Besluit van 17 november 2017 tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PbEU 2014, L 352) (Besluit implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 17 juli 2017, 2017-0000131798, directie Financiële Markten;

Gelet op Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) en de artikelen 4:22, eerste lid en 4:25, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 augustus 2017, nr.W06.17.0226/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 14 november 2017, 2017-0000215354, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervalt de definitie «financiële bijsluiter» en worden in de alfabetische rangschikking twee definities ingevoegd, luidende:

derdepijlerpensioenproduct:

fiscaal gefaciliteerd financieel product met een beleggingscomponent, die niet voortkomt uit een arbeidsrechtelijke overeenkomst en waarop de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet van toepassing zijn, met als doel het genereren van pensioeninkomen voor de consument;

essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten:

document waarin informatie over de in artikel 66, eerste lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een derdepijlerpensioenproduct is weergegeven;.

B

Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste tot en met derde lid wordt «complex product» telkens vervangen door: derdepijlerpensioenproduct en complex product voorzover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien een financiële onderneming voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een derdepijlerpensioenproduct informatie verstrekt over dat product, verwijst zij naar het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten of, indien het rechten van deelneming in een icbe betreft, naar de essentiële beleggersinformatie.

3. In het vijfde lid wordt «complex product» vervangen door «derdepijlerpensioenproduct en complex product voorzover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is» en wordt «historisch of toekomstig rendement» vervangen door: werkelijk of toekomstig rendement.

4. In het zesde lid wordt «historisch of toekomstig rendement» vervangen door «werkelijk of toekomstig rendement» en wordt «complex product» vervangen door: derdepijlerpensioenproduct en complex product voorzover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder verpakt retailbeleggingsproduct verstaan: een verpakt retailbeleggingsproduct als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening essentiële-informatiedocumenten.

C

In artikel 54 wordt «historische of toekomstige rendementen» vervangen door: werkelijke of toekomstige rendementen.

D

In het opschrift van paragraaf 8.1.5. wordt «Financiële bijsluiter» vervangen door: Essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten.

E

In artikel 64, tweede lid, wordt «complexe producten» vervangen door: derdepijlerpensioenproducten en rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe.

F

Artikel 65 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een aanbieder van een derdepijlerpensioenproduct stelt voor dat product een essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten op.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op financiële ondernemingen die een derdepijlerpensioenproduct samenstellen en dat product algemeen in de markt verkrijgbaar stellen voor consumenten of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe betreft, cliënten.

3. Het vierde lid vervalt.

G

Artikel 65a wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste tot en met het derde lid komen te luiden:

  • 1. Een aanbieder van een derdepijlerpensioenproduct of van rechten van deelneming in een icbe houdt een bijgewerkte versie van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten, onderscheidenlijk de essentiële beleggersinformatie, beschikbaar op zijn website.

  • 2. De aanbieder van een derdepijlerpensioenproduct verstrekt tijdig voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake het derdepijlerpensioenproduct met een consument kosteloos het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten.

  • 3. Indien een derdepijlerpensioenproduct wordt aangeboden door tussenkomst van een bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent, wordt het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten door deze bemiddelaar, gevolmachtigde agent onderscheidenlijk ondergevolmachtigde agent kosteloos verstrekt, tenzij de aanbieder en de bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent zijn overeengekomen dat de aanbieder zelf aan deze verplichting voldoet.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op financiële ondernemingen die een derdepijlerpensioenproduct samenstellen en dat product algemeen in de markt verkrijgbaar stellen voor consumenten of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe betreft, cliënten.

H

Artikel 66 komt te luiden:

Artikel 66

  • 1. In een essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten wordt informatie over de volgende onderwerpen opgenomen:

    • a. de naam die de aanbieder aan het derdepijlerpensioenproduct heeft gegeven;

    • b. de identiteit en contactgegevens van de aanbieder van het derdepijlerpensioenproduct;

    • c. de naam van de toezichthouder belast met het toezicht op het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten;

    • d. de opsteldatum of de datum van de meest recente herziening van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten;

    • e. een waarschuwing met betrekking tot de begrijpelijkheid van het derdepijlerpensioenproduct;

    • f. de omschrijving van het derdepijlerpensioenproduct;

    • g. de risico’s en mogelijke opbrengstscenario’s van het derdepijlerpensioenproduct;

    • h. de gevolgen als de aanbieder van het derdepijlerpensioenproduct niet kan uitbetalen;

    • i. de kosten van het derdepijlerpensioenproduct;

    • j. de fiscale behandeling van het derdepijlerpensioenproduct;

    • k. de aanbevolen of vereiste periode van bezit van het derdepijlerpensioenproduct en de gevolgen van het beëindigen van het derdepijlerpensioenproduct voorafgaand aan de aanbevolen einddatum;

    • l. de wijze waarop een consument een klacht kan indienen over het product of over de aanbieder of adviseur van het derdepijlerpensioenproduct;

    • m. een korte omschrijving van andere informatiedocumenten die verstrekt moeten worden aan de consument.

  • 2. Een essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten bevat geen informatie over andere onderwerpen dan die bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De Autoriteit Financiële Markten stelt regels met betrekking tot de wijze waarop de informatie over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten wordt opgenomen of wordt berekend.

I

Artikel 73 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe: een jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op basis van:

    • 1°. een pessimistische voorspelling of het historisch rendement indien de levensverzekering is afgesloten voor 1 januari 2018; of

    • 2°. een ongunstig of een gematigd scenario indien de levensverzekering is afgesloten op of na 1 januari 2018;.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot de wijze van berekening van de jaarlijkse prognose, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.

ARTIKEL II

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na de definitie van verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen) een definitie ingevoegd, luidende:

verordening (EU) nr. 1286/2014 (PRIIP’s):

verordening (EU) Nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PbEU 2014, L 352);.

B

In artikel 2,eerste lid, wordt na onderdeel n, onder verlettering van de onderdelen o tot en met r tot p tot en met s een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • o. voor verordening (EU) br. 1286/2014 (PRIIP’s): de Autoriteit Financiële Markten.

C

Aan bijlage 1 wordt na het onderdeel «Verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen)» een onderdeel ingevoegd, luidende:

Verordening (EU) nr. 1286/2014 (PRIIP’s):

Artikel 5, eerste lid

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8, eerste tot en met derde lid

Artikel 9

Artikel 10, eerste lid

Artikel 13, eerste, derde en vierde lid

Artikel 14

Artikel 19

D

Aan bijlage 2 wordt na het onderdeel «Verordening (EU) nr. 909/2014 (centrale effectenbewaarinstellingen) een onderdeel ingevoegd, luidende:

Verordening (EU) nr. 1286/2014 (PRIIP’s):

Artikel

Boetecategorie

Artikel 5, eerste lid

3

Artikel 6

3

Artikel 7

3

Artikel 8, eerste tot en met derde lid

3

Artikel 9

3

Artikel 10, eerste lid

3

Artikel 13, eerste, derde en vierde lid

3

Artikel 14

3

Artikel 19

3

ARTIKEL III

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Algemeen deel wordt in de numerieke volgorde het volgende artikelnummer met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

1:77c

3

2. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt de boetecategorie «2» voor 65, eerste en tweede lid, 65a, eerste tot en met vierde lid en 66, eerste en tweede lid telkens vervangen door: 3.

B

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de tabel wordt «2:3, eerste tot en met zesde lid» vervangen door: 2:3, eerste tot en met vijfde lid.

2. In de tabel wordt de boetecategorie «2» voor 3:1 vervangen door: 3.

3. In de opsomming van de tabel wordt in numerieke rangschikking ingevoegd:

2:3a

2

3:9

2

4. In de tabel vervalt 3:12 met de bijhorende boetecategorie.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten in werking treedt.

ARTIKEL V

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 17 november 2017

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Uitgegeven de achtentwintigste november 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo), het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en houdt verband met de implementatie van de verordening betreffende essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten1 (hierna: de verordening). De verordening stelt regels aan verpakte beleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten die worden aangeboden of verkocht aan retailbeleggers (niet-professionele beleggers). Deze producten worden in de verordening PRIIP’s (Packaged Retail and Insurance-based Investment Products) genoemd. De verordening introduceert verder voor deze producten de verplichting om een essentiële-informatiedocument (Key Investor Document of KID) op te stellen en te verstrekken aan de niet-professionele belegger. De verordening is vanaf 1 januari 2018 van toepassing.

§ 2. Hoofdpunten van het besluit

De wijzigingen van bovengenoemde besluiten hebben betrekking op het laten vervallen van de regels die zien op de financiële bijsluiter en op het introduceren van een nieuw informatiedocument voor derdepijlerpensioenproducten.

Op dit moment geldt voor complexe producten de verplichting om een financiële bijsluiter op te stellen. Omdat veel van deze complexe producten straks onder het toepassingsbereik van de verordening vallen, zal deze verplichting komen te vervallen. Zo vallen producten met een beleggings(opbouw)component, zoals een beleggingsverzekering, deelnemingsrechten in een icbe of belegginginstelling en beleggingsobjecten onder het toepassingsbereik van de verordening. Dit betekent onder andere dat aanbieders van beleggingsobjecten met een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100.000, welke nu zijn vrijgesteld van het opstellen van een financiële bijsluiter, per 1 januari 2018 (toepassingsdatum van de verordening) een essentiële-informatiedocument dienen op te stellen en te verstrekken.

Voor samengestelde producten zonder beleggings(opbouw)component, zoals een aflossingsvrije hypotheek gekoppeld aan een overlijdensrisicoverzekering op risicobasis, een spaarrekening eigen woning of een kapitaalverzekering, zal geen verplichting meer gelden om een informatiedocument te verstrekken. Voor deze producten is een extra informatiedocument niet meer nodig omdat de consument op andere manieren afdoende wordt geïnformeerd over de kenmerken van het product, bijvoorbeeld door middel van het Europees gestandaardiseerd informatieblad hypothecair krediet (European Standardised Information Sheet of ESIS). Ook is deze informatie geschikt om verschillende producten met elkaar te vergelijken. De verplichting van het opstellen van een financiële bijsluiter biedt in die gevallen onvoldoende relevante extra informatie voor de consument waardoor de nadelen (zoals de kosten om een financiële bijsluiter op te stellen) van het laten bestaan van het document zwaarder wegen dan de potentiële voordelen.

Voor derdepijlerpensioenproducten zal nationaal de verplichting blijven bestaan om een informatiedocument op te stellen en te verstrekken. Dit is mogelijk omdat pensioenproducten expliciet zijn uitgesloten van het toepassingsbereik van de verordening (artikel 2, tweede lid, onderdelen e tot en met g). Op dit moment geldt in Nederland voor derdepijlerpensioenproducten de verplichting om een financiële bijsluiter op te stellen. Deze verplichting zal komen te vervallen. In plaats daarvan zal per 1 januari 2018 de verplichting worden geïntroduceerd om een zogenaamde essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten op te stellen en te verstrekken dat qua vorm en inhoud gebaseerd is op het essentiële-informatiedocument uit de verordening.

De reden dat voor derdepijlerpensioenproducten een verplichting blijft bestaan om productinformatie te verstrekken is dat deze producten qua structuur, werking en te realiseren doel grote gelijkenis vertonen met andere beleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (verzekering met een beleggingscomponent2). Mede gezien de keuzevrijheid in de derde pijler, is het voor consumenten van belang dat zij deze pensioenproducten kunnen vergelijken met producten die onder het toepassingsbereik van de verordening vallen. Ten opzichte van de financiële bijsluiter biedt het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten meer informatie en wordt de vergelijkbaarheid tussen derdepijlerpensioenproducten en producten die onder de verordening vallen vergroot. Verder is het afschaffen van de financiële bijsluiter een goede stap naar gelijke standaarden voor risico- en kostenberekeningen en leidt het tot het vergroten van de uniformiteit van informatiedocumenten en daarmee tot het verminderen van mogelijke verwarring en onduidelijkheid over de verschillende soorten informatiedocumenten bij consumenten.

§ 3. Gevolgen voor het bedrijfsleven

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten en nalevingskosten voor het bedrijfsleven verbonden. Voor financiële producten die onder het toepassingsbereik van de verordening vallen, geldt tot 1 januari 2018 de verplichting om een financiële bijsluiter op te stellen. De kosten voor het opstellen en verstrekken van de financiële bijsluiter zijn naar verwachting gelijk aan de kosten voor het opstellen en verstrekken van het essentiële-informatiedocument of het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten. Voor aanbieders van samengestelde producten zonder beleggings(opbouw)component nemen de administratieve lasten en nalevingskosten af. Deze producten vallen niet onder het toepassingsbereik van de verordening en de verplichting om een financiële bijsluiter op te stellen vervalt per 1 januari 2018.

§ 4. Consultatiereacties

In de periode van 2 mei tot en met 30 mei 2017 is dit besluit openbaar geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl/besluit_priips. Er zijn twee consultatiereacties ontvangen van het Verbond van Verzekeraars (Verbond) en van de NDP Nieuwsmedia en MMA. Hieronder wordt ingegaan op deze reacties. Naar aanleiding van de reacties zijn enkele wijzigingen aangebracht in de toelichting. Verder zijn onderdeel B van artikel III en de toelichting daarbij aangepast naar aanleiding van aanvullende wijzigingen in de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo).

Het Verbond gaf aan dat de kosten voor het maken van de jaarlijkse waardeopgave van levensverzekeringen zoals bedoeld in artikel 73, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, niet disproportioneel mogen zijn. Voor levensverzekeringen die worden afgesloten op of na 1 januari 2018 dient de levensverzekeraar aan te sluiten bij de berekeningswijze voortvloeiend uit de technische reguleringsnormen en de jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op te stellen op basis van een ongunstig of gematigd scenario. Volgens het Verbond zorgt dit voor een enorme toename in rekeningcapaciteit en vereist het andere IT-oplossingen wat leidt tot een grote toename in kosten. De AFM zal met betrekking tot dit punt in overleg treden met het Verbond. Verder is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 73 naar aanleiding van dit punt aangepast om ruimte te geven om de berekeningswijze op een andere manier vorm te geven.

De NDP Nieuwsmedia en de MMA vragen om meer duidelijkheid over de precieze wijzigingen van de reclameregels. De reclameregels zoals bedoeld in artikel 52 blijven ongewijzigd. Alleen de reikwijdte wordt kleiner. De reclameregels zullen alleen nog gelden voor derdepijlerpensioenproducten en complexe producten voorzover deze producten een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct betreffen. Om meer duidelijkheid hierover te geven is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 52 aangepast.

§ 5. Transponeringstabel

Implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PbEU 2014, L 352)

Afkortingen:

 

BGfo

Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

Wft

Wet op het financieel toezicht

Verordening (EU) nr. 1286/2014

Geïmplementeerd in:

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze bij de invulling van de beleidsruimte

Artikelen 1 tot en met 4

Behoeven geen implementatie. Hebben rechtstreekse werking

   

Artikel 5, lid 1

Behoeft geen implementatie. Heeft rechtstreekse werking

   

Artikel 5, lid 2

Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie)

Een lidstaat kan van de PRIIP-ontwikkelaar of van de persoon die een PRIIP verkoopt vereisen dat deze het essentiële-informatiedocument vooraf verstrekt aan de bevoegde autoriteit.

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Het verstrekken van het essentiële-informatiedocument is in het kader van het toezicht niet nodig. Gelet op de daarmee verband houdende administratieve lastenverzwaring is het niet wenselijk om deze verplichting in de Wft op te nemen.

Artikel 6

Behoeft geen implementatie. Heeft rechtstreekse werking

   

Artikel 7, lid 1

Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie)

Een bevoegde autoriteit kan bepalen dat het essentiële-informatiedocument kan worden opgesteld in een andere taal dan de officiële taal van de lidstaat.

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Het essentiële-informatiedocument dient in de Nederlandse taal te worden opgesteld.

Artikel 7, lid 2

Behoeft geen implementatie. Heeft rechtstreekse werking

   

Artikelen 8 tot en met 14

Behoeven geen implementatie. Hebben rechtstreekse werking

   

Artikelen 15 en 16

Behoeven geen implementatie. Zijn gericht tot EU-instellingen

   

Artikel 17

1:77c Wft

   

Artikel 18

Behoeft geen implementatie. Is gericht tot EU-instellingen

   

Artikelen 19 tot en met 23

Behoeven geen implementatie. Hebben rechtstreekse werking

   

Artikel 24, leden 1 tot en met 3

Artikelen 1 en 2 en bijlagen 1 en 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten en is reeds geïmplementeerd in de artikelen 1:75, 1:80, 1:81, 1:82, 1:83 en 1:94 Wft

   

Artikel 24, lid 4

1:75 Wft en BGfo

   

Artikel 25

Behoeft geen implementatie. Heeft rechtstreekse werking

   

Artikel 26

Artikel 1:3 jo. hoofdstuk 6 Awb

   

Artikel 27

Behoeft geen implementatie. Heeft rechtstreekse werking

   

Artikel 28, leden 1 en 2

Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft

   

Artikel 28, lid 3

Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie)

Een lidstaat kan bepalen dat de bevoegde autoriteit aanvullende mechanismen kan instellen voor het melden van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan hen.

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Er is op dit moment geen behoefte om nationaal aanvullende mechanismen te kunnen instellen.

Artikel 28, lid 4

Behoeft geen implementatie (bepaling bevat een lidstaatoptie)

Een lidstaat kan van werkgevers die zich bezighouden met vanuit het oogpunt van financiële diensten gereglementeerde activiteiten verlangen passende procedures in te stellen die hun werknemers in staat stellen daadwerkelijke of potentiële inbreuken intern via een specifiek, onafhankelijk en autonoom kanaal te melden.

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. Het is aan de werkgever om te bepalen of een dergelijk kanaal vanuit de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

Artikel 29

1:97 Wft

   

Artikelen 30 tot en met en 34

Behoeven geen implementatie. Zijn gericht tot EU-instellingen

   

Artikelsgewijs

Artikel I

A

De definitie van «financiële bijsluiter» vervalt omdat de financiële bijsluiter wordt afgeschaft. Verder worden er twee nieuwe definities geïntroduceerd. Het betreft de definities «derdepijlerpensioenproduct» en «essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten». Het derdepijlerpensioenproduct is een fiscaal gefaciliteerd individueel financieel product met beleggingscomponent wat de consument afsluit met als doel een pensioeninkomen op te bouwen. Om te voorkomen dat eerste- en tweedepijlerpensioenproducten mogelijk onder de definitie vallen is in de definitie opgenomen dat het pensioenproduct niet voortkomt uit een arbeidsrechtelijke overeenkomst en waarop de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet van toepassing zijn. Bij derdepijlerpensioenproducten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een beleggingsverzekering met een lijfrenteclausule of een lijfrentebeleggingsrecht. Het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten is een document waarin informatie over het derdepijlerpensioenproduct is weergegeven. Om de vergelijkbaarheid tussen derdepijlerpensioenproducten en producten die onder de verordening vallen te vergroten, zal qua vorm en inhoud zoveel mogelijk worden aangesloten bij het essentiële-informatiedocument uit de verordening en de in technische reguleringsnormen nader uitgewerkte eisen.

B en C

Artikel 52 van het Bgfo wordt gewijzigd omdat de financiële bijsluiter vervalt. Hierdoor is de verwijzing naar complex product, opgenomen in het eerste tot en met derde lid en het vijfde en zesde lid, te ruim. Zo zal bijvoorbeeld de verplichting om een risico-indicator op te nemen in de reclame-uiting blijven bestaan, maar zal alleen gelden voor een financiële onderneming die in een reclame-uiting informatie verstrekt over een complex product welke ook kwalificeert als een verzekering met een beleggingscomponent of een verpakt retailbeleggingsproduct. Deze verplichting zal ook blijven gelden indien in reclame-uitingen informatie wordt verstrekt over derdepijlerpensioenproducten. Dit om de klant te wijzen op de belangrijkste financiële risico’s van dat product. In het vierde lid wordt complex product vervangen door derdepijlerpensoenproduct, omdat de aanbieder van een derdepijlerpensioenproduct niet meer naar een financiële bijsluiter maar naar een essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten moet verwijzen. Verder worden het vijfde en zesde lid van artikel 52 en artikel 54 gewijzigd om aan te sluiten bij de terminologie uit de verordening.

D

Aangezien de financiële bijsluiter vervalt, wordt de verwijzing naar de financiële bijsluiter in het opschrift van paragraaf 8.1.5. vervangen door essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten.

E, F en G

In artikelen 64, 65 en 65a wordt niet meer verwezen naar de financiële bijsluiter omdat de verplichting om een financiële bijsluiter op te stellen voor een complex product vervalt. Alleen voor derdepijlerpensioenproducten blijft de verplichting bestaan om een informatiedocument op te stellen en te verstrekken: het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten.

H

In artikel 66 wordt vastgelegd over welke onderwerpen informatie moet worden opgenomen in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten. De onderwerpen waarover informatie moet worden verstrekt zijn gebaseerd op de onderwerpen opgenomen in het essentiële-informatiedocument uit de verordening. Zo dient op basis van het eerste lid informatie te worden verstrekt over onder andere de identiteit en de contactgegevens van de aanbieder, de met het toezicht belaste toezichthouder, een waarschuwing met betrekking tot de begrijpelijkheid van het derdepijlerpensioenproduct, een omschrijving van het derdepijlerpensioenproduct, de risico’s, de kosten en de wijze waarop een consument een klacht kan indienen over het product of over de aanbieder of adviseur van het derdepijlerpensioenproduct. Omdat bij pensioenproducten ook de fiscale behandeling van het product van essentieel belang is, dient de aanbieder van een derdepijlerpensioenproduct aanvullend op de onderwerpen voortvloeiend uit de verordening, informatie hierover te verstrekken. Het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten mag verder geen informatie bevatten over andere onderwerpen dan opgenomen in het eerste lid.

Ten slotte is in het derde lid opgenomen dat de AFM regels stelt met betrekking tot de wijze waarop de informatie over de onderwerpen in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten wordt opgenomen of wordt berekend. Dit omvat bijvoorbeeld regels over de wijze van berekening van de opbrengstscenario’s, de risico’s en de kosten.

I

Op grond van artikel 73 van het Bgfo moet de levensverzekeraar de cliënt gedurende de looptijd van de overeenkomst inzake een levensverzekering informatie verstrekken over het product. Zo dient de levensverzekeraar indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe een jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op te stellen op basis van een pessimistische voorspelling of het historisch rendement. Omdat de technische reguleringsnormen van de verordening een andere berekeningswijze voorschrijven (op basis van een ongunstig of gematigd scenario), en sommige levensverzekeringen onder het toepassingsbereik van de verordening vallen, kan onduidelijkheid ontstaan bij de cliënt indien de levensverzekeraar gedurende de looptijd van de levensverzekering de jaarlijkse prognose op een andere manier gaat berekenen. Om deze mogelijke onduidelijkheid bij de cliënt weg te nemen dient de levensverzekeraar voor levensverzekeringen die voor 1 januari 2018 zijn afgesloten de jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op te stellen op basis van de, voor de klant reeds bekende, pessimistische voorspelling of het historisch rendement. Voor levensverzekeringen die worden afgesloten op of na 1 januari 2018 (toepassingsdatum van de verordening) geldt het uitgangspunt dat de levensverzekeraar dient aan te sluiten bij de berekeningswijze voortvloeiend uit de technische reguleringsnormen en de jaarlijkse prognose van de hoogte van het eindkapitaal op te stellen op basis van een ongunstig of gematigd scenario. De AFM kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de jaarlijkse prognoses moeten worden berekend.

Artikel II

A

Aan het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt de definitie van de verordening toegevoegd.

B

Als bevoegde autoriteit voor de verordening wordt de AFM aangewezen welke belast zal zijn met de uitvoering en handhaving van de bij de of krachtens de verordening gestelde regels.

C

Met deze wijzigingsopdracht wordt bewerkstelligd dat de AFM voor de artikelen uit de verordening waarvoor zij een bestuurlijke boete op kan leggen, ook kan besluiten een last onder dwangsom op te leggen.

D

Dit wijzigingsbesluit strekt tot implementatie van artikel 24, eerste en tweede lid, van de verordening. Aan bijlage 2 worden de artikelen toegevoegd waarvoor de AFM een bestuurlijke boete moet kunnen opleggen. Omdat deze boetes maximaal 5 miljoen euro voor een rechtspersoon of maximaal 700.000 euro voor een natuurlijk persoon moeten bedragen, vallen overtredingen van deze artikelen in boetecategorie 3.

Artikel III

A en B

De boetecategorie voor het overtreden van artikel 1:77c van de Wft wordt toegevoegd aan de opsomming van artikelen uit de Wft in artikel 10. Daarnaast wordt de boetecategorie voor het overtreden van bepalingen die zien op het verstrekken van een essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten (artikelen 65, eerste en tweede lid, 65a, eerste tot en met vierde lid, 66, eerste en tweede lid Bgfo en 3:1 Nrgfo) gewijzigd van 2 naar 3. Hiervoor is gekozen omdat voor soortgelijke overtredingen op grond van de verordening maximale boetes staan die gelijk zijn aan boetecategorie 3. Omdat derdepijlerpensioenproducten veel gelijkenissen vertonen met producten die onder het toepassingsbereik van de verordening vallen en voor derdepijlerpensioenproducten wordt aangesloten bij het informatiedocument zoals voorgeschreven in de verordening, wordt het verschil in boetecategorie gelijkgetrokken. Verder wordt door het vervallen van de financiële bijsluiter en de introductie van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten de Nrgfo op een aantal punten gewijzigd. Dit heeft onder andere als gevolg dat artikel 2:3a wordt geïntroduceerd, artikel 3:9 wordt gewijzigd en artikel 3:12 komt te vervallen. Deze wijzigingen worden tevens doorgevoerd in artikel 11 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. In de tabel van artikel 11 zal het nieuwe artikel 2:3a en het gewijzigde artikel 3:9 worden opgenomen met boetecategorie 2. Dit is in lijn met de andere reeds in artikel 11 opgenomen artikelen van de Nrgfo.

Artikel IV

Dit artikel betreft de inwerkingtreding. Het onderhavig besluit treedt gelijktijdig in werking met de Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PbEU 2014, L 352).

X Noot
2

De definitie van een verzekeringsgebaseerd beleggingsproduct, zoals in de verordening opgenomen, komt overeen met de definitie van een verzekering met een beleggingscomponent zoals opgenomen in richtlijn 2014/65/EU. Om te voorkomen dat in het besluit voor een product twee verschillende termen worden opgenomen, wordt hier aangesloten bij de definitie in richtlijn 2014/65/EU.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven