desbetreffende bevoegdheid te kunnen effectueren, zijn in artikel 2 de categorieën van gegevens benoemd die noodzakelijk zijn om uitvoering te kunnen geven aan de bijzondere bevoegdheid tot gerichte interceptie en in artikel 3 de categorieën van gegevens die noodzakelijk zijn om uitvoering te kunnen geven aan de bijzondere bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie.

2.2 Gegevens benodigd in verband met gerichte interceptie (artikel 47)

Artikel 2 van het besluit wijst de categorieën van gegevens aan die noodzakelijk zijn om uitvoering te kunnen geven aan de bevoegdheid tot gerichte interceptie ex artikel 47, eerste lid, van de wet. Het betreft hier: (a) gegevens betreffende de communicatiedienst die door de aanbieder wordt aangeboden en (b) gegevens betreffende de netwerktopologie, IT- en netwerkarchitectuur van het netwerk, waarop of waarover de communicatiedienst wordt aangeboden.

Uit artikel 51 van de wet vloeit voort dat de bevoegdheid tot het opvragen van deze gegevens alleen van toepassing is op de aanbieders op wie niet reeds op grond van artikel 13.2 Tw een verplichting tot medewerking rust, in casu de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Laatstgenoemde aanbieders dienen immers op grond van artikel 13.1 Tw hun netwerk en dienst reeds aftapbaar te hebben gemaakt voordat men die aanbiedt aan het publiek. Voor enkele specifieke openbare telecommunicatienetwerken en diensten zijn de eisen die in dat kader worden gesteld neergelegd in het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten alsmede de Regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten.3 Deze (globale) eisen heeft men dus op voorhand kunnen betrekken bij de inrichting van de door hen aan te bieden communicatiedienst. Het gaat hier om (globale) inrichtingseisen met betrekking tot het desbetreffende netwerk of de desbetreffende dienst: de inrichting dient zodanig te zijn dat een last (opdracht) onverwijld uitvoerbaar is, indien deze één van de daarbij aangegeven gegevens (nummers) bevat. Voorts worden nog een aantal technische eisen gesteld, waarbij een differentiatie plaatsvindt naar gelang het om een circuitgeschakelde of pakketgeschakelde netwerk of dienst gaat.4 Waar het gaat om de overdracht van het tapsignaal van de aanbieder naar de behoeftesteller (openbaar ministerie of de diensten) zijn in Nederland een aantal specificaties van toepassing (ETSI-NL, waar het gaat om telefonie, en TIIT5, waar het gaat om internet).6

In andere dan voornoemde gevallen zal de communicatiedienst echter achteraf aftapbaar dienen te worden gemaakt; gelet op de diversiteit aan communicatiediensten zal dus die informatie beschikbaar moeten komen, die de diensten in staat stelt om – in goed overleg met de aanbieder – te bepalen hoe voor de dienst op een zo (kosten)efficiënt mogelijke wijze de aftapbaarheid kan worden gerealiseerd.

Met betrekking tot de twee aangewezen categorieën van gegevens kan in algemene zin het volgende worden opgemerkt. Het gaat hier kort gezegd om gegevens die de door de aanbieder aangeboden communicatiedienst(en) in al zijn relevante facetten beschrijft en die noodzakelijk zijn om uiteindelijk – in overleg met de aanbieder – te kunnen bepalen op welke wijze (technisch en aan de hand van welk soort nummer dan wel technisch kenmerk) de bijzondere bevoegdheid tot gerichte interceptie kan worden geëffectueerd. Met de gegevens, bedoeld onder a, wordt beoogd inzicht te krijgen in de door de aanbieder aangeboden communicatiedienst; met de gegevens, bedoeld onder b, wordt beoogd inzicht te krijgen in het netwerk waarop of waarover de communicatiedienst wordt aangeboden. Ook hier geldt dat de aanbieder slechts gehouden is die gegevens te verstrekken die hij (in het kader van zijn eigen bedrijfsvoering) ter beschikking heeft; er geldt dus geen vergaarplicht. Voor de diensten geldt uiteraard dat zij de bevraging beperken tot die gegevens die noodzakelijk zijn, met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de praktijk zal voorafgaand aan het geven van een opdracht tot verstrekking van de benodigde gegevens overleg met de aanbieder plaatsvinden om vast te stellen welke gegevens voorhanden zijn en welke gegevens beschikbaar dienen te komen voor de diensten. In de opdracht tot verstrekking zal uiteindelijk – overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, tweede lid, van de wet – een (nadere) omschrijving van de te verstrekken gegevens moeten worden opgenomen.

De gegevens betreffende de communicatiedienst (of -diensten) die door de aanbieder wordt (worden) aangeboden en die door de diensten kunnen worden opgevraagd, strekken ertoe om de diensten inzicht te verschaffen in de soort diensten die door de aanbieder wordt aangeboden, de wijze waarop de dienst wordt aangeboden en hoe deze technisch functioneert. Het betreft hier onder meer gegevens over de aard, de functie, de technische werking en eventuele overige relevante kenmerken van de communicatiedienst. Aan de hand van die gegevens (en de gegevens betreffende het netwerk; onderdeel b) en in overleg met de aanbieder kan aldus bepaald worden of en hoe de communicatie van een onderzoekssubject van de dienst kan worden geïntercepteerd.

Om interceptie mogelijk te kunnen maken is naast inzicht in de aangeboden communicatiedienst het ook vaak noodzakelijk om inzicht te krijgen in het netwerk waarop of waarover de aanbieder de communicatiedienst aanbiedt. Het gaat dan specifiek om gegevens betreffende de netwerktopologie en IT- en netwerkarchitectuur van het netwerk. Aldus kan worden bezien waar in het netwerk en op welke manier gericht de communicatie van de desbetreffende gebruiker kan worden geïntercepteerd (voor zover dat niet op het niveau van de dienst mogelijk is). Onder gegevens als hier bedoeld wordt onder meer verstaan:

  • technische informatie. Dit betreft onder andere de technische specificaties en configuratiegegevens van hardware en software. Bij hardware moet gedacht worden aan vragen als: waar staan de servers en schakelkasten? Waar zijn ze gekoppeld? Waar wordt gebruik gemaakt van encryptie? Welke routers en switches zijn er, en hoe zijn deze aan elkaar verbonden en wat is de actuele status van de configuratie daarvan? Bij software ziet dit bijvoorbeeld op informatie over besturingssystemen en protocollen.

  • documentatie. Hiermee wordt bedoeld: bepaalde blauwdrukken en technische tekeningen e.d. van de infrastructuur, maar bijvoorbeeld ook de technische specificaties die door een fabrikant of leverancier van een product (hard- of software) aan de aanbieder worden meegeleverd alsmede informatie over externe netwerk- en softwarekoppelingen.

2.3 Gegevens benodigd in verband met onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (artikel 48)

2.3.1 Algemeen

Bij onderzoeksopdrachtgerichte interceptie is het noodzakelijk om te kunnen zoeken in bepaalde communicatiestromen. De huidige communicatie-infrastructuren bestaan uit een grote hoeveelheid afzonderlijke netwerken die op verschillende manieren met elkaar gekoppeld zijn en waarin verschillende netwerk- en communicatietechnologieën gebruikt worden. Deze netwerken worden door verschillende aanbieders van communicatiediensten geïnstalleerd en beheerd. Er zijn aanbieders die alleen communicatiediensten aanbieden en gebruik maken van de netwerken van andere aanbieders. Het is ook mogelijk dat de aanbieders op verschillende manieren van elkaars netwerk gebruik maken. Een voorbeeld hiervan is een aanbieder van mobiele diensten die gebruik maakt van het glasvezelnetwerk van een andere aanbieder voor het transport van de signalen naar de zendmasten.

Door de verwevenheid van deze netwerken en verschillende technologieën die toegepast worden zijn de moderne netwerkinfrastructuren aanzienlijk complexer dan de traditionele telefonie- en datanetwerken. Daarnaast zijn er meer ontwikkelingen in de moderne netwerken die elkaar sneller opvolgen.

In deze complexe netwerkinfrastructuren moet voor het kunnen uitvoeren van de bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie bepaald kunnen worden in welke netwerken en kabels een bepaalde communicatiestroom geïntercepteerd dient te worden. Dit vraagt om een goed inzicht in de technische architectuur en topologie van de netwerken die door de aanbieders van communicatiediensten gebruikt worden. De topologie van de netwerken geeft aan waar de fysieke knooppunten van de netwerken zitten en waar de kabels lopen die deze knooppunten met elkaar verbinden. De architectuur van het netwerk geeft aan op welke manier netwerkapparatuur in de knooppunten wordt toegepast en hoe de communicatiestromen tussen de knooppunten worden verstuurd.

Om te kunnen bepalen hoe (een) bepaalde communicatiestro(o)m(en) geïntercepteerd moet(en) worden is het ook noodzakelijk om te weten welke technologieën en apparatuur worden gebruikt om de signalen te verzenden. Er kunnen verschillende technologieën gebruikt worden waarbij vaak vele communicatiestromen tegelijk verstuurd worden. Bij de toepassing van de onderzoeksopdrachtgerichte interceptie moet hieruit de relevante communicatiestroom worden geselecteerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het intercepteren van radiosignalen waarbij alleen de radiosignalen die worden uitgezonden via bepaalde frequenties geïntercepteerd worden en niet de gehele frequentieband. Bij interceptie op de kabelgebonden infrastructuur (glasvezel) worden vergelijkbare technieken gebruikt.

Omdat de netwerken op verschillende manieren met elkaar gekoppeld zijn, is het voor de analyse van de locatie waar de interceptie moet plaatsvinden, eveneens noodzakelijk om inzicht te hebben in de externe netwerk- en softwarekoppelingen daarvan. Bekend is dat hierin regelmatig veranderingen optreden.

2.3.2 Toelichting op de aangewezen categorieën van gegevens

In artikel 3 van het besluit is in verband met het voorgaande een drietal categorieën van gegevens aangewezen, waarvan het noodzakelijk is dat die desgevorderd door de aanbieder van een communicatiedienst worden verstrekt om toepassing te kunnen geven aan de bevoegdheid van de diensten tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie zich tot alle aanbieders van communicatiediensten uitstrekt en dat de bevoegdheid tot het geven van een opdracht tot verstrekking van de hier bedoelde gegevens (en de verplichting tot het verstrekken van de gegevens) dus ook betrekking kan hebben op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten.

De volgende categorieën zijn aangewezen:

  • a. gegevens betreffende de communicatiedienst die door de aanbieder wordt aangeboden;

  • b. gegevens betreffende de netwerktopologie en IT- en netwerkarchitectuur van het netwerk waarop of waarover de communicatiedienst wordt aangeboden, alsmede van het samenstel van netwerken waarbinnen die communicatiedienst wordt aangeboden;

  • c. gegevens betreffende de natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst tot levering van de communicatiedienst van de aanbieder.

Ad a:

De gegevens betreffende de communicatiedienst (of -diensten) die door de aanbieder wordt (worden) aangeboden en die door de diensten kunnen worden opgevraagd, strekken ertoe om de diensten inzicht te verschaffen in het soort dienst dat door de aanbieder wordt aangeboden, de wijze waarop die wordt aangeboden en hoe deze technisch functioneert. Het betreft hier onder meer gegevens over de aard, de functie, de technische werking en eventuele overige relevante kenmerken van de communicatiedienst. Deze gegevens zijn – tezamen met de gegevens bedoeld onder b en c (zie hierna) – noodzakelijk om vast te stellen tot welke aanbieder de opdracht tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie dient te worden gericht en waar en op welke wijze dit plaats dient te vinden.

Ad b:

Om te kunnen bepalen op welke accesslocatie de diensten het beste over kunnen gaan tot onderzoeksopdrachtgericht intercepteren, dient kennis te worden verkregen over hoe communicatiestromen lopen. Hierbij is het niet alleen van belang om te achterhalen hoe het netwerk eruitziet waarover de aanbieder zijn communicatiedienst(en) aanbiedt, maar is het met name noodzakelijk om kennis te verkrijgen over hoe het samenstel van netwerken eruitziet waarin dat netwerk van die aanbieder zich bevindt.

Onder gegevens als bedoeld in dit onderdeel wordt, onder andere, verstaan:

  • gegevens betreffende de netwerkinrichting van geautomatiseerde werken en de bijbehorende faciliteiten, zoals technische ontwerpen van de infrastructuur en de aard, locatie, functie en specificaties van aanwezige kabels, netwerkaansluitpunten, uitrusting, apparaten, randapparaten en vaste installaties;

  • technische informatie: dit betreft onder andere de technische specificaties en configuratiegegevens van hardware en software. Bij hardware moet gedacht worden aan vragen als: Waar staan de servers en schakelkasten? Waar zijn ze gekoppeld? Waar wordt gebruik gemaakt van encryptie? Welke routers en switches zijn, hoe zijn deze aan elkaar verbonden en wat is de actuele status van de configuratie daarvan? Bij software ziet dit bijvoorbeeld op informatie over besturingssystemen en protocollen;

  • documentatie: hiermee wordt bedoeld: bepaalde blauwdrukken/technische tekeningen e.d. van zowel de huidige als de toekomstige infrastructuur alsmede investeringsoverwegingen, maar bijvoorbeeld ook aan de technische specificaties die door een fabrikant/leverancier van een product (hard- of software) aan de aanbieder worden meegeleverd alsmede informatie over externe netwerk- en softwarekoppelingen.

Ad c:

Deze gegevens zijn noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de partijen waarvan de aanbieder in het kader van het leveren van zijn eigen dienst gebruik maakt. Zo worden bij het aanbieden van communicatiediensten in de praktijk overeenkomsten afgesloten met andere marktpartijen die zich hebben gespecialiseerd in het faciliteren van transport en opslag van data en daaraan gerelateerde diensten. De diensten dienen hier inzicht in te hebben en kunnen (mede) op basis daarvan de juiste aanbieder benaderen teneinde onderzoeksopdrachtgerichte interceptie mogelijk te maken.

3. Gegevens omtrent een gebruiker en over het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker als bedoeld in artikel 55 van de wet

3.1 Algemeen

Artikel 55 van de wet regelt de bevoegdheid van de diensten tot het opvragen van gegevens omtrent een gebruiker en over het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker, ook wel aangeduid als verkeersgegevens (of metadata). Daarnaast biedt artikel 55 ook de bevoegdheid tot het opvragen van zogeheten locatiegegevens. Overigens wordt hier opgemerkt dat het begrip verkeersgegevens dat in dit besluit wordt gehanteerd ruimer is dan het begrip zoals dat in het verband van de Telecommunicatiewet wordt gehanteerd, omdat het (onder meer) de zogenaamde gebruikersgegevens omvat; dat zijn de gegevens betreffende de naam, adres, woonplaats, nummer en soort dienst. De bevoegdheid ziet zowel op historische verkeersgegevens als op verkeersgegevens die op of na het moment dat aan een aanbieder van communicatiediensten de opdracht tot gegevensverstrekking is gegeven, bij de aanbieder in het kader van zijn reguliere bedrijfsvoering ter beschikking komen.

In artikel 55, eerste lid, van de wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de gegevens waarop het verzoek betrekking kan hebben dienen te worden aangewezen. De bevoegdheid tot het opvragen van verkeersgegevens was in de Wiv 2002 geregeld in artikel 28 van die wet. De reikwijdte van die bevoegdheid was echter in vergelijking met de bevoegdheid ex artikel 55 van de nieuwe wet beperkter: die strekte zich slechts uit tot aanbieders van openbare communicatienetwerken en -diensten als bedoeld in de Telecommunicatiewet, terwijl in de Wiv 2017 de bevoegdheid zich uitstrekt tot alle aanbieders van communicatiediensten. De door de aanbieders van openbare communicatienetwerken en -diensten te verstrekken gegevens waren limitatief in het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 opgesomd. De inhoud van dat (vervallen) besluit is in het onderhavige besluit, in het bijzonder artikel 4, opnieuw opgenomen, zij het (deels) aangepast en aangevuld.

Het belangrijkste verschil met de oude regeling is de uitbreiding van de reikwijdte van de bevoegdheid tot het opvragen van verkeersgegevens tot alle aanbieders van communicatiediensten; de beperking tot aanbieders van openbare communicatienetwerken en -diensten is daarmee komen te vervallen.7 Er is van afgezien om naar gelang de soort dienst of netwerk te komen tot een daaraan gerelateerde (limitatieve) opsomming van de verkeersgegevens die bij de desbetreffende aanbieder op grond van artikel 55 van de wet kunnen worden opgevraagd.8 Een dergelijke techniekafhankelijke benadering zou, gelet op de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen en innovaties in de elektronische communicatiesector, tot gevolg hebben dat de inhoud van het besluit regelmatig zou moeten worden geactualiseerd (zowel waar het gaat om de soort dienst als de daaraan gerelateerde verkeersgegevens). Daarmee wordt het risico gelopen dat er continu achter de feiten aan wordt gelopen, hetgeen gelet op de in het geding zijnde belangen van de nationale veiligheid niet aanvaardbaar wordt geacht. Er is in onderhavig besluit dan ook voor gekozen om – evenals in het vervallen Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 – niet te differentiëren naar soort communicatiedienst, maar te voorzien in een limitatieve lijst van categorieën van verkeers- en locatiegegevens en die voorts in algemene bewoordingen te omschrijven.

Met de gekozen benadering kan ook worden volstaan nu de verplichting tot verstrekking voor de aanbieder van een communicatiedienst zich slechts uitstrekt tot die verkeers- en locatiegegevens die de aanbieder in het kader van de eigen bedrijfsvoering ter beschikking krijgt; men heeft geen vergaar- of bewaarplicht. Dat betekent dat waar het gaat om historische verkeersgegevens de verplichting tot verstrekking zich slechts uitstrekt tot die gegevens die de aanbieder ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering bewaart.9 Waar het gaat om toekomstige verkeersgegevens kan het overigens om meer verkeersgegevens gaan dan de aanbieder voor de eigen bedrijfsvoering bewaart; bepalend is in dat geval of ze in het kader van de eigen bedrijfsvoering ter beschikking van de aanbieder komen. Daarbij zal de soort dienst die het betreft bepalend zijn voor de soort verkeersgegevens die daardoor (kunnen) worden gegenereerd en eventueel beschikbaar zijn. Tot slot geldt voor de diensten dat bij een opdracht tot verstrekking van verkeers- en locatiegegevens telkens bezien dient te worden (aan de hand van de criteria noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit) welke gegevens door de aanbieder dienen te worden verstrekt in relatie tot het onderzoek waarvoor de desbetreffende gegevens zijn benodigd.

3.2 Toelichting op de aangewezen gegevens

In artikel 4 zijn de gegevens aangewezen die in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid ex artikel 55 door de diensten bij de aanbieders van communicatiediensten mogen worden opgevraagd en waar ter zake voor de desbetreffende aanbieder een plicht tot verstrekking bestaat. De aangewezen gegevens komen grotendeels overeen met de gegevens die waren opgenomen in het (vervallen) Besluit ex artikel 28 Wiv 2002. In de praktijk is namelijk gebleken dat die opsomming van gegevens voldoet, zij het dat deze – in het licht van de uitbreiding van de reikwijdte van de regeling tot alle aanbieders van communicatiediensten – van een geactualiseerde toelichting dient te worden voorzien. Voorts is voorzien in een aanvulling in verband met de (nieuwe) bevoegdheid om verkeersgegevens op te vragen die gerelateerd zijn aan een bepaalde locatie (artikel 55, eerste lid, jo. derde lid, onder b, van de wet; artikel 4, onderdeel i, van het besluit). In het onderstaande zal op de inhoud en reikwijdte van de diverse gegevens worden ingegaan. Daarbij is waar mogelijk aangesloten bij de toelichting, zoals opgenomen in de nota van toelichting bij het (vervallen) Besluit ex artikel 28 Wiv 2002. Bijzondere aandacht verdient in dit verband het begrip «verbinding», dat in diverse onderdelen van artikel 4 is opgenomen. De uitleg van het begrip «verbinding» is van wezenlijk belang bij de vaststelling van de reikwijdte van de verplichting tot gegevensverstrekking. Hierop zal allereerst worden ingegaan.

Het begrip «verbinding»

Het begrip verbinding komt in een aantal artikelonderdelen (c, d, e en i) terug en vormt in dat kader een wezenlijk element bij het bepalen van de inhoud en reikwijdte van de desbetreffende gegevenscategorie. De uitleg die hieraan in de toelichting op het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 is gegeven dient te worden herijkt in het licht van de ontwikkelingen in de elektronische communicatiesector die zich sinds de totstandkoming van dat besluit hebben voorgedaan alsmede de uitbreiding van de reikwijdte van de informatieverplichting tot alle communicatiediensten. In de toelichting op het hiervoor genoemde besluit is voor de uitleg uitsluitend aangesloten bij de toen gebruikelijke communicatievormen, zoals conventionele spraaktelefonie en datatransmissie via internet.10 Dat betrof in het bijzonder de situaties waarbij tussen gebruikers uitwisseling van communicatie over een openbaar telecommunicatienetwerk plaatsvond en waarbij telkens een actieve handeling tot het leggen van die verbinding vereist was. Deze uitleg doet geen recht aan de ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan, zoals de enorme uitbreiding van de rol van het internet als middel om te communiceren. Het begrip «verbinding» dient in deze context, naast de traditionele uitleg die ook zijn relevantie blijft behouden, dan ook te worden herijkt. Verbindingen ten behoeve van communicatie komen tegenwoordig in het algemeen automatisch tot stand: er vindt continu communicatie over de ether en/of de kabel plaats. Er is sprake van een verbinding zodra gegevens tussen geautomatiseerde werken worden uitgewisseld. Deze verbindingen zijn noodzakelijk om elektronische communicatie tot stand te brengen.

Bij het opvragen van gegevens omtrent een gebruiker en over het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker gaat het om de gegevens die bij een aanbieder van een communicatiedienst beschikbaar zijn over, of als gevolg van, verbindingen die (door een actieve handeling dan wel automatisch) worden gemaakt ten behoeve van specifieke toepassingsgebieden zoals spraak, video, mail, chatberichten, sms, webverkeer, of andere vormen van gegevensuitwisseling. In de toelichting op de relevante artikelonderdelen zal op de betekenis van verbinding in die context worden gegaan.

Artikel 4, onder a

Het gaat hier om het fysieke adres van de gebruiker en niet om de elektronische adressen, zoals het e-mailadres, dat door hem in het kader van de desbetreffende communicatiedienst wordt gehanteerd. Het begrip gebruiker is in artikel 46, aanhef en onder a, van de wet gedefinieerd, en wordt aldaar als volgt omschreven: de natuurlijke of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.

Artikel 4, onder b

Het begrip nummer wordt in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet omschreven als: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of de identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen. Centraal staan de functies: toegang of identificatie (al dan niet in combinatie met elkaar). Onder nummers als hier bedoeld worden in ieder geval verstaan: het telefonienummer bij vaste telefonie, het MS-ISDN nummer bij mobiele telefonie, het (dynamische of statische) Internetprotocol(IP)-nummer dat aan een gebruiker is toegekend in het kader van een internettoegangsdienst, het e-mailadres of de accountnaam van een gebruiker. Het gaat niet alleen om de nummers waarmee toegang tot de dienst kan worden verkregen, maar ook om die nummers waarmee de gebruiker van die dienst (in het kader van dat gebruik) kan worden geïdentificeerd. Kenmerken van randapparatuur als bedoeld in artikel 1.1. van de Telecommunicatiewet, voor zover deze (ook) functies vervullen als het nummer als hier bedoeld, te weten: bestemd voor toegang of identificatie, vallen onder reikwijdte van dit onderdeel. De apparatuur waarop het verzoek betrekking heeft dient in gebruik te zijn. Om die reden kan het verzoek geen betrekking hebben op de handelsvoorraad van een detaillist. Een voorbeeld hiervan vormt het IMEI van mobiele telecommunicatieapparatuur die door de detaillist in voorraad wordt gehouden.

Het begrip technisch kenmerk is in artikel 46 van de wet als volgt gedefinieerd: ieder kenmerk, niet zijnde een nummer, dat gebruikt wordt bij het overbrengen van communicatie of de verbinding tussen geautomatiseerde werken. De voortschrijdende technologische ontwikkeling op het terrein van ICT, waarbij communicatie niet langer enkel wordt gerelateerd aan een nummer (zoals een IMSI, IMEI, MSISDN), maar dikwijls is gekoppeld aan een kenmerk dat niet valt onder de klassieke definitie van het begrip nummer, noopt tot verruiming van de bevoegdheid om ook dit gegeven – voor zover bij de aanbieder voorhanden – op te kunnen vragen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de credentials (user-id’s) van gebruikers van OTT-diensten (zoals chat-apps of apps met een chatfunctionaliteit) en protocollen en parameters binnen bepaalde communicatiestromen. Deze gegevens kenmerken zich doordat zij vaak niet door de aanbieder aan de gebruiker zijn toegekend met als doel de gebruiker identificeerbaar te maken, maar – als dan niet in samenhang met andere kenmerken – een uniek karakter hebben. Het gegeven als hier bedoeld is voor de diensten van belang om op een effectieve manier gebruik te kunnen maken van de interceptiebevoegdheid.

Artikel 4, onder c

Niet alleen nummers of technisch kenmerken en gegevens ter zake van naam, adres en woonplaats van de gebruiker zelf kunnen voor onderzoek door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van belang zijn, maar ook de gegevens van de natuurlijke persoon of rechtspersoon waarmee de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht te hebben. Dergelijke gegevens worden niet alleen in het kader van de klassieke (tele)communicatiediensten, zoals telefonie, vastgelegd, maar ook in het kader van nieuwe communicatiediensten, zoals de OTT-diensten, kunnen dergelijke gegevens worden vastgelegd en aldus beschikbaar komen voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Artikel 4, onder d

Gegevens over de tijdstippen en de data van (en poging tot) verbinding en de duur van de verbinding en kunnen belangrijke informatie voor een onderzoek opleveren. Het gaat hierbij om de inkomende alsook de uitgaande telecommunicatie en de pogingen daartoe. Deze gegevens stellen de diensten in staat netwerkanalyses te verrichten. Afhankelijk van de betreffende communicatiedienst kan het begrip verbinding van toepassing zijn op verschillende situaties en daarmee kan het strekken tot verschillende verplichtingen van de aanbieders. Gaat het bijvoorbeeld om e-mail- of SMS-berichten die door servers worden gerouteerd dan kan de verbinding met de gebruiker op verschillende tijdstippen tot stand zijn gebracht, namelijk op het tijdstip van verzending van het bericht door de gebruiker, het tijdstip waarop het bericht door de aanbieder feitelijk is bezorgd bij de persoon met wie de gebruiker verbinding heeft dan wel het tijdstip waarop het bericht door die persoon is geopend. Er kunnen slechts die gegevens bij een aanbieder worden opgevraagd, voor zover die in het kader van de normale bedrijfsvoering reeds aanwezig zijn. Het is wel van belang te onderkennen dat aanbieders niet altijd gelijke kloktijden hanteren. Omdat bij de diverse vormen van telecommunicatie verschillende kloktijden worden gehanteerd, geldt de verplichting de afwijking van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352), te vermelden. Het is hierbij niet vereist dat afwijkingen in seconden worden aangegeven. Op het internet wordt met verschillende tijden gewerkt. De toegangsaanbieder beschikt over het inbeltijdstip.

In het licht van de verruiming van de reikwijdte van de bevoegdheid tot het opvragen van verkeersgegevens tot alle aanbieders van communicatiediensten, betekent dit dat ook de reikwijdte van de verplichting van de aanbieders tot verstrekking van gegevens, verband houdend met onderdeel d, kan variëren.

Artikel 4, onder e

De feitelijke locatie tijdens de verbinding of de poging daartoe kan relevante informatie voor een onderzoek van een inlichtingen- of veiligheidsdienst opleveren. Bij het gebruik van mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het verzoek om locatiegegevens te verstrekken het mogelijk vast te stellen waar het telecommunicatiemiddel van de gebruiker zich op het moment van gebruik of poging daartoe bevindt. Bij vaste telefonie moet daarbij gedacht worden aan het adres van het desbetreffende netwerkaansluitpunt. Bij mobiele telecommunicatiediensten zal daarbij uitgegaan moeten worden van de gegevens betreffende de netwerkcel waarbinnen het randapparaat (het communicatiemiddel) zich bevindt. Indien in dat kader gebruik wordt gemaakt van smartphones of tablets en daarop geïnstalleerde apps, zoals hiervoor bij de uitwerking van het begrip verbinding is uiteengezet, zullen er voorts ook locatiegegevens beschikbaar kunnen zijn bij de beheerder van de app. Ook die gegevens vallen onder de reikwijdte van dit artikelonderdeel. Daarnaast is van belang dat de locatiegegevens die verstrekt dienen te worden niet alleen betrekking hebben op het begin- of eindpunt van de verbinding, maar ook van alle tussenliggende locaties waaromtrent door de aanbieder gegevens worden verwerkt. Indien dat noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering van de dienst, moet de dienst de beschikking kunnen krijgen van de locatiegegevens die door het mobiele apparaat van het target worden gegenereerd opdat men de route van een dergelijk target – al dan niet real time en online (vgl. een stomme tap) – kan volgen dan wel reconstrueren. Hiermee wordt dan ook afgeweken van de handelwijze onder het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002, waarbij verzoeken om locatiegegevens uitsluitend betrekking konden hebben op de momenten waarop er een verbinding of een poging daartoe is of is geweest. Het was in dit kader niet toegestaan permanent de plaats te bepalen van een persoon die een mobiel telecommunicatiemiddel stand-by heeft staan. Slechts naar locatiegegevens die direct samenhingen met het gebruik van het communicatiemiddel konden op grond van dat besluit gevraagd worden. Onder de werking van dit besluit wordt van deze benadering afstand genomen.

Onder locatiegegevens worden onder meer verstaan de Location Area Code, de Cell-Identity en X/Y-coördinaten van de cel waar het communicatiemiddel zich ten tijde van (poging tot) verbinding bevindt. Wanneer de gegevens over de Cell-Identity worden verstrekt is daarbij een conversietabel nodig om deze gegevens te kunnen vertalen naar topografische coördinaten. De aanbieder dient aan de inlichtingen- of veiligheidsdienst, die het verzoek om gegevensverstrekking als hier bedoeld doet, ten behoeve daarvan informatie te geven. Onder een cell wordt verstaan het gebied waarbinnen het basisstation bereik heeft. Daarnaast vallen de coördinaten van de randapparatuur, die door middel van het Global Positioning System beschikbaar zijn, onder locatiegegevens. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het automatisch, zonder dat dit een actieve gebruikershandeling vereist, meezenden van de coördinaten bij het posten van een bericht op sociale media of bij het gebruik van bepaalde navigatiesoftware.

Artikel 4, onder f

Het gebruik van pre-paid cards bij mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het mogelijk eenvoudig van aansluitnummer te wisselen. Het is voor de inlichtingenvergaring door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van groot belang in dergelijke gevallen te kunnen beschikken over het nummer van het telecommunicatiemiddel, bijvoorbeeld de zogenaamde international mobile equipment identity (IMEI). Het IMEI-nummer beoogt een uniek identificatienummer te bieden, dat kan worden gebruikt voor het aftappen van de telecommunicatie die wordt afgewikkeld via het betreffende telecommunicatiemiddel.

Artikel 4, onder g

Op grond van deze bepaling kunnen bij een aanbieder van een communicatiedienst gegevens worden opgevraagd omtrent de soort diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens. Dit is met name van belang indien door de aanbieder verschillende diensten worden aangeboden en onduidelijk is welke specifieke dienst door de gebruiker van de aanbieder wordt afgenomen. Zo bieden aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten vaak verschillende diensten aan hun afnemers; het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een telefoondienst, gecombineerd met daaraan gerelateerde voorzieningen zoals een doorschakelfunctie en voicemaildienst. Een ander voorbeeld betreft het aanbod van een internettoegangsdienst al dan niet gecombineerd met een e-maildienst, VOIP, webhosting of opslag van gegevens. De gegevens kunnen gevraagd worden ten behoeve van de identificatie van de gebruikte communicatiedienst of voorziening indien deze gegevens in het kader van de normale bedrijfsvoering voorhanden zijn.

De categorie «daarbij behorende gegevens» ziet in beginsel op alle aan de (toepassing van de) desbetreffende communicatiedienst verbonden gegevens. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de activering van een doorschakelvoorziening, inclusief het nummer waarnaar de verbinding is doorgeschakeld, zonder dat er daadwerkelijk berichten zijn overgebracht. Naast de nummers vallen onder de categorie bijbehorende gegevens de gegevens over het volume (de hoeveelheid ingaande en uitgaande data in kilobytes) van het verkeer. Deze informatie kan in bepaalde gevallen, zoals bij telecommunicatie via het internet, van belang zijn voor een nadere inschatting van de in te zetten inlichtingenmiddelen, zoals het opnemen van telecommunicatie. Andere gegevens betreffen de aan een afgenomen communicatiedienst gerelateerde logging-, contact-, registratie- en profielgegevens.

Artikel 4, onder h

De in artikel 4, onder h, bepaalde informatie, te weten de naw-gegevens en het bankrekeningnummer, kan voor onderzoek in het kader van de taakstelling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de nationale veiligheid zeer relevant zijn. Dit heeft niet alleen betrekking op de betalingswijze en op degene die betaalt maar meer nog betrekking op het bankrekeningnummer dat voor de vergoeding van het gegenereerde telecommunicatieverkeer is gebruikt. Bij onderzoek naar terroristische netwerken kan door middel van het opvragen van het bankrekeningnummer zicht komen op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die feitelijk partij is bij het contract met de aanbieder en bijvoorbeeld mogelijk als geldschieter fungeert voor de voorbereiding van terroristische aanslagen. Een bijkomend voordeel is dat bij een onderzoek een reeds geïdentificeerd bankrekeningnummer vergeleken kan worden met het bankrekeningnummer dat gebruikt is voor de betaling van het telecommunicatieverkeer van de persoon of organisatie waarnaar onderzoek gedaan wordt. Overigens kan er sowieso een verschil bestaan tussen de feitelijke gebruiker en degene die de rekening betaalt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om dienstverleners die ten behoeve van eindgebruikers telecommunicatiediensten inkopen. Zo kan het voorkomen dat de ene terroristische cel gefaciliteerd wordt door een andere cel die voor de financiële middelen zorg draagt. De bevraging omtrent een bankrekeningnummer is beperkt tot de verstrekking door de aanbieder van het bankrekeningnummer van de gebruiker en daarop betrekking hebbende gegevens, zoals deze in artikel 4, onder h, zijn weergegeven. Het gaat daarbij dus niet om de verstrekking van fysieke bankafschriften waaruit het bankrekeningnummer van bijvoorbeeld de abonnee blijkt.

Artikel 4, onder i

Onderdeel i is ten opzichte van de regeling, zoals opgenomen in het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002, nieuw en hangt samen met de (nieuwe) bijzondere bevoegdheid van de diensten om op grond van artikel 55 van de wet ook gegevens van (een) gebruiker(s) op te kunnen vragen die gerelateerd zijn aan een gespecificeerde locatie (zogeheten «mastgegevens»). Het opvragen van mastgegevens door de AIVD en MIVD stelt de diensten in het kader van hun operationele onderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van contra-terrorisme, in staat (mobiele communicatieapparatuur in gebruik bij) targets van de diensten aan relevante locaties te linken. Met de analyse van de mastgegevens kan in geval van een aanslag, incident of een heimelijke ontmoeting inzicht verkregen worden in welke communicatieapparatuur op het moment van de aanslag, het incident of de ontmoeting in de buurt aanwezig waren, en daarmee ook mogelijk het target. De gegevens die opgevraagd kunnen worden zijn gerelateerd aan de randapparatuur van de gebruikers, te weten nummers of technische kenmerken.

Gegevens als bedoeld onder i kunnen ook andersoortige locaties dan de zendmasten van mobiele telecommunicatiediensten betreffen. Hierbij kan gedacht worden aan het opvragen van de hier bedoelde communicatiegegevens van een bepaalde WiFi-router, bijvoorbeeld van openbare WiFi-hotspots. Deze informatie kan door de diensten worden gebruikt om vast te stellen of een bepaald randapparaat op een aangewezen moment of binnen een bepaald tijdsbereik met deze router verbinding heeft gehad. Aan de hand van de verkregen gegevens kan worden vastgesteld of (het communicatiemiddel van) een target op een bepaalde plaats aanwezig of in de buurt is geweest.

4. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

Aanbieders kunnen aanspraak maken op vergoeding van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten. Dergelijke kosten worden in redelijkheid vergoed. Het besluit brengt een verandering met zich mee ter zake van de administratieve lasten. De bevoegdheid van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om zich, op grond van artikel 52, eerste lid van de wet, te wenden tot aanbieders van een communicatiedienst met de opdracht gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om toepassing te kunnen geven aan de bevoegdheid van gerichte en onderzoeksopdrachtgerichte interceptie en de bijbehorende medewerkingsplicht voor die aanbieders is nieuw. In de huidige praktijk worden dergelijke gegevens zelden of niet gevraagd en verstrekt. Aanbieders zullen naar aanleiding van dit besluit dan ook geheel nieuwe werkzaamheden moeten verrichten. De administratie- en personeelskosten die hieruit voortvloeien komen in aanmerking voor vergoeding.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken sinds de inwerkingtreding van de Wiv 2002 reeds over de bevoegdheid om gegevens te vorderen van de openbare aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten. Naar verwachting verandert dit besluit de administratieve lasten die hiermee gepaard gaan niet. De medewerkingsplicht voor deze aanbieders en de regeling voor de vergoeding van kosten is reeds opgenomen in de Telecommunicatiewet. Deze regeling blijft in stand. Voor de toelichting hierop wordt verwezen worden naar hetgeen is opgemerkt in de memorie van toelichting bij artikel 13.4 en artikel 13.6 van de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3, blz. 124–129). Voor openbare aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten is het, zoals reeds de praktijk is, mogelijk gebruikersgegevens geautomatiseerd aan te leveren via het centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT).

Met de verruiming van de reikwijdte van een aantal bevoegdheden in de nieuwe wet tot alle aanbieders van communicatiediensten wordt tevens een nieuwe groep aanbieders verplicht te voldoen aan een opdracht als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de wet. Deze aanbieders zullen geheel nieuwe werkzaamheden moeten verrichten, hetgeen in een verandering van de administratieve lasten zal resulteren. De hieruit voortvloeiende administratie- en personeelskosten komen in aanmerking voor vergoeding. Voor zowel openbare aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten als andersoortige aanbieders van een communicatiedienst geldt dat per geval een vergoeding wordt betaald.

5. Notificatie

De Notificatierichtlijn reguleert technische voorschriften met betrekking tot producten en diensten, met het oog op een goede werking van de interne markt. De procedure is voor het eerst gecodificeerd in Richtlijn 98/34/EG van 22 juni 1998 en gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998, voornamelijk om het toepassingsgebied uit te breiden naar diensten van de informatiemaatschappij. De procedure is onlangs voor de tweede keer gecodificeerd in Richtlijn (EU) 2015/1535.

Onderhavig besluit is op 27 augustus 2017 op grond van Richtlijn (EU) 2015/1535 gemeld bij de Europese Commissie. Deze notificatie heeft de Commissie geen aanleiding gegeven tot een reactie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Onder een aanbieder van een communicatiedienst wordt verstaan: de natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of die gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst. Onder gebruiker wordt verstaan: de natuurlijke of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst (artikel 45 van de wet).

X Noot
2

Zie Kamerstukken II 2016/2017, 34 588, nr. 3, blz. 114.

X Noot
3

Zoals in de toelichting op de Regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten is gesteld, betekent het feit dat in die regeling geen eisen worden gesteld aan een specifiek openbaar telecommunicatienetwerk of specifieke openbare telecommunicatiedienst niet, dat men dan niet aftapbaar dient te zijn; ten aanzien van deze netwerken en diensten geldt de aftapbaarheidseis ex artikel 13.1, eerste lid, Tw onverkort.

X Noot
4

Zie de paragrafen 3 (Algemene inrichtingseisen) en 4 (Technische eisen) van de Regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten.

X Noot
5

Transport of Intercepted IP Traffic (ETSI-specificatie).

X Noot
6

Voor de uitvoering van lasten tot gerichte interceptie van IP-verkeer door kleine en middelgrote Internet Service Providers, bestaat sinds 2002 de mogelijkheid om gebruik te maken van de diensten van de Nationale Beheerorganisatie Internet Providers (NBIP), die aan de aangesloten providers interceptiesystemen ter beschikking stelt op het moment dat deze een opdracht tot interceptie dienen uit te voeren. Op deze wijze hoeven aanbieders die slechts sporadisch met een opdracht tot interceptie worden geconfronteerd, niet volledig te investeren in het op voorhand aftapbaar maken van hun systemen. Denkbaar is dat een vergelijkbare voorziening beschikbaar komt voor de gerichte interceptie bij andere communicatiediensten.

X Noot
7

De reikwijdte van onderhavig besluit is voorts ruimer dan dat van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie, dat voor strafvordering geldt. Het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie heeft namelijk uitsluitend betrekking op de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten.

X Noot
8

Zoals aanvankelijk wel was voorzien in het concept-wetsvoorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20.., dat in juli en augustus 2015 in internetconsultatie was gegeven, en het wetsvoorstel zoals dat in april 2016 voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State was voorgelegd.

X Noot
9

Dan wel, ingeval er (wederom) een bewaarplicht wordt ingevoerd, op grond van die bewaarplicht gedurende een bepaalde periode dient te bewaren.

X Noot
10

De uitleg in het Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 kwam overeen met die in het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie; de uitleg van het begrip «verbinding» in laatstgenoemd besluit blijft ongewijzigd.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven