Besluit van 21 december 2016 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit in verband met bepalingen over retributies en afsplitsing van winningsvergunningen en enkele andere bepalingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 12 september 2016, nr. WJZ / 16131947;

Gelet op de artikelen 35, derde lid, 41, eerste lid, 133, tweede lid, 143, tiende lid, en 151 van de Mijnbouwwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 november 2016, nr. W15.16.0275/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 13 december 2016, nr. WJZ /16183668;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 24, eerste lid, laatste volzin, wordt «aan de zeezijde van de lijn die in de bijlage bij de wet is vastgelegd» vervangen door: aan de zeezijde van de lijn, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.

B

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na «de resultaten van de metingen» ingevoegd: alsmede een analyse van die resultaten.

2. Aan het vierde lid wordt na «de meetresultaten» toegevoegd: en de analyse daarvan.

C

In het opschrift van hoofdstuk 9 wordt na «splitsen» ingevoegd: , afsplitsen.

D

Na artikel 136 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 9.2a. Afsplitsen van winningsvergunningen

Artikel 136a
  • 1. Op een aanvraag als bedoeld in artikel 143, achtste lid, eerste volzin, van de wet van de houder van een winningsvergunning wijzigt Onze Minister de winningsvergunning door van het gebied waarop die vergunning betrekking heeft, af te splitsen een gebiedsdeel dat de vergunninghouder wil doen overgaan op een ander en verleent Onze Minister aan deze vergunninghouder een winningsvergunning voor het afgesplitste gebiedsdeel.

  • 2. De op grond van het eerste lid verleende winningsvergunning voor een afgesplitst gebiedsdeel geldt tezamen met de winningsvergunning waarvan dat deel is afgesplitst voor hetzelfde gebied als waarvoor de winningsvergunning voorafgaand aan de afsplitsing geldt.

  • 3. Het tijdvak waarvoor de op grond van het eerste lid te verlenen vergunning geldt, eindigt op het tijdstip waarop het tijdvak van de winningsvergunning waarvan dat deel is afgesplitst eindigt.

Artikel 136b

Een aanvraag om afsplitsing van een winningsvergunning wordt niet ingewilligd indien dat ertoe leidt dat een voorkomen van delfstoffen of aardwarmte dan wel een voorkomen voor het opslaan van stoffen in het oorspronkelijke vergunningsgebied zich door deze afsplitsing in twee of meer verschillende vergunningsgebieden zal bevinden.

E

Aan artikel 141 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een aanvraag om afsplitsing van winningsvergunningen kan mede worden geweigerd:

    • a. in het belang van het doelmatig en voortvarend winnen;

    • b. indien deze in overwegende mate strekt tot vermindering van de afdrachten, bedoeld in artikel 147, tweede lid, van de wet.

F

Na artikel 143 wordt in paragraaf 9.4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 143a

  • 1. Voor zover het niet verenigbaar is met het bij of krachtens de wet bepaalde om aan de winningsvergunning voor een afgesplitst gebiedsdeel de beperkingen en voorschriften te verbinden, die zijn verbonden aan de winningsvergunning waarvan dat gebiedsdeel is afgesplitst, kan Onze Minister aan de winningsvergunning voor het afgesplitste gebiedsdeel aangepaste voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 2. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen aanpassen als bedoeld in het eerste lid, mede met het oog op:

    • a. het planmatig beheer of gebruik van delfstoffen, aardwarmte en andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater;

    • b. mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

G

In artikel 144 wordt «splitsing of samenvoeging» vervangen door: splitsing, afsplitsing of samenvoeging.

H

Na artikel 161 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 10a. Retributies

Artikel 161a
  • 1. De bedragen, verschuldigd op grond van artikel 133, eerste lid, van de wet zijn vaste bedragen.

  • 2. De bedragen, bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden in rekening gebracht voor het op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van:

    • a. een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Mijnbouwwet;

    • b. een instemming met een winningsplan als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Mijnbouwwet;

    • c. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet met betrekking tot een inrichting of mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht;

    • d. een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de Mijnbouwwet;

    • e. een vergunning als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit;

    • f. een instemming als bedoeld in de artikelen 39, tweede lid, en 55, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit;

    • g. een ontheffing krachtens dit besluit of een krachtens dit besluit vastgestelde ministeriële regeling, die betrekking heeft op een productie-installatie, een niet-productie-installatie, een pijpleiding of een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

    • h. een instemming als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw;

    • i. een melding als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw;

    • j. een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 3. De bedragen die krachtens artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de wet in rekening worden gebracht voor de uitvoering van taken door de inspecteur-generaal der mijnen en de bedragen die krachtens het eerste lid in rekening worden gebracht worden onderscheiden:

    • a. per exploitant, eigenaar of netbeheerder, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen actieve en niet-actieve exploitanten of eigenaren;

    • b. per activiteit, en

    • c. afhankelijk van de locatie op land of op zee, de eigenschappen en de grootte van de productie- installatie, de niet-productie-installatie, de pijpleiding of het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.

  • 4. Onze Minister brengt de bedragen in rekening en verzendt een beschikking daartoe aan de desbetreffende exploitant, eigenaar of netbeheerder.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 21 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de dertigste december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Dit besluit strekt tot aanpassing van het Mijnbouwbesluit naar aanleiding van de wet van 21 december 2016 houdende wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) (Stb. 2016, 554). De wijzigingen betreffen de volgende onderwerpen:

  • Nadere regels over de afsplitsing van gebiedsdelen van voor 1965 verleende vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen;

  • Nadere regels over het doorberekenen van kosten aan mijnbouwbedrijven en gasnetbeheerders;

  • Nadere regels over rapportage van de uitkomsten van metingen met het oog op de kans op bodembeweging;

  • Uitbreiding van het gebied waarvoor geldt dat het winningsplan bepaalde gegevens over bodembeweging moet bevatten.

Op de twee eerstgenoemde onderwerpen wordt hieronder nader ingegaan. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

2. Afsplitsing van vergunningen

Het nieuwe achtste tot en met dertiende lid van artikel 143 van de Mijnbouwwet stelt regels over de afsplitsing van bepaalde winningsvergunningen. Voor het doen overgaan van een deel van een vóór 1 januari 1965 verleende vergunning voor het winnen van koolwaterstoffen, is afsplitsing van dat deel van de vergunning nodig. Bij afsplitsing van een vergunning blijft de bestaande vergunning onverkort bestaan en gaat deze gelden voor een kleiner gebiedsdeel dan voor de afsplitsing het geval was. Voor het deelgebied dat van de bestaande vergunning wordt afgesplitst, wordt aan de bestaande vergunninghouder een vergunning verleend die niet meer als een «oude vergunning» wordt aangemerkt. Die vergunning moet vervolgens overgaan op een ander om de afsplitsing in werking te doen treden. Met het onderhavige besluit worden in hoofdstuk 9 van het Mijnbouwbesluit nadere regels gesteld over afsplitsing.

3. Retributies

Ingevolge het nieuwe artikel 133, tweede lid, van de Mijnbouwwet worden in het Mijnbouwbesluit nadere regels gesteld over de doorberekening van de kosten van de door de inspecteur-generaal der mijnen uit te voeren taken als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de Mijnbouwwet en van de kosten die de Minister maakt voor het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing of instemming met betrekking tot mijnbouw, of het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie. De kosten van deze taken kunnen in rekening worden gebracht bij de desbetreffende exploitant, eigenaar of netbeheerder. Niet alle kosten van alle taken die Staatstoezicht op de mijnen (hierna: SodM) verricht worden doorberekend aan de sector, omdat bepaalde taken van SodM niet alleen het belang van de sector dienen, maar ook het algemeen belang van veiligheid. Er is voor gekozen alleen die activiteiten door te berekenen die duidelijk te herleiden zijn naar de activiteiten van de mijnbouwonderneming. Het onderhavige besluit stelt nadere regels over het doorberekenen van deze kosten. De concrete bedragen zullen bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

4. Regeldruk

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk. De invoeging van § 9.2a over de afsplitsing van vergunningen brengt geen nieuwe informatieverplichtingen met zich mee. De wijzigingen hebben om die reden geen gevolgen voor de regeldruk. Het besluit stelt namelijk nadere regels over de afsplitsing van gebiedsdelen van voor 1965 verleende winningsvergunningen. De wijziging van § 9.2a sluit aan bij de bestaande verplichtingen zoals deze voor splitsing zijn geregeld. Daarnaast worden in dit besluit nadere regels gesteld over het doorberekenen van kosten aan mijnbouwbedrijven en gasnetbeheerders in de vorm van retributies. Retributies vallen buiten de definitie van regeldruk. Tevens worden er nadere regels gesteld over rapportage van de uitkomsten van metingen met het oog op de kans op bodembewegingen en uitbreiding van het gebied waarvoor geldt dat het winningsplan bepaalde gegevens over bodembeweging moet bevatten. Deze wijzigingen brengen geen nieuwe informatieverplichtingen met zich mee, zij geven nadere invulling aan de artikelen 35 en 41 van de Mijnbouwwet.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A

Met de meest recente wijziging van de Mijnbouwwet is de begrenzing van het gebied waarvoor een risicobeoordeling wordt gemaakt in verband met bodembeweging verschoven. Deze begrenzing is verschoven van drie mijl uit de kust naar twaalf internationale zeemijlen als bedoeld in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, waardoor alleen voor voorkomens in het continentaal plat geen risicobeoordeling in verband met bodembeweging wordt gevraagd. Hiermee wordt ook in het kustgebied voorzien in een explicitering van het veiligheidsbelang. Dit is het gebied aan de landzijde van de lijn bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, die de begrenzing van de territoriale zee aangeeft. Artikel 24, eerste lid, van het Besluit is hierop aangepast.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 41 van de wet bepaalt dat metingen worden verricht met het oog op de kans op bodembeweging. Artikel 31 van het Mijnbouwbesluit bevat nadere regels over de rapportage van de resultaten van deze metingen. Met onderdeel B van artikel I van het onderhavige besluit wordt geregeld dat de rapportage over de meetresultaten vergezeld gaat van een analyse van die resultaten. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en wijze van verstrekking van die analyse.

Artikel I, onderdeel C t/m G

Hoofdstuk 9 van het Mijnbouwbesluit bevat regels over het splitsen en samenvoegen van vergunningen. Het onderhavige besluit voegt daar regels over de afsplitsing van bepaalde vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen aan toe, gelet op de bepalingen over afsplitsing in het nieuwe achtste tot en met dertiende lid van artikel 143 van de Mijnbouwwet.

Onderdeel D van artikel I voegt een nieuwe paragraaf 9.2a in, die ziet op afsplitsing van winningsvergunningen. De daarin opgenomen artikelen 136a en 136b zijn vergelijkbaar met hetgeen is geregeld voor splitsing van vergunningen. Anders dan bij splitsing, kan afsplitsing echter alleen aan de orde zijn voor vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen die voor 1965 zijn verleend en blijft bij afsplitsing de winningsvergunning waarvan een gebied wordt afgesplitst in stand. Deze vergunning wordt slechts gewijzigd door van het gebied waarop die vergunning betrekking heeft, af te splitsen een gebiedsdeel dat de vergunninghouder wil doen overgaan op een ander. De oorspronkelijke vergunning blijft voor een kleiner gebied ongewijzigd bestaan. Alleen voor het af te splitsen gebiedsdeel wordt een nieuwe vergunning verleend. Ingevolge artikel 143, twaalfde lid, van de Mijnbouwwet is de afsplitsing onlosmakelijk gekoppeld aan de overdracht van de afgesplitste vergunning en treedt deze pas in werking op het tijdstip waarop de afgesplitste vergunning onherroepelijk op een ander overgaat. Het achtereenvolgens afsplitsen van meerdere gebiedsdelen is mogelijk. Per af te splitsen gebiedsdeel moet een aanvraag worden ingediend.

Het gebied waarop de afgesplitste vergunning en de verkleinde oorspronkelijke vergunning tezamen betrekking hebben wijzigt als gevolg van de afsplitsing niet ten opzichte van het gebied waarop de oorspronkelijke vergunning betrekking had voorafgaand aan de afsplitsing.

Onderdeel E wijzigt artikel 141. Voor oude vergunningen die vóór 1965 zijn verleend, verlopen de financiële afdrachten aan de staat overeenkomstig de daarvoor geldende overeenkomsten tussen de staat en de houder van de vergunning. Om die reden wordt met betrekking tot de afdrachten, anders dan voor splitsing of samenvoeging het geval is, niet verwezen naar hoofdstuk 5 van de Mijnbouwwet. In plaats daarvan wordt in het nieuwe derde lid van artikel 141 verwezen naar de afdrachten, bedoeld in artikel 147, tweede lid, van de Mijnbouwwet.

Artikel 143, negende lid, van de Mijnbouwwet bepaalt dat aan de winningsvergunning voor het afgesplitste gebiedsdeel de beperkingen en voorschriften worden verbonden die zijn verbonden aan de winningsvergunning waarvan dat gebiedsdeel is afgesplitst, voor zover dit verenigbaar is met het bij en krachtens de wet bepaalde. Met onderdeel F wordt een nieuw artikel 143a toegevoegd aan paragraaf 9.4, dat regelt dat voor zover het verbinden van die voorschriften en beperkingen aan de winningsvergunning voor het afgesplitste gebiedsdeel niet verenigbaar is met de wet, aangepaste voorschriften en beperkingen aan die winningsvergunning kunnen worden verbonden. De strekking van de aangepaste voorschriften en beperkingen zal zoveel mogelijk in lijn moeten zijn met de ratio achter de desbetreffende oorspronkelijke voorschriften en beperkingen en de desbetreffende wettelijke bepaling.

Met onderdeel G wordt een delegatiegrondslag geregeld voor het bij ministeriële regeling stellen van regels over de wijze van indienen van een aanvraag om afsplitsing.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 161a geeft regels over het doorberekenen van de kosten die op grond van artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet in rekening kunnen worden gebracht bij de exploitanten van een productie-installatie, de eigenaren van een niet-productie-installatie, de eigenaren van een pijpleiding en netbeheerders van een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Gewerkt wordt met vaste bedragen per activiteit die de minister of de inspecteur-generaal der mijnen verricht op grond van artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet (eerste lid). Voor de verschillende exploitanten, eigenaren en netbeheerders worden bedragen vastgesteld. Daarnaast zal het verschuldigde bedrag afhangen van de activiteiten of van de eigenschappen van de installatie, de pijpleiding of het gastransportnet, op basis van hiervoor vast te stellen kostendragers. De kosten die SodM maakt voor de beoordeling van de documenten die voor het gehele bedrijf van de exploitant, eigenaar of netbeheerder gelden (zoals het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen van zware ongevallen, de regeling voor onafhankelijke verificatie) zullen voor alle actieve exploitanten of eigenaren gelijk zijn. Vervolgens zal per type installatie of (boorgat)activiteit een bedrag worden vastgesteld ter vergoeding van de kosten van beoordeling van, en toezicht op, de specifieke elementen van de installatie of het boorgat door SodM. Voor locatie op zee zal dat bedrag hoger zijn dan installaties op land vanwege de tijd, die nodig is voor het toezicht en, in voorkomend geval, de reiskosten. Voor zowel installaties op land als op zee voorziet het besluit in een onderscheid naar grootte. Daarbij wordt gedacht aan een onderscheid tussen kleine, middelgrote en grote installaties. Voor niet-actieve exploitanten zal een bedrag worden vastgesteld ter vergoeding van de kosten voor het toezicht op de naleving van de vergunningvoorwaarden. De niet-actieve exploitanten zijn namelijk wel vergunninghouder, maar zitten nog niet in het stadium van het verrichten van opsporings- winnings- of opslagactiveiten. SodM houdt wel toezicht op dergelijke exploitanten om na te gaan of de vergunningvoorwaarden worden nageleefd. Dit bedrag wordt in rekening gebracht, indien daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Het besluit voorziet niet in een vaste vergoeding indien daar geen activiteiten tegenover staan. Ingevolge artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet worden de bedragen die in rekening worden gebracht bij ministeriële regeling vastgesteld. Voorts regelt artikel 161a, vierde lid, dat de verschuldigde bedragen bij beschikking van de minister in rekening worden gebracht.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven