Besluit van 25 november 2017, houdende regels met betrekking tot de diergezondheidsheffing (Besluit diergezondheidsheffing)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 29 september 2017, nr. WJZ 17147938;

Gelet op de artikelen 91c, derde lid, 91d, derde lid, 91f, derde lid, 91k, derde lid, en 91m, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 oktober 2017 nr. W15.17.0328/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 november 2017, nr. WJZ 17168572;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

diergezondheidsheffing:

heffing als bedoeld in artikel 91b van de wet;

eendagskuiken:

kuiken dat nog geen 72 uur oud is;

gebruikspluimvee:

pluimvee dat bestemd is voor de productie van consumptie-eieren of direct bestemd is voor de productie van vlees;

grootmoederdier:

vrouwelijk dier dat 17 weken of ouder is en gehouden wordt voor de productie van broedeieren ter verkrijging van andere moederdieren;

legkip:

kip die 17 weken of ouder is en gehouden wordt voor de productie van consumptie-eieren of vaccinbroedeieren;

legras:

pluimveeras dat bestemd is voor de productie van eieren;

moederdier:

kip die 17 weken of ouder is en gehouden wordt voor de productie van broedeieren ter verkrijging van gebruikspluimvee;

traaggroeiend ras:

ras waarvan de dieren minder dan 50 gram per dag groeien;

verordening (EG) nr. 834/2007:

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189);

verordening (EG) nr. 589/2008:

Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008, L 163);

vleeskalkoen:

kalkoen van 72 uur of ouder die direct bestemd is voor de productie van vlees;

vleeskuiken:

kip van 72 uur of ouder die direct bestemd is voor de productie van vlees;

vleesras:

pluimveeras dat bestemd is voor de productie van vlees;

wet:

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 2

De aan te wijzen diersoorten en het voor die diersoorten te bepalen aantal, bedoeld in:

  • a. artikel 91c, derde lid, van de wet, zijn:

    • 1°. 249 kippen;

    • 2°. 249 kalkoenen;

    • 3°. 249 eenden;

    • 4°. 25 schapen;

    • 5°. 25 geiten;

    • 6°. 5 runderen, en

    • 7°. 5 varkens.

  • b. artikel 91d, derde lid, van de wet, zijn:

    • 1°: 25 schapen, en

    • 2°. 25 geiten.

Artikel 3

  • 1. Het aantal in een kalenderjaar gehouden varkens wordt bepaald op basis van het aantal dieren dat in het kalenderjaar uit de stal is afgevoerd.

  • 2. Het aantal in een kalenderjaar gehouden runderen, jonger dan een jaar, wordt bepaald op basis van het aantal dieren dat in het kalenderjaar uit de stal is afgevoerd om te worden geëxporteerd of om te worden vervoerd naar een slachthuis.

Artikel 4

De omvang van de in artikel 91k, eerste lid, onderdeel b, van de wet bedoelde reserve bedraagt voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 20% van de in artikel 91n van de wet genoemde bedragen.

§ 2. Tarieven diergezondheidsheffing

Artikel 5

  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van eendagskuikens die behoren tot een vleesras bedraagt:

    • a. € 1,8348 per eendagskuiken dat bestemd is om te worden opgefokt tot grootmoederdier;

    • b. € 0,1529 per eendagskuiken dat bestemd is om te worden opgefokt tot moederdier.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van kippen die behoren tot een vleesras bedraagt:

    • a. € 0,2955 per moederdier;

    • b. € 1,7406 per grootmoederdier.

  • 3. De hoogte van de heffing ter zake van het houden van vleeskuikens bedraagt:

    • a. € 0,0117 per vleeskuiken van een traaggroeiend ras;

    • b. € 0,0090 per vleeskuiken van andere rassen dan bedoeld in onderdeel a.

  • 4. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van de inleg van broedeieren, afkomstig van kippen die behoren tot een vleesras, bedraagt:

    • a. € 0,0035 per broedei voor fok- en vermeerderingspluimvee;

    • b. € 0,0027 per broedei voor gebruikspluimvee.

Artikel 6

  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van eendagskuikens die behoren tot een legras bedraagt:

    • a. € 0,8969 per eendagskuiken dat bestemd is om te worden opgefokt tot grootmoederdier;

    • b. € 0,0996 per eendagskuiken dat bestemd is om te worden opgefokt tot moederdier;

    • c. € 0,0280 per eendagskuiken dat bestemd is om te worden opgefokt tot legkip.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van kippen die behoren tot een legras bedraagt:

    • a. € 1,9306 per grootmoederdier;

    • b. € 0,3250 per moederdier.

  • 3. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van legkippen bedraagt:

    • a. € 0,5423 per legkip die wordt gehouden voor de productie van biologische eieren als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van verordening(EG) nr. 834/2007;

    • b. € 0,3632 per legkip die wordt gehouden voor de productie van eieren van hennen met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1, van verordening (EG) nr. 589/2008;

    • c. € 0,4858 per legkip die wordt gehouden voor de productie van scharreleieren als bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van verordening (EG) nr. 589/2008;

    • d. € 0,2793 per legkip die wordt gehouden voor de productie van kooi-eieren als bedoeld in bijlage II, onderdeel 3, van verordening (EG) nr. 589/2008.

  • 4. Het tarief voor de diergezondheidsheffing voor de inleg van broedeieren, afkomstig van kippen die behoren tot een legras, bedraagt:

    • a. € 0,0087 per broedei voor fok- en vermeerderingspluimvee;

    • b. € 0,0008 per broedei voor gebruikspluimvee;

    • c. € 0,0006 per vaccinbroedei.

Artikel 7

  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van vleeskalkoenen bedraagt:

    • a. € 0,0808 per vrouwelijke vleeskalkoen;

    • b. € 0,1292 per mannelijke vleeskalkoen.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing voor de inleg van broedeieren, afkomstig van kalkoenen, bedraagt € 0,0020 per broedei.

Artikel 8

  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van eenden bedraagt € 0,0059 per eend.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing voor de inleg van broedeieren, afkomstig van eenden, bedraagt € 0,0045 per broedei.

Artikel 9

  • 1. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van runderen van 1 jaar of ouder bedraagt € 1,807 per rund.

  • 2. Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van runderen, jonger dan 1 jaar, bedraagt € 0,3465 per rund.

Artikel 10

Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van schapen of geiten bedraagt € 1,2275 per schaap of geit.

Artikel 11

Het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van varkens bedraagt € 0,1967 per varken.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 9, dat in werking treedt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diergezondheidsheffing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 25 november 2017

Willem-Alexander

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Uitgegeven de zevende december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1 Inleiding

Dit besluit1 geeft uitvoering aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd) zoals deze is gewijzigd bij de wet tot herziening van het heffingenstelsel Diergezondheidsfonds.2 Uit het Diergezondheidsfonds worden de kosten van de preventie en bestrijding van dierziekten betaald. Via diergezondheidsheffingen dragen houders van productiedieren en andere ondernemers in de dierlijke productieketen bij aan die kosten. De inkomsten van dat fonds bestaan uit bijdragen vanuit de begroting van het Rijk, waarbij een deel wordt gevoed door de opbrengst van de diergezondheidsheffingen, en een deel door een bijdrage van het Rijk. Specifieke subsidies vanuit de Europese Unie voor de bestrijding van dierziekten worden eveneens in het fonds gestort. Over de bijdragen van de houders van productiedieren aan het Diergezondheidsfonds zijn in het verleden afspraken gemaakt tussen het Rijk en de betrokken sectoren3, die zijn vastgelegd in een convenant, laatstelijk in het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–20194 (hierna: het convenant).

De herziening van het heffingenstelsel leidt ertoe dat de regels moeten worden aangepast die nu zijn opgenomen in het Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten. Dat gebeurt met het onderhavige besluit, dat de genoemde besluiten vervangt.

§ 2 Inhoud van dit besluit

2.1 Tarieven

De Gwwd regelt dat een diergezondheidsheffing wordt geheven bij degenen die in de uitoefening van hun bedrijf kippen, kalkoenen, eenden, schapen, geiten, varkens of runderen houden, broedeieren inleggen of vaccinbroedeieren produceren. Bij niet-bedrijfsmatige houders van schapen en geiten wordt ook een diergezondheidsheffing geheven.5 De wet biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur voor het houden van de bovengenoemde diersoorten een ondergrens voor de heffingplicht in te stellen.6 De diergezondheidsheffing wordt dan alleen geheven als meer dan het aangewezen aantal dieren wordt gehouden. Verder geldt een uitzondering op de heffingplicht ten aanzien van dieren die tijdelijk worden gehouden in een verzamelcentrum, slachthuis of vervoermiddel. De Gwwd regelt dat in die gevallen geen diergezondheidsheffing wordt geheven.7

De diergezondheidsheffing wordt geheven naar het aantal dieren dat in een kalenderjaar wordt gehouden. Per diersoort kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop dat aantal wordt bepaald.8 Een apart regime geldt voor het houden van kippen, kalkoenen en eenden. Voor die diersoorten wordt de diergezondheidsheffing geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht.9 Voor kippen, kalkoenen en eenden wordt de heffing dus niet per kalenderjaar, maar per zogeheten «koppel» geheven.

De tarieven voor de diergezondheidsheffing worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.10 Zij worden berekend naar diersoort of diercategorie. Een tarief wordt vastgesteld op basis van:

  • een raming van de uitgaven voor het jaar waarin de heffing met gebruikmaking van de tarieven worden geheven. Dit zijn met name de uitgaven voor het weren van besmettelijke dierziekten (preventieve maatregelen);

  • een berekening van de uitgaven in de voorafgaande vijf jaren die niet gedekt zijn door eerdere inkomsten uit heffingen. Eventueel kunnen deze uitgaven verspreid over een paar jaren in de tarieven worden verwerkt, indien verrekening in één keer een te zware financiële last voor de veehouders en andere ondernemers in de keten zou opleveren;

  • de financiële middelen om een zogenoemde crisisreserve in het Diergezondheidsfonds op te bouwen en in stand te houden. De omvang van deze reserve wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 4 van dit besluit);

  • het vastgestelde overschot of tekort bij de definitieve vaststelling van door de Europese Unie beschikbaar gestelde middelen ten opzichte van de door de Europese Unie voorlopig beschikbaar gestelde middelen voor de desbetreffende diersoort of diercategorie;

  • het aantal dieren van een bepaalde soort of categorie waarover naar verwachting de begrote en te verrekenen uitgaven moeten worden verdeeld.11

Van belang is verder dat de hoogte van de tarieven zodanig is dat de opbrengst van de heffingen die door een bepaalde sector in een periode van vijf jaar worden betaald, niet hoger is dan de zogeheten plafondbedragen voor de desbetreffende sector.12 Deze plafondbedragen gelden voor een periode van vijf kalenderjaren. De plafondbedragen worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, met uitzondering van de bedragen voor 2018 en 2019, die in artikel 91n van de Gwwd zijn opgenomen.

Het tarief wordt gebaseerd op het totale bedrag dat door de betreffende sector moet worden opgebracht. Het tarief wordt berekend door dat bedrag te delen door het verwachte aantal gehouden dieren per jaar. De tarieven verschillen dus per diersoort of diercategorie. Dat hangt niet alleen samen met het totale bedrag dat moet worden opgebracht. Ook het aantal dieren dat in een kalenderjaar wordt gehouden en de waarde van die dieren variëren per diersoort of diercategorie, net als de periode waarin de dieren gehouden worden. Die periode is bijvoorbeeld kort voor vleeskuikens, maar lang voor runderen die ouder zijn dan een jaar. De waarde van de dieren is van belang in verband met de vergoeding die veehouders uit het Diergezondheidsfonds ontvangen als er dieren moeten worden geruimd.

De tarieven zijn opgenomen in de artikelen 5 tot en met 11 van dit besluit. In de bijlage bij deze nota van toelichting is beschreven hoe de vastgestelde tarieven zijn opgebouwd.

2.2 Ondergrens heffingplicht

De Gwwd biedt de mogelijkheid om een ondergrens vast te stellen voor de diergezondheidsheffing. Als er een ondergrens is vastgesteld, wordt de diergezondheidsheffing niet geheven bij een houder die niet meer dan het vastgestelde aantal dieren houdt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt ten aanzien van dieren die in kleinschalig verband of als hobbydier worden gehouden. Dat houdt in dat de uitgaven van het Diergezondheidsfonds in het kader van de bestrijding en preventie van dierziekten bij die dieren volledig worden gedragen door het Rijk. Bij kleine aantallen gehouden dieren zijn de risico’s van snel om zich heen grijpende besmettingen namelijk kleiner, en zijn de mogelijkheden om een ziekte adequaat te bestrijden groter. Ten behoeve van deze kleinschalige- en hobbyhouders wordt een ondergrens ingesteld. Deze houders hoeven zich, op grond van de daarvoor geldende regels voor identificatie en registratie, bijvoorbeeld ook niet als bedrijf te registreren.

Voor diersoorten waarvoor in het Besluit heffing bestrijding dierziekten al een ondergrens werd gehanteerd blijft die grens gelijk. Dat betekent dat geen diergezondheidsheffing wordt geheven als een houder niet meer dieren houdt dan 249 kippen, kalkoenen en eenden of 25 schapen of geiten.

Voor runderen en varkens introduceert dit besluit een ondergrens: de diergezondheidsheffing wordt niet geheven van een houder die niet meer dan 5 runderen of varkens houdt. Deze grens is in lijn met de Regeling diergeneesmiddelen. Deze aantallen worden in artikel 2 van dit besluit vastgesteld.

2.3 Bepalen aantal gehouden dieren

De diergezondheidshefffing voor het houden van dieren wordt geheven naar het aantal dieren van een diersoort of diercategorie dat in een kalenderjaar wordt gehouden. Voor runderen die ouder zijn dan een jaar en voor schapen en geiten is het eenvoudig om te bepalen hoeveel dieren in een kalenderjaar worden gehouden. Deze dieren worden individueel geïdentificeerd en geregistreerd in een database, op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Op grond van de Gwwd geldt een apart regime voor pluimveehouders: de diergezondheidsheffing wordt per koppel opgelegd. Dat gebeurt spoedig nadat een koppel in de stal is gebracht om door de veehouder te worden gehouden. Ook daarover zijn op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren gegevens beschikbaar.

Artikel 3 van dit besluit regelt voor runderen die jonger dan een jaar zijn en varkens, waarmee het aantal afgevoerde dieren als maatstaf wordt gebruikt voor het bepalen van het aantal gehouden dieren. Artikel 91f, derde lid, van de Gwwd biedt daarvoor de grondslag. Varkens worden niet individueel geregistreerd. Wat wel geregistreerd wordt is wanneer de dieren het bedrijf verlaten, om vervoerd te worden naar een ander bedrijf of ten behoeve van slacht of export. Dat schrijft artikel 32 van de Regeling identificatie en registratie van dieren voor.

Runderen jonger dan één jaar worden wel individueel geregistreerd, maar voor deze diercategorie kan geen goed meetmoment worden vastgesteld. Het gaat namelijk vooral om kalveren die gemiddeld zes tot negen maanden op een kalverbedrijf worden gehouden. Ook voor deze categorie wordt daarom aangesloten bij het moment dat de dieren het bedrijf verlaten voor slacht of export.

2.4 Crisisreserve

Bestrijdingskosten voor dierziekten zijn lastig op voorhand te begroten. Om die reden wordt in de tarieven een bijdrage opgenomen voor de vorming van een crisisreserve. Ten behoeve van het bedrijfsleven wordt daarmee een zodanig fondsvermogen opgebouwd dat de eerste kosten van een gewone dierziekte-uitbraak uit het Diergezondheidsfonds betaald kunnen worden. Naar verwachting worden zo tariefwijzigingen beperkt. Een deel van de uitgaven voor een uitbraak kan namelijk direct worden betaald uit de reserve en een deel kan worden verdeeld over een aantal jaren, als onderdeel van de tarieven.

In het convenant is afgesproken dat toegewerkt wordt naar een reserve van 20%. De hoogte van de crisisreserve wordt berekend als percentage van de nominale plafondbedragen. Artikel 4 van dit besluit regelt dat de crisisreserve voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 ten hoogste 20% bedraagt van de plafondbedragen die in artikel 91n van de Gwwd genoemd zijn. Na die periode worden de plafondbedragen opgenomen in dit besluit. Over de hoogte van die bedragen en de omvang van de crisisreserve na 31 december 2019 zullen te zijner tijd nieuwe afspraken worden gemaakt met de betrokken sectoren.

§ 3 Advies en consultatie

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het college heeft geconstateerd dat nut en noodzaak van het voorstel zijn onderbouwd. Er is gekozen voor minder belastende alternatieven, en waar dat niet is gebeurd, is aangegeven waarom het minder belastende alternatief niet mogelijk was. De berekeningen van de regeldruk zijn juist en volledig. Het college adviseert om het besluit in te dienen of vast te stellen.

Verder is het ontwerpbesluit van 18 juli 2017 tot en met 15 augustus 2017 via internet geconsulteerd, op www.internetconsultatie.nl. De consultatie heeft 32 reacties opgeleverd. De reacties worden hieronder zoveel mogelijk gebundeld beantwoord.

Vanuit de schapen- en geitenhouderij zijn tien reacties ontvangen, van het platform kleinschalige schapen- en geitenhouderijen en negen schapenhouders. In deze reacties worden twee punten aangekaart: de uitvoeringskosten van de heffingen zijn te hoog en het is niet terecht dat schapenhouders moeten meebetalen aan de kosten voor Q-koortspreventie.

Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Over de uitvoeringskosten is in het convenant vastgelegd dat de sectoren deze kosten zelf dragen. Een belangrijke doelstelling is om de uitvoeringskosten zoveel mogelijk te beperken. Dit is daarom een terugkerend agendapunt van het reguliere overleg tussen sectorpartijen en het Rijk, ook voor de toekomst. Onderzocht wordt of, tegelijk met de inwerkingtreding van dit besluit, de wijze waarop de heffing wordt opgelegd vereenvoudigd kan worden en de uitvoeringskosten naar beneden kunnen worden gebracht. Als er kostenbesparingen worden gerealiseerd in de periode waarvoor de tarieven gelden, wordt dat meegenomen bij de eerstvolgende tariefherziening.

Wat de Q-koortsmaatregelen betreft: deze preventieve maatregelen zijn in het belang van de hele schapen- en geitensector. Vroegtijdig signaleren van een besmettelijke dierziekte zorgt er voor dat de ziekte snel aangepakt kan worden. De monitoring is betrouwbaar en daarmee hét early warning systeem voor de gehele schapen- en geitensector. Op advies van het Deskundigenberaad Zoönosen (DBZ) blijven de Q-koortsmaatregelen in stand, maar is de monitoringsfrequentie voor niet-besmette bedrijven per 1 juli 2017 teruggebracht naar één keer per maand. Als gevolg daarvan zijn ook de kosten daarvoor teruggebracht.

Vanuit de varkenshouderij zijn twee reacties ontvangen, waaronder van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV). De POV stelt in deze reactie dat de tarieven niet in samenspraak met haar tot stand zijn gekomen. De POV ondersteunt wel dat het aantal afgevoerde dieren als maatstaf voor de heffing wordt gebruikt, maar vindt dat de kosten in de consultatieversie van dit besluit niet evenwichtig waren verdeeld omdat niet alle bedrijfscategorieën een heffing hoefden te betalen (alleen afvoer voor slacht of voor export). De tweede respondent vanuit de varkenshouderij stelt dit ook aan de orde.

In reactie daarop wordt opgemerkt dat met de POV overleg is gevoerd om dit commentaar nader te bespreken. Daarbij is aan de orde gekomen dat de kosten evenwichtiger over de varkenssector worden verdeeld wanneer als maatstaf niet alleen afvoer voor slacht en export wordt gebruikt, maar ook afvoer naar een ander varkensbedrijf. Dat leidt ertoe dat alle varkensbedrijven een heffing gaan betalen. Het tarief wordt dan berekend op grond van een groter aantal dieren, met als gevolg dat het tarief lager wordt. Dit heeft ten opzichte van de consultatieversie tot aanpassingen geleid in de artikelen 3 en 11, en de nota van toelichting.

Er zijn 19 reacties binnengekomen vanuit de pluimveehouderij. Stichting AVINED stelt voor om de tarieven op drie onderdelen bij te stellen. Het gaat in de eerste plaats om de heffingstarieven voor vleeskuikens. Nieuw in dit besluit is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen traaggroeiende vleesrassen en andere vleesrassen. De gebruikte verdeelsleutel blijkt niet te kloppen, waardoor de tarieven niet klopten. Op grond van nieuwe, met de betreffende dierhouders afgestemde inzichten stelt AVINED voor om de tarieven voor traaggroeiende vleesrassen ten opzichte van de consultatieversie te verlagen van € 0,0140 naar € 0,0117 en voor reguliere vleesrassen te verhogen van € 0,0084 naar 0,0090. Verder stelt AVINED voor om het tarief voor broedeieren van kalkoenen te verlagen. Het totaal aantal broedeieren, op basis waarvan het tarief berekend was, blijkt in de praktijk hoger te zijn. Dat houdt in dat het tarief per broedei naar beneden kan worden bijgesteld, van € 0,0398 (consultatieversie) naar € 0,0020, waarbij heffingsopbrengst gelijk blijft. Naar aanleiding hiervan is dit besluit aangepast overeenkomstig deze reacties.

Een respondent vroeg zich af waarom voor legkippen in de vrije uitloopsector een lager tarief geldt dan voor scharrelkippen. Gezien het feit dat een vrije uitloopkip een hoger risico loopt op een besmetting met vogelgriep, zou het tarief voor vrije uitloopkippen volgens deze respondent hoger moeten zijn. In reactie hierop wordt opgemerkt dat uit de tabel met de pluimveetarieven, in de bijlage bij deze nota van toelichting, volgt dat de tarieven voor scharrelkippen hoger zijn, omdat de salmonella-component van het tarief voor deze dieren de afgelopen jaren te laag was. Dat wordt nu gecorrigeerd. In een andere reactie is aangegeven dat de tarieven voor kooikippen niet in verhouding staan tot de verdiencapaciteit van de houders van die dieren. De verdeelsleutel die nu wordt gebruikt stamt nog uit de tijd van de productschappen en is niet meer actueel. Dit wordt nader onderzocht, maar de resultaten van dit onderzoek zullen niet op tijd bekend zijn om nog in dit besluit te worden verwerkt. Dit zal met de eerst volgende wijziging worden meegenomen.

Eén respondent is van mening dat de heffingstarieven op nul gesteld zouden moeten worden, gezien de financiële situatie bij veel pluimveehouders als gevolg van de vogelgriepuitbraken in 2014 en 2016 en de fipronil-affaire in 2017. In reactie daarop wordt opgemerkt dat, zoals deze respondent zelf ook meldt, veehouders die het financieel moeilijk hebben een betalingsregeling kunnen treffen voor de Diergezondheidsheffing. Welke maatregelen nodig zijn in tijden van crisis wordt apart en per geval beoordeeld. Dat gebeurt niet in het kader van dit besluit.

De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) geeft aan niet direct betrokken te worden bij alle afspraken over het Diergezondheidsfonds. De reden daarvoor is dat de NMV bij die afspraken wordt vertegenwoordigd door de vereniging ZuivelNL. Vanuit de rundveehouderij is verder gevraagd de nota van toelichting op het punt van de uitgaven te verduidelijken. Dat is gebeurd.

Ten slotte is door de NMV en door 15 respondenten uit de pluimveehouderij opgemerkt dat de consultatietermijn van vier weken te kort is. Er is inderdaad vier weken de gelegenheid geboden om op dit besluit te reageren. Daarmee is aangesloten bij het uitgangspunt dat internetconsultatie minimaal vier weken duurt. Bij het bepalen van die termijn is ook rekening gehouden met de resterende tijd tot 1 januari 2018, wanneer inwerkingtreding van dit besluit is beoogd. De consultatie is nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de betrokkenen. Daaraan voorafgaand is uitgebreid met de verschillende sectorvertegenwoordigers gesproken over de begroting van het Diergezondheidsfonds en de tarieven die daarop gebaseerd zijn. In deze overleggen is de gelegenheid geboden om mee te praten over de tarieven en de berekeningssystematiek. De regering is van mening dat de betrokkenen hiermee voldoende in de gelegenheid zijn geweest om op dit besluit te reageren.

§ 4 Regeldruk

Dit besluit heeft alleen een regeldrukeffect voor varkenshouders. Voor de pluimveesector en voor de schapen- en geitenhouderij wijzigt de regeldruk niet, omdat voor hen als gevolg van dit besluit geen nieuwe administratieve lasten of nalevingskosten ontstaan. Zij waren al heffingplichtig op grond van het voorheen geldende Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten.

Voor de varkenshouderij wijzigt de situatie: vanaf 2018 wordt ook aan varkenshouders een heffing opgelegd. De verwachting is dat dit zal leiden tot een toename van de administratieve last, met € 166.870 (4.510 varkenshouders, geschatte gemiddelde tijdsbesteding 1 uur per jaar tegen een uurtarief van € 37). Die last bestaat eruit dat veehouders het aantal dieren moeten controleren en een betalingsprocedure moeten uitvoeren. Voor de rundveehouderij wordt de heffing vooralsnog niet opgelegd, dus de regeldruk wijzigt voor deze sector niet ten opzichte van de afgelopen jaren 2015–2017.

§ 5 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018, met uitzondering van artikel 9, dat op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt. Artikel 9 bevat het tarief voor het houden van runderen. De noodzakelijke kosten ter bestrijding van dierziekten bij runderen zullen vooralsnog uit de reserves van Zuivel.nl gefinancierd worden. Zolang die reserves toereikend zijn, zal artikel 9 van dit besluit niet in werking treden. Inwerkingtreding van dat artikel komt in beeld als die reserves uitgeput raken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als zich een grote uitbraak van een besmettelijke dierziekte in de rundveesector zou voordoen.

II. Artikelen

Artikel 1

De definities van het Besluit heffing bestrijding dierziekten zijn grotendeels overgenomen in artikel 1 van het besluit. Ten opzichte van het eerstgenoemde besluit zijn de leeftijden van moeder- en grootmoederdieren en legkippen teruggebracht naar 17 weken. Deze dieren zijn als eendagskuiken op een bedrijf geplaatst om te worden opgefokt tot grootmoederdier, moederdier of legkip. In die fase geldt het tarief dat in artikel 5, eerste lid, of 6, eerste lid, van het besluit is vastgesteld. Vervolgens worden deze dieren verplaatst rond hun 17e levensweek, wanneer ze in staat zijn om eieren te produceren. Legkippen kunnen zowel voor de productie van consumptie-eieren als vaccinbroedeieren worden gehouden. In beide gevallen is het tarief voor de diergezondheidsheffing ter zake van het houden van legkippen van toepassing. Bedrijven die vaccinbroedeieren ontvangen en zelf geen dieren houden, betalen de diergezondheidsheffing per vaccinbroedei (artikel 6, vierde lid, onderdeel c, van dit besluit.

Binnen de categorie vleeskuikens is een onderscheid aangebracht tussen traaggroeiende rassen en reguliere rassen. De afgelopen jaren is ongeveer 25% van de vleeskuikenbedrijven overgestapt op het houden van een traaggroeiend ras. Een ras wordt als traaggroeiend beschouwd als de daartoe behorende dieren minder dan 50 gram per dag groeien.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Bijlage

Tarief houden pluimvee, kalkoenen en eenden

Uitgavenposten

Begroting (€)

Preventie:

 

Monitoringsprogramma AI/NCD/MG/NzS

1.700.000

Basismonitoring

847.000

Bewaking LPAI

45.000

Salmonella

581.000

Verdenking en bestrijding:

 

Voorzieningen

623.000

NCD

28.000

LPAI

1.290.000

MG

678.000

Salmonella

3.686.000

Tekorten

14.185.000

Uitvoeringskosten

600.000

SDa

90.000

Totaal

24.353.000

De tarieven voor pluimvee, kalkoenen en eenden zijn gebaseerd op een raming van de verwachte kosten voor preventie en bestrijding van dierziekten in 2018 en een terugblik op de uitgaven in de jaren 2015, 2016 en 2017 (zie bovenstaande tabel). Het tarief voor het houden van pluimvee is gedifferentieerd naar 25 categorieën, inclusief tarieven voor het inleggen van (vaccin)broedeieren, zodat alle schakels in de keten, die verschillende veterinaire risicoprofielen hebben, worden belast. Net als in het Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten het geval was, zijn de tarieven gedifferentieerd naar diercategorie. De verschillen in veterinaire risico’s van de diverse houderijsystemen, de actuele marktwaarde van de dieren en de verhoudingen van de aantallen dieren die tot de verschillende categorieën gerekend worden spelen hierbij een rol.

Voor de berekening van de tarieven is gerekend met de aantallen geregistreerde aangevoerde dieren en het aantal ingelegde broedeieren in 2016. Voor de verdeling van de begrote kosten en de toedeling naar de 25 categorieën is een separate tabel opgenomen:

Tabel pluimveetarieven

Categorie

Preventie, verdenking en bestrijding

Bestrijding en verdenkingen

Preventie

     

Totaal tarief

(T in euro)

Aantal dieren of eieren(A)

(x1000)

Totaal bedrag

(T x A in euro)

Salmonella1

LPAI

MG

NCD

Voorzieningen

BM

Monitoring AI, NCD, MG, nzS

SDa

Uitvoering

Tekorten

Vleessector

                         

Broedeieren fok- en vermeerderingspluimvee

0,0003

0,0001

0,0001

0,0000

0,0001

0,0001

0,0003

0,0000

0,0001

0,0022

0,0035

48.000

169.458

Eendagskuikens grootmoederdieren

0,1765

0,0757

0,0670

0,0028

0,0616

0,0608

0,1680

0,0089

0,0593

1,1545

1,8348

500

917.421

Eendagskuikens moederdieren

0,0190

0,0061

0,0054

0,0002

0,0050

0,0049

0,0136

0,0007

0,0048

0,0932

0,1529

6.000

917.442

Grootmoederdieren

0,2467

0,0682

0,0603

0,0025

0,0554

0,0547

0,1513

0,0080

0,0534

1,0400

1,7406

450

783.267

Moederdieren

0,0358

0,0118

0,0105

0,0004

0,0096

0,0095

0,0263

0,0014

0,0093

0,1807

0,2955

5.600

1.654.603

Broedeieren gebruikspluimvee

0,0003

0,0001

0,0001

0,0000

0,0001

0,0001

0,0002

0,0000

0,0001

0,0017

0,0027

600.000

1.643.753

Vleeskuikens traaggroeiend

0,0013

0,0005

0,0004

0,0000

0,0004

0,0006

0,0010

0,0001

0,0004

0,0071

0,0117

120.000

1.405.151

Vleeskuikens regulier

0,0010

0,0004

0,0003

0,0000

0,0003

0,0005

0,0008

0,0000

0,0003

0,0055

0,0090

280.000

2.522.067

Kalkoenen

                         

Hanen

0,0195

0,0083

0,0042

0,0002

0,0039

0,0060

0,0105

0,0006

0,0037

0,0723

0,1292

1.000

129.207

Hennen

0,0122

0,0052

0,0026

0,0001

0,0024

0,0038

0,0066

0,0003

0,0023

0,0452

0,0808

1.000

80.754

Broedeieren

0,0005

0,0001

0,0001

0,0000

0,0001

0,0001

0,0002

0,0000

0,0001

0,0011

0,0020

2.000

4.000

Eenden

                         

Broedeieren

0,0006

0,0002

0,0002

0,0000

0,0001

0,0001

0,0004

0,0000

0,0001

0,0027

0,0045

900

4.060

Eenden

0,0009

0,0002

0,0002

0,0000

0,0002

0,0002

0,0005

0,0000

0,0002

0,0035

0,0059

6.000

35.659

Legsector

                         

Broedeieren fok- en vermeerderingspluimvee

0,0008

0,0004

0,0003

0,0000

0,0003

0,0003

0,0008

0,0000

0,0003

0,0055

0,0087

9.000

78.145

Eendagskuikens grootmoederdieren

0,0899

0,0368

0,0326

0,0013

0,0300

0,0296

0,0817

0,0043

0,0288

0,5618

0,8969

130

116.592

Eendagskuikens moederdieren

0,0145

0,0039

0,0034

0,0001

0,0032

0,0031

0,0086

0,0005

0,0030

0,0592

0,0996

750

74.664

Eendagskuikens gebruikspluimvee

0,0039

0,0011

0,0010

0,0000

0,0009

0,0009

0,0024

0,0001

0,0009

0,0168

0,0280

29.600

828.914

Grootmoederdieren

0,3948

0,0701

0,0620

0,0026

0,0570

0,0563

0,1556

0,0082

0,0549

1,0692

1,9306

120

231.673

Moederdieren

0,0911

0,0107

0,0094

0,0004

0,0087

0,0086

0,0237

0,0013

0,0084

0,1629

0,3250

800

260.002

Broedeieren gebruikspluimvee

0,0003

0,0000

0,0000

0,0000

0,0000

0,0000

0,0001

0,0000

0,0000

0,0004

0,0008

135.000

112.786

Kooikippen

0,0927

0,0083

0,0074

0,0003

0,0068

0,0111

0,0184

0,0010

0,0065

0,1268

0,2793

4.900

1.368.422

Scharrelkippen

0,2438

0,0108

0,0095

0,0004

0,0088

0,0144

0,0239

0,0013

0,0084

0,1644

0,4858

17.500

8.500.855

Vrije uitloop kippen

0,0931

0,0875

0,0075

0,0003

0,0069

0,0114

0,0189

0,0010

0,0067

0,1298

0,3632

4.700

1.706.908

Biologische kippen

0,1047

0,1418

0,0122

0,0005

0,0112

0,0185

0,0306

0,0016

0,0108

0,2104

0,5423

1.500

813.500

Vaccinbroedeieren

0,0001

0,0000

0,0000

0,0000

0,0000

0,0000

0,0001

0,0000

0,0000

0,0004

0,0006

75.000

43.750

 

24,4 mln

X Noot
1

Dit is inclusief het verwerkte tekort van de scharrelleghennen zoals aangegeven in de toelichting

De cijfers in deze tabel zijn voor de leesbaarheid afgerond op 4 decimalen. Het totaal tarief is echter de afgeronde som van de onderliggende tarieven in 6 decimalen. Bij inwerkingtreding van dit besluit zullen de onderliggende tarieven in 6 decimalen worden weergegeven op de website van RVO.nl.

De kosten zijn onderverdeeld in kosten voor preventie en bestrijding. Onder de kosten voor bestrijding vallen de uitgaven voor de verdenkingen en bestrijding van Salmonella typhimurium en Salmonella enteritidis, Mycoplasma Gallisepticum (MG), New Castle Disease (pseudovogelpest; NCD), laag pathogene Aviaire Influenza (vogelgriep) (LPAI). Daaronder vallen ook de kosten voor voorzieningen als contracten die zijn afgesloten met bedrijven of organisaties om ten tijde van een dierzieke uitbraak direct te kunnen handelen of direct over bijvoorbeeld dodings- en destructieapparatuur te kunnen beschikken. De kosten voor preventie zijn de uitgaven voor de bewakingsprogramma’s voor vogelgriep, pseudovogelpest, Mycoplasma Gallisepticum, salmonella en voor de basismonitoring. Tot de kosten behoort tevens de uitvoering van het opleggen van de heffing.

Het besluit introduceert voor vleeskuikens een onderscheid tussen traaggroeiende rassen en reguliere rassen, vanwege de verschillende houderijomstandigheden. Houders van dieren die behoren tot traaggroeiende rassen brengen gemiddeld zes keer per jaar nieuwe dieren in de stal; reguliere vleeskuikenhouders doen dat gemiddeld zeven keer per jaar. Tevens worden er bij traaggroeiende rassen minder dieren per vierkante meter gehouden. Dat is de reden dat er voor houders van traaggroeiende rassen een apart tarief geldt.

In deze tarieven is ook een aandeel opgenomen voor de kosten voor financiering van activiteiten die de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) ontplooit met betrekking tot transparantie van het antibioticagebruik in de dierhouderij. De overheid en het bedrijfsleven spannen zich in voor minder en meer verantwoord gebruik van antibiotica in de Nederlandse dierhouderij. De totale kosten voor deze activiteiten worden gedeeld volgens een vaste verdeelsleutel waarbij het aandeel van de runder-, kalver-, varkens- en pluimveesector 10% is. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde draagt 10% bij en het Rijk draagt 50% bij.

Een apart onderdeel van het tarief zijn de uitgaven uit 2015–2017 die hoger waren dan begroot en die niet eerder in de tarieven zijn verwerkt. Dit betreft in de eerste plaats uitgaven voor de uitbraken van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) eind 2014, de uitbraak van Mycoplasma in 2015 en HPAI in 2016. Deze kosten waren niet voorzien en zijn niet meegenomen in de tarieven die eind 2014 zijn vastgesteld. De uitgaven voor het monitoringsprogramma van vogelgriep, pseudovogelpest, Mycoplasma Gallisepticum en salmonella waren ook niet in tarieven opgenomen. Eind 2014 zijn wel tarieven voor de basismonitoring vastgesteld, maar deze heffing is pas vanaf halverwege 2016 daadwerkelijk opgelegd. In de tweede plaats gaat het om de uitgaven voor het salmonella programma. De verdeelsleutel van de salmonella tarieven, die was overgenomen van de productschappen, zat niet goed in het heffingssysteem. Hierdoor zouden legpluimveehouders met in kooi, vrije uitloop en biologisch gehouden dieren een te hoge heffing betalen en de scharrelkiphouders een te lage heffing. Voor de houders waarvoor het tarief te hoog was, is een voorziening getroffen.13 Het te lage tarief voor de scharrelhouders kon op grond van de Gwwd niet verhoogd worden. Daarom worden deze uitgaven nu verwerkt in de nieuwe tarieven voor deze houders. Ten slotte zijn de uitvoeringskosten voor het opleggen van de heffing nog niet eerder meegenomen in het heffingstarief. Deze achterstallige uitgaven worden conform artikel 91k, eerste lid, onderdeel c, van de Gwwd meegenomen in het nieuwe tarief. Op verzoek van de vertegenwoordigers van de pluimveesector worden deze kosten niet over meerdere jaren gespreid in de heffing, maar in één keer in het tarief van 2018 verwerkt.

Tarief houden runderen

Uitgavenposten

Begroting (€)

Tarief (€)

Rund<1 jr

Tarief (€)

rund>1 jr

Preventie (bewakingsprogramma’s en basismonitoring)

3.325.000

0,1947

1,0154

Bestrijding (verdenkingen en voorzieningen)

2.412.000

0,1413

0,7366

Uitvoeringskosten

0

   

SDa

180.000

0,01050

0,0550

Crisisreserve

0

   

Totaal

5.917.000

0,3465

1,807

Totaal Rund<1 jaar

583.000

   

Totaal Rund> 1 jaar

5.334.000

   

Berekening tarief

Als uitgangspunt voor de berekening van de tarieven per rund is het aantal dieren uit 2016 gebruikt. In dat jaar werden 1.682.467 runderen jonger dan 1 jaar afgevoerd naar de slacht of voor export en waren er 2.951.814 runderen van 1 jaar of ouder aanwezig op bedrijven. Het tarief is opgebouwd uit kosten voor preventie en bestrijding. De uitgaven voor preventie betreffen bewakingsprogramma’s voor BSE en blauwtong en de basismonitoring. In het tarief zijn ook de kosten meegenomen voor financiering van activiteiten die de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit ontplooit met betrekking tot transparantie van het antibioticagebruik in de dierhouderij. Zie ook de toelichting bij het tarief voor het houden van pluimvee, kalkoenen en eenden.

Het totaal bedrag van € 5.917.000 dat moet worden opgebracht door de rundersector wordt verdeeld op basis van een verdeelsleutel van de voormalig productschappen. Hierbij wordt 583.000 toebedeeld aan runderen <1 jaar en 5.334.000 aan runderen >1 jaar. Deze bedragen gedeeld door het respectievelijke aantal dieren levert een tarief van € 0,3465 dan wel € 1,807 per dier.

Zoals toegelicht in paragraaf 5 van het algemene deel van deze nota van toelichting wordt voorlopig geen heffing opgelegd bij rundveehouders. Om die reden zijn in het tarief geen uitvoeringskosten of reserveopbouw meegenomen.

Tarief houden schapen of geiten

Uitgavenposten

Begroting (€)

Tarief (€)

Preventie (bewakingsprogramma’s en basismonitoring)

945.000

0,7469

Bestrijding (verdenkingen en voorzieningen en hobbykorting)

259.000

0,2047

Uitvoeringskosten

250.000

0,1976

Crisisreserve

49.000

0,03873

Tekorten

50.000

0,03952

Totaal

1.553.000

1,2275

Berekening tarief

Voor de berekening van de tarieven voor schapen en geiten is het aantal bedrijven en het aantal dieren gebruikt zoals vastgesteld in 2016. Hieruit volgt dat er in totaal 798.396 schapen en 466.757 geiten werden gehouden; in totaal 1.265.153 dieren.

Het tarief per dier per jaar is berekend door de begrote kosten te delen door het totaal aantal dieren. In de begroting van de bewakingsprogramma’s is rekening gehouden met dalende kosten voor de monitoring op Q-koorts, nu de verplichte monitoringsfrequentie per 1 juli 2017 is verlaagd.

In de jaren 2015–2017 zijn de uitgaven hoger geweest dan vooraf was begroot. Dit betreft vooral uitvoeringkosten, die volgens het convenant voor rekening van de sectoren komen. Deze kosten zijn niet eerder in de tarieven meegenomen.

De crisisreserve van 20% van het plafondbedrag (€ 98.000) wordt voor de helft meegenomen in het tarief. Dat betekent dat de reserve van 20% in twee jaar wordt opgebouwd.

Het totaal begrote bedrag van € 2.096.000 gedeeld door 1.265.153 dieren levert een tarief op van € 1,2275 per schaap of geit. Dit tarief geldt zowel voor bedrijfsmatig als niet-bedrijfsmatig gehouden schapen en geiten.

Tarief houden varkens

Uitgavenposten

Begroting (€)

Tarief (€)

Preventie (bewakingsprogramma’s en basismonitoring)

1.316.000

0,0535

Bestrijding (verdenkingen en voorzieningen)

1.733.000

0,0704

Uitvoeringskosten

150.000

0,00610

SDa

90.000

0,0037

Crisisreserve

4.900.000

0,199

Totaal

8.189.000

 

Totaal tarief per varken per jaar

 

0,1967

Berekening tarief

Als uitgangspunt voor de berekening van de tarieven per varken is het aantal dieren uit 2016 gebruikt dat is afgevoerd vanaf een varkenshouderij. In dat jaar werden 9.568.393 varkens vanaf een varkenshouderij geëxporteerd, 14.107.885 varkens afgevoerd naar de slacht, 1.291.784 dieren werden afgevoerd naar een verzamelplaats (ten behoeve van export of slacht) en 16.434.577 varkens vervoerd naar een andere varkenshouderij. In totaal ging het dus om 41.625.981 varkens.

Zoals uit de tabel blijkt, is het tarief opgebouwd uit kosten voor preventie en bestrijding, uitvoeringskosten en een deel crisisreserve. In deze tarieven is een aandeel opgenomen voor de kosten voor financiering van activiteiten die de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit ontplooit met betrekking tot transparantie van het antibioticagebruik in de dierhouderij. Zie daarvoor ook de toelichting bij het tarief voor het houden van pluimvee, kalkoenen en eenden.

In de varkenssector werd tot en met 2017 geen heffing opgelegd omdat hier nog reserves beschikbaar waren van het voormalige productschap. Aangezien die reserves inmiddels op zijn, wordt aan varkenshouders vanaf 2018 wel een heffing opgelegd. Dat leidt ertoe dat uitvoeringskosten voor het opleggen van de heffing ook zijn meegenomen in het tarief. Om ook in de toekomst voorbereid te zijn op onverwachte kosten wordt een reserve meegenomen in het tarief. De crisisreserve van 20% van het plafondbedrag (€ 9.800.000) wordt voor de helft meegenomen in het jaartarief. De 20% reserve wordt dus in twee jaar opgebouwd. Het totaal begrote bedrag van € 8.189.000 voor 2018 gedeeld door 41.625.981 dieren levert een tarief op van € 0,1967 per varken.


X Noot
1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

X Noot
2

Wet van 5 juli 2017 tot wijziging van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren in verband met de herziening van het heffingenstelsel ten behoeve van de kosten van bestrijding en het weren van besmettelijke dierziekten, zoönosen en zoönoseverwekkers (herziening heffingenstelsel Diergezondheidsfonds, Stb. 2017, 313).

X Noot
3

De vereniging ZuivelNL; de stichting Brancheorganisatie Kalversector, tevens handelend namens de Stichting DGF Kalversector; de stichting AVINED; de Producenten Organisatie Varkenshouderij; de vakgroep Schapenhouderij van LTO Nederland, tevens handelend namens de Landelijke Werkgroep Professionele Schapenhouders en de Vereniging Gescheperde Schaapskuddes Nederland; de vakgroep Melkgeitenhouderij van LTO Nederland; de vakgroep Vleesveehouderij van LTO Nederland, en het platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders.

X Noot
4

Stcrt. 2015, nr. 13794. Het kabinet heeft het voornemen voor de daaropvolgende perioden opnieuw afspraken te maken met de betrokken sectoren.

X Noot
5

De artikelen 91c, 91d en 91g van de Gwwd.

X Noot
6

De artikelen 91c, derde lid, en 91d, derde lid, van de Gwwd.

X Noot
7

Artikel 91d, vierde lid, van de Gwwd.

X Noot
8

Artikel 91f, eerste en tweede lid, van de Gwwd.

X Noot
9

Artikel 91f, vierde lid, van de Gwwd.

X Noot
10

Artikel 91m van de Gwwd.

X Noot
11

Artikel 91k van de Gwwd.

X Noot
12

Artikel 91j, eerste lid, van de Gwwd.

X Noot
13

Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 13 oktober 2015, nr. WJZ/15125492, houdende toepassing van een hardheidsclausule ten behoeve van artikel 5, vijfde lid, onderdelen a, b en d, Besluit heffing bestrijding dierziekten en artikel 5, vijfde lid, onderdelen a, b en d, Besluit heffing preventie dierziekten.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven