Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bestaande wettelijke belemmeringen voor de internationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs weg te nemen, internationale samenwerking op het terrein van wetenschappelijk onderzoek alsmede studeren in het buitenland te bevorderen, enkele technische wijzigingen door te voeren en onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband daarmee te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.19 en het daarbij behorende opschrift worden vervangen door drie nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 1.19. Opleidingen in het buitenland

  • 1. Voor een opleiding die in het buitenland wordt verzorgd, bestaat geen aanspraak op bekostiging.

  • 2. Op het verzorgen van een opleiding in het buitenland is van toepassing hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van het verzorgen van een opleiding door een rechtspersoon voor hoger onderwijs. Daarbij wordt voor de bekostigde instellingen als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, afgeweken van de artikelen 1.9, derde lid, 2.1, 4.1, 6.1, 7.1, 8.1, 9.1, 9.29 en 10.1.

Artikel 1.19a. Opleidingen in het buitenland; toestemmingsvereiste

  • 1. Voor het verzorgen van een opleiding in het buitenland is toestemming van Onze minister vereist.

  • 2. In het belang van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en van de profilering van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland kan Onze minister toestemming weigeren of intrekken.

  • 3. Onze minister weigert de toestemming in ieder geval indien de opleiding niet ook in Nederland wordt verzorgd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de gronden voor weigering of intrekking van de toestemming nader geregeld en worden nadere voorschriften vastgesteld voor het verzorgen van opleidingen in het buitenland. Daarin worden in ieder geval voorschriften vastgesteld met betrekking tot de aanwending van de rijksbijdrage voor die opleidingen en worden eisen gesteld aan de academische vrijheid aan de opleiding in het land of de landen waar de opleiding wordt verzorgd. Voorts worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop de veiligheid en de rechten van studenten en personeel, voor zover zij die rechten ontlenen aan deze wet, worden gewaarborgd. Tevens kunnen voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot het indienen van aanvragen om toestemming.

  • 5. De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen weigeringsgronden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de wijze waarop de opleiding in Nederland is geaccrediteerd;

    • b. de wijze waarop de kwaliteitszorg van het onderwijs in het land van vestiging zal worden geborgd;

    • c. de financiële positie van de aanvrager en de wijze waarop financiële risico’s zullen worden tegengegaan;

    • d. de maatregelen die door de aanvrager zullen worden getroffen om te voorkomen dat de rijksbijdrage wordt aangewend voor de opleiding in het buitenland;

    • e. de omvang en schaal van het initiatief waarop de aanvraag betrekking heeft, in het bijzonder uit een oogpunt van aantallen studenten;

    • f. de wijze waarop de continuïteit van de opleiding in Nederland is gewaarborgd;

    • g. de veiligheid en de rechten van de bij het onderwijs in het land van vestiging betrokken personen, voor zover zij die rechten ontlenen aan deze wet;

    • h. de aard van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en het desbetreffende land;

    • i. de wijze waarop in het desbetreffende land rekening wordt gehouden met mensenrechten en sociale verhoudingen;

    • j. indien van toepassing: de wijze waarop de samenwerking met een partnerorganisatie of met partnerorganisaties zal worden vormgegeven;

    • k. de opvattingen van de bevoegde overheidsinstanties in het land van vestiging over de opleiding;

    • l. de wijze waarin is voorzien in het afbouwen van de opleiding in financiële en personele zin en ten opzichte van studenten, indien de opleiding zou worden beëindigd, en

    • m. de wijze waarop de inkomsten die met de opleiding in het buitenland worden gegenereerd, worden herbestemd en de mate waarin die herbestemming in het belang is van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.

  • 6. Onze minister kan de toestemming onder voorwaarden verlenen en kan aan de toestemming voorschriften verbinden.

  • 7. Onze minister legt het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde en vijfde lid voor aan beide Kamers der Staten-Generaal. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat vier weken na die voorlegging zijn verstreken.

Artikel 1.19b. Promoties in het buitenland

  • 1. Een universiteit kan in het buitenland de graad Doctor of de graad Doctor of Philosophy verlenen.

  • 2. Op de toegang en inrichting van een promotie in het buitenland zijn de artikelen 7.18 en 7.19 van toepassing.

  • 3. In het belang van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en van de profilering van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de graadverleningsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, nadere voorschriften worden vastgesteld.

Aa

Artikel 2.9, eerste lid, vierde volzin, komt te luiden:

Van niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage is in ieder geval sprake, voorzover bedragen daaruit worden aangewend voor het uitvoeren van de procedure voor erkenning van verworven competenties of het op enigerlei wijze compenseren van studenten of extraneï voor collegegeld, examengeld, cursusgeld of voor de bijdrage bedoeld in artikel 7.50, tweede lid, tenzij er sprake is van een financiële ondersteuning als bedoeld in de artikelen 7.50, derde lid, of 7.51 tot en met 7.51k.

B

Het kopje boven artikel 5a.9 komt te luiden:

Artikel 5a.9. Verlenen van accreditatie

C

Artikel 6.13, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. indien het een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma als bedoeld in artikel 7.3c betreft: aan welke instellingen de opleiding, de afstudeerrichting of het Ad-programma wordt verzorgd.

2. In onderdeel l wordt «het openbaar lichaam BES of de openbare lichamen BES waar de opleiding is gevestigd» vervangen door: het openbaar lichaam BES, de openbare lichamen BES of de plaats in het buitenland waar de opleiding is gevestigd.

D

Onder verlettering van artikel 7.3d tot artikel 7.3h wordt artikel 7.3c vervangen door vijf nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 7.3c. Gezamenlijk onderwijs

  • 1. Een instelling voor hoger onderwijs kan gezamenlijk met een of meer Nederlandse of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgen.

  • 2. Indien een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma uitsluitend door Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs wordt verzorgd, is daaraan een gezamenlijke graad verbonden.

  • 3. Indien een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma mede door een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd, kan daaraan een gezamenlijke graad of twee of meer afzonderlijke graden worden verbonden, afhankelijk van het aantal daarbij betrokken instellingen voor hoger onderwijs.

  • 4. Een instelling voor hoger onderwijs kan uitsluitend gezamenlijk met een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgen, indien het instellingsbestuur met betrekking tot dat onderwijs met de buitenlandse instelling voor hoger onderwijs een overeenkomst heeft afgesloten.

  • 5. In de overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, maakt het instellingsbestuur in ieder geval afspraken met betrekking tot:

    • a. de inhoud van het gezamenlijke onderwijs;

    • b. de onderscheiden onderwijsactiviteiten van de betrokken instellingen voor hoger onderwijs daarbij;

    • c. de wijze van graadverlening;

    • d. de inschrijving van studenten; en

    • e. de collegegeldverplichtingen voor studenten.

Artikel 7.3d. Naleving wettelijke voorschriften in geval van gezamenlijk onderwijs

  • 1. In geval een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs gezamenlijk met een of meer andere Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma verzorgt, zijn die instellingsbesturen gezamenlijk verantwoordelijk voor de naleving van de artikelen 5a.9, 5a.11, 6.2, 6.14, 7.4a, derde en achtste lid, 7.4b, derde lid, 7.8, 7.8a, 7.8b, 7.9, 7.9a, 7.9b, 7.10a, 7.10b, 7.11, 7.12a, 7.13, 7.17, 7.24 tot en met 7.30d, 7.32, 7.37, 7.42, 7.42a, 9.18, 10.3c en 11.11.

  • 2. Voor de naleving van andere dan de in het eerste lid bedoelde voorschriften op grond van deze wet die betrekking hebben op een opleiding, een afstudeerrichting of een Ad-programma, leggen de betrokken instellingsbesturen in een overeenkomst vast welk instellingsbestuur daarvoor verantwoordelijk is.

Artikel 7.3e. Bijzonder inschrijvingsregime gezamenlijk onderwijs

  • 1. Als een student of een aspirant-student zich voor een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma bij een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs laat inschrijven, draagt die instelling er zorg voor dat die student ook wordt ingeschreven bij de andere betrokken Nederlandse instelling of instellingen voor hoger onderwijs.

  • 2. In geval van een gezamenlijke opleiding, gezamenlijke afstudeerrichting of gezamenlijk Ad-programma met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs kan het instellingsbestuur een student of een aspirant-student verplichten zich gedurende die opleiding, die afstudeerrichting of dat Ad-programma onafgebroken bij de Nederlandse instelling of instellingen voor hoger onderwijs in te schrijven.

Artikel 7.3f. Bijzonder collegegeldregime gezamenlijk onderwijs

  • 1. Het bestuur van de betrokken Nederlandse instelling voor hoger onderwijs is ten aanzien van studenten die zich hebben ingeschreven bij een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma met een buitenlandse instelling, bevoegd het collegegeld op nihil te stellen dan wel lager vast te stellen dan het bedrag van het collegegeld bedoeld in artikel 7.45.

  • 2. Artikel 7.46, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van het collegegeld, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.3g. Uitvoeringsvoorschriften gezamenlijk onderwijs

Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 7.3c tot en met 7.3f.

D0a

Aan artikel 7.9a, derde lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Het instellingsbestuur kan in bijzondere, door het instellingsbestuur vast te stellen en toe te lichten, gevallen bepalen dat de studielast voor een versneld traject 240 studiepunten bedraagt.

Da

Aan artikel 7.10 wordt na het derde lid een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het instellingsbestuur kan de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens beperken, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur in een individueel geval te verlengen. De geldigheidsduur van een met goed gevolg afgelegd tentamen kan uitsluitend worden beperkt, indien de getentamineerde kennis of het getentamineerde inzicht aantoonbaar verouderd is, of indien de getentamineerde vaardigheden aantoonbaar verouderd zijn. Het instellingsbestuur stelt nadere regels vast omtrent de uitvoering van dit lid en over de wijze waarop bij het beperken van de geldigheidsduur in redelijkheid rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 7.51, tweede lid. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens wordt in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, ten minste verlengd met de duur van de op grond van artikel 7.51, eerste lid, toegekende financiële ondersteuning.

E

Het opschrift van artikel 7.10a komt te luiden:

Artikel 7.10a. Verlening van de graden Bachelor en Master

F

Artikel 7.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na de tweede volzin de volgende volzin ingevoegd:

De examencommissie is bevoegd in samenwerking met een of meer Nederlandse of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een gezamenlijk getuigschrift uit te reiken.

2. In het tweede lid komt onderdeel f te luiden:

  • f. indien het getuigschrift een gezamenlijke opleiding, een gezamenlijke afstudeerrichting of een gezamenlijk Ad-programma als bedoeld in artikel 7.3c betreft, de naam van de instelling of instellingen die de gezamenlijke opleiding, de gezamenlijke afstudeerrichting of het gezamenlijke Ad-programma mede hebben verzorgd.

G

In artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 7.3d» vervangen door: artikel 7.3h.

Ga

Aan artikel 7.13, tweede lid, wordt onder plaatsing van een komma aan het slot van onderdeel u, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel v door een komma, en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door «, en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • y. indien van toepassing: de regeling, bedoeld in artikel 7.9a, derde lid, tweede volzin.

H

Artikel 7.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 7.18 komt te luiden:

Artikel 7.18. Verlening van de graden Doctor of Doctor of Philosophy; toegang en inrichting promotie

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het college voor promoties van een universiteit, de Open Universiteit of een levensbeschouwelijke universiteit is bevoegd de graden Doctor of Doctor of Philosophy te verlenen op grond van promotie. De graden Doctor en Doctor of Philosophy zijn gelijkwaardig.

3. Het tweede lid, aanhef en onder a, komt te luiden:

  • 2. Tot de promotie heeft toegang ieder:

    • a. aan wie op grond van artikel 7.10a, eerste, tweede of derde lid, de graad Master is verleend; en die

4. Het vierde lid, eerste volzin, wordt vervangen door twee nieuwe volzinnen, luidende:

Voor elke promotie wijst het college voor promoties een promotor aan. Als promotor kunnen worden aangewezen een hoogleraar of, voor zover aan diegene de graad Doctor of Doctor of Philosophy is verleend, een ander personeelslid van een universiteit, een levensbeschouwelijke universiteit of de Open Universiteit dat naar het oordeel van het college voor promoties over voldoende bekwaamheid beschikt om als promotor op te treden.

5. In het zesde lid wordt «de graad Doctor» vervangen door: de graden Doctor of Doctor of Philosophy.

I

Het opschrift van artikel 7.19a komt te luiden:

Artikel 7.19a. Aanduiding graden Bachelor, Master en Associate degree in de naamsvermelding

J

Artikel 7.22 en het bij dat artikel behorende opschrift komen te luiden:

Artikel 7.22. Aanduiding graden Doctor, Doctor of Philosophy of Doctor honoris causa in de naamsvermelding

  • 1. Degene aan wie op grond van de promotie, bedoeld in artikel 7.18, de graad Doctor of de graad Doctor of Philosophy, dan wel ingevolge artikel 7.19, tweede lid, de graad Doctor honoris causa is verleend, is gerechtigd die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen.

  • 2. Degene die op grond van het eerste lid gerechtigd is de in dat lid genoemde graden in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, is tevens gerechtigd de titel doctor of Doctor of Philosophy te voeren.

  • 3. De in het eerste lid genoemde graden worden, aangeduid als D of als PhD, in de naamsvermelding achter de naam geplaatst. De in het tweede lid genoemde titels worden, afgekort tot dr., voor de naam of, afgekort tot PhD, achter de naam geplaatst.

  • 4. De betrokkene maakt een keuze uit het tot uitdrukking brengen in de eigen naamsvermelding van de graad, bedoeld in het eerste lid, en het voeren van de titels, bedoeld in het tweede lid.

K

Artikel 7.31b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor het geval dat het overbruggen van de afstand tussen woon- of verblijfplaats en de plaats waar de studiekeuzeactiviteiten plaatsvinden voor een aspirant-student tot overwegende bezwaren leidt, treft het instellingsbestuur zodanige voorzieningen dat deze aspirant-student kan deelnemen aan de studiekeuzeactiviteiten zonder dat diens fysieke aanwezigheid is vereist.

2. Het vijfde en zesde lid (nieuw) komen te luiden:

  • 5. Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van het eerste tot en met vierde lid nadere regels vast die in elk geval betrekking hebben op:

    • a. de aard en de inhoud van de studiekeuzeactiviteiten voor de instelling of per opleiding;

    • b. de termijn waarbinnen de studiekeuzeactiviteiten plaatsvinden;

    • c. de termijn waarbinnen en de wijze waarop het studiekeuzeadvies wordt uitgebracht;

    • d. de geldige redenen van verhindering voor het deelnemen aan studiekeuzeactiviteiten;

    • e. de gevolgen van het zonder geldige reden van verhindering niet deelnemen aan studiekeuzeactiviteiten; en

    • f. de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de inschrijving voor een bacheloropleiding waarvoor een selectieprocedure is ingesteld.

L

Artikel 7.31d komt te luiden:

Artikel 7.31d. Aanmelding na 1 mei voor de eerste keer

  • 1. Indien de betrokkene niet heeft voldaan aan de aanmeldingsverplichting, bedoeld in artikel 7.31a, eerste lid, en zich na 1 mei voor een bacheloropleiding aanmeldt, kan het instellingsbestuur besluiten:

    • a. dat de betrokkene de inschrijving voor de desbetreffende bacheloropleiding wordt geweigerd, of

    • b. dat de betrokkene verplicht is deel te nemen aan de studiekeuzeactiviteiten, bedoeld in artikel 7.31b, eerste lid.

  • 2. De bevoegdheid de betrokkene de inschrijving te weigeren, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op een student als bedoeld in artikel 7.31a, vijfde lid.

  • 3. Indien de betrokkene op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, verplicht wordt deel te nemen aan de studiekeuzeactiviteiten, is artikel 7.31b, tweede en derde lid, van toepassing.

  • 4. Indien het instellingsbestuur op grond van artikel 7.31b, derde lid, een negatief studiekeuzeadvies uitbrengt aan de betrokkene, kan het instellingsbestuur besluiten de betrokkene de inschrijving voor de desbetreffende bacheloropleiding te weigeren.

  • 5. Artikel 7.31b, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 7.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 7.51e, tweede lid, aanhef en onder d, dient een ieder die wenst gebruik te kunnen maken van onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of voorzieningen van andere aard ten behoeve van initieel onderwijs aan een instelling, zich door het instellingsbestuur als student of extraneus te laten inschrijven.

2. Na het zesde lid wordt een nieuw zevende lid toegevoegd luidende:

  • 7. Het instellingsbestuur kan de inschrijving laten ingaan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de inschrijving heeft plaatsgevonden. Bij ministeriële regeling kan de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, worden beperkt.

N

In artikel 7.46, derde lid, wordt «artikel 7.3c, vierde lid» vervangen door: artikel 7.3f.

O

Artikel 7.48, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, de artikelen 7.3f of 7.47a wordt aangemerkt als niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid.

Oa

Artikel 7.50 komt te luiden:

Artikel 7.50. Overige bijdragen

  • 1. De inschrijving wordt niet afhankelijk gesteld van een andere geldelijke bijdrage dan de in de artikelen 7.43 tot en met 7.49 bedoelde bedragen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het instellingsbestuur met het oog op de inschrijving voor een opleiding als bedoeld in de artikelen 6.7, 7.26, eerste lid, 7.26a, eerste lid, 7.53 en 7.56 een bijdrage mag verlangen in de kosten die rechtstreeks verband houden met het onderwijs, waaronder worden begrepen de kosten die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van selectieprocedures. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt in ieder geval vastgesteld op welke kostensoorten de bijdrage betrekking heeft en welk bedrag ten hoogste verlangd kan worden.

  • 3. Het instellingsbestuur treft voorzieningen tot financiële ondersteuning van degenen voor wie de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, een onoverkomelijke belemmering voor de inschrijving vormt. Het instellingsbestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de toepassing van het tweede lid en met betrekking tot de financiële ondersteuning, bedoeld in de eerste volzin.

P

Artikel 7.51d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 7.51d. Financiële ondersteuning in verband met internationalisering

2. Voor het artikel wordt een 1. geplaatst.

3. Na het nieuwe eerste lid wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het instellingsbestuur kan voorzieningen treffen voor de financiële ondersteuning van een student die buiten Nederland hoger onderwijs wenst te volgen.

Pa

Artikel 7.53 komt te luiden:

Artikel 7.53. Beperking inschrijving op grond van beschikbare onderwijscapaciteit

  • 1. Het instellingsbestuur kan per opleiding in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit het maximum aantal studenten vaststellen dat voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. De vaststelling geschiedt voor een studiejaar. Indien in een opleiding geen propedeutische fase is ingesteld, wordt onder «propedeutische fase» mede verstaan de fase in een bacheloropleiding die samenvalt met de eerste periode in een opleiding met een studielast van 60 punten.

  • 2. Het instellingsbestuur selecteert de aspirant-studenten in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit uitsluitend op grond van kwalitatieve criteria. Het aantal soorten kwalitatieve selectiecriteria bedraagt ten minste twee.

  • 3. Het instellingsbestuur maakt tijdig de kwalitatieve selectiecriteria en de selectieprocedure bekend op grond waarvan de toelating zal plaatsvinden ingeval het aantal aspirant-studenten het maximum aantal, bedoeld in het eerste lid, zou overschrijden. Het instellingsbestuur stelt daartoe een reglement vast. Bij het vaststellen van het reglement houdt het instellingsbestuur rekening met de belangen van aspirant-studenten afkomstig uit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderscheidenlijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

  • 4. Het instellingsbestuur schrijft niet meer studenten in dan het maximum aantal dat het instellingsbestuur in verband met de beschikbare capaciteit heeft vastgesteld.

  • 5. Indien ten aanzien van een opleiding een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 7.56 is vastgesteld, blijft dit artikel buiten toepassing.

  • 6. Voor 1 december van het kalenderjaar voorafgaande aan het studiejaar waarvoor de eerste vaststelling geschiedt, doet het instellingsbestuur hiervan mededeling aan Onze minister.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen in ieder geval voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot:

    • a. de aanmeldingsdatum voor selectie; en

    • b. indien een opleiding door meer dan één instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, wordt verzorgd, het aantal selectieprocedures van een bepaalde opleiding waaraan een gegadigde in hetzelfde studiejaar kan deelnemen.

Q

Artikel 9.33, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. het beleid van het instellingsbestuur bij de toepassing van de artikelen 7.51 tot en met 7.51g en de regels, bedoeld in artikel 7.51h.

Qa

Aan artikel 9.33 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de universiteitsraad met het besluit een opleiding in het buitenland te verzorgen als bedoeld in artikel 1.19a, eerste lid.

R

In artikel 9.33a, tweede lid, onder g, wordt «artikel 7.31b, vierde lid» vervangen door: artikel 7.31b, vijfde lid.

S

Artikel 10.20, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. het beleid van het instellingsbestuur bij de toepassing van de artikelen 7.51 tot en met 7.51g en de regels, bedoeld in artikel 7.51h, en.

Sa

Aan artikel 10.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de medezeggenschapsraad met het besluit een opleiding in het buitenland te verzorgen als bedoeld in artikel 1.19a, eerste lid.

T

In artikel 10.20a, tweede lid, onderdeel g, wordt «artikel 7.31b, vierde lid» vervangen door: artikel 7.31b, vijfde lid.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET VAN 15 JUNI 2016 TOT WIJZIGING VAN EEN AANTAL ONDERWIJSWETTEN IN VERBAND MET VERSTERKING VAN DE BESTUURSKRACHT VAN ONDERWIJSINSTELLINGEN (STB. 273)

Artikel V, onderdeel 01A, van de Wet van 15 juni 2016 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Stb. 273) vervalt.

ARTIKEL IIA WIJZIGING VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Aan artikel 9 van de Wet op het onderwijstoezicht worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De kosten die samenhangen met de uitoefening van het toezicht op de naleving van de artikelen 1.19 en 1.19a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, komen ten laste van de instelling voor hoger onderwijs ten behoeve waarvan de uitoefening van het toezicht plaatsvindt.

  • 5. De bedragen ter vergoeding van de kosten worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

ARTIKEL III INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 7 juni 2017

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de zeventiende juli 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 355

Naar boven