Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2016, 515 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2016, 515 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 5 september 2016, nr. IenM/BSK-2016/170076, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367), de artikelen 4.3, tweede tot en met vierde lid, en 5:12, tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet en artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober, nr. W14.16.0267/IV.);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 28 november 2016, nr. IenM/BSK-2016/241927, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.44 wordt aan afdeling 8 van hoofdstuk 2 een artikel toegevoegd, luidende:
B
In artikel 9.9b, eerste lid, onder b, wordt «en 2.43, tweede lid» vervangen door: , 2.43, tweede lid, en 2.45.
Paragraaf 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit vervalt.
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5.1:1 komt te luiden:
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet alsmede boordpersoneel als bedoeld in clausule 2, onderdeel k, van de overeenkomst;
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.10 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;
een bemanningslid van 16 of 17 jaar;
Europese Overeenkomst betreffende de regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart, bedoeld in de bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die op 15 februari 2012 is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367);
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.11 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.
B
Paragraaf 5.4 komt te luiden:
1. De rusttijden van een bemanningslid worden als volgt geregistreerd:
a. voor een bemanningslid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet, in het vaartijdenboek, overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 31 van het Binnenvaartbesluit;
b. voor het boordpersoneel bedoeld in clausule 2, onderdeel k, van de overeenkomst, op een door de werkgever te bepalen wijze.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing aan boord van veerboten en veerponten.
Onverminderd artikel 5.4:1, eerste lid, wordt van een bemanningslid dat werknemer is de dagelijkse arbeidstijd geregistreerd op een door de werkgever te bepalen wijze.
1. De gezagvoerend schipper en de werkgever bewaren de in de artikelen 5.4:1 en 5.4:2 bedoelde registratie van arbeids- en rusttijden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, aan boord.
2. De registratie van de arbeidstijden en rusttijden van een bemanningslid dat werknemer is wordt uiterlijk aan het einde van de volgende maand gezamenlijk door de werkgever of zijn vertegenwoordiger en de werknemer gecontroleerd en bekrachtigd.
3. Het bemanningslid dat werknemer is ontvangt een kopie van de registratie van zijn arbeids- en rusttijden en bewaart deze ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens betrekking hebben.
C
In artikel 5.5:2 wordt «houdt de gezagvoerder rekening met de rust- en vaartijden» vervangen door: houden de werkgever en de gezagvoerend schipper rekening met de arbeids-, rust- en vaartijden.
D
De artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5 met opschrift komen te luiden:
1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze A1 of A2, een rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren.
2. De in het eerste lid bedoelde rusttijd is:
a. bij exploitatiewijze A1 ten minste 8 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 8 uren;
b. bij exploitatiewijze A2 ten minste 6 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 6 uren, en
c. voor zover het ononderbroken rusttijd betreft, buiten de vaartijd gelegen.
3. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze B, een rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, waarvan ten minste 6 uren ononderbroken, en 24 uren in een aaneengesloten periode van 48 uren, te rekenen vanaf het begin van een rusttijd van ten minste 6 uren.
4. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is een rusttijd heeft van ten minste 84 uren in elke periode van 7 dagen.
5. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet, dat geen werknemer is, rusttijden in acht neemt overeenkomstig de artikelen 3.11 onderscheidenlijk 3.12 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.
De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is in elke periode van 7 dagen ten hoogste 42 uren arbeid verricht tussen 23:00 uur en 06:00 uur.
1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat een bemanningslid dat werknemer is ten hoogste arbeid verricht gedurende:
a. 14 uren in elke periode van 24 uur,
b. 84 uren in elke periode van zeven dagen, en
c. gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 52 weken, of, indien de contractperiode korter is dan 52 weken, gemiddeld 48 uren per week in de contractperiode.
2. Onverminderd onderdeel c, van het eerste lid verricht een bemanningslid dat werknemer is, wanneer er volgens het dienstrooster meer arbeidsdagen dan rustdagen zijn, ten hoogste arbeid gedurende gemiddeld 72 uren per week in elke periode van 16 weken.
E
Na artikel 5.5:5 worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:
De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is, clausule 5 van de overeenkomst in acht.
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een bemanningslid dat werknemer is en seizoensarbeid in de passagiersvaart verricht.
2. De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is clausule 6 van de overeenkomst in acht.
3. Toepassing van dit artikel is slechts mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin is nietig.
F
Artikel 5.5:6 met opschrift komt te luiden:
1. De gezagvoerend schipper kan afwijken van de arbeids- en rusttijden om arbeid te verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van het schip, de personen aan boord, de lading of bij het geven van hulp aan andere schepen of personen in nood.
2. Zodra de noodsituatie, bedoeld in het eerste lid, voorbij is, zorgt de gezagvoerend schipper er voor dat het bemanningslid dat werknemer is en dat arbeid heeft verricht in een rustperiode, voldoende rusttijd ter compensatie krijgt.
G
Artikel 8:3A met opschrift komt te luiden:
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 1 december 2016
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Uitgegeven de twintigste december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Dit besluit strekt tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) ter implementatie van Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367) (hierna: de richtlijn).
Deze organisaties hebben op 15 februari 2012 een overeenkomst gesloten betreffende de regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart (hierna: de overeenkomst). In deze aspecten was niet voorzien in richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEU 2003, L 299); de regelingen van die richtlijn bleken onvoldoende rekening te houden met de bijzondere arbeids- en levenssituatie in de binnenvaart.
De overeenkomst bevat een gezamenlijk verzoek van partijen aan de Commissie tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst door een besluit van de Raad, overeenkomstig artikel 155, tweede lid, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Dit verzoek heeft geleid tot de totstandkoming van de richtlijn.
De overeenkomst bevat clausules inzake arbeidstijden, rusttijden, seizoensarbeid in de passagiersvaart, pauzes, nachtarbeid, vakantie, medische keuring en bescherming van minderjarigen.
De richtlijn bepaalt ondermeer dat de uitvoering ervan in geen enkel geval een rechtvaardiging vormt voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder de richtlijn vallende onderwerpen. Wel kunnen de lidstaten voor de werknemer gunstiger voorschriften dan de in deze richtlijn opgenomen voorschriften handhaven of invoeren.
Tot nu toe worden bepalingen betreffende rusttijden in de binnenvaart beheerst door het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (Rsp). Dit reglement is op grond van de Herziene Rijnvaartakte uitsluitend op de Rijnvaart (Rijn, Waal en Lek) van toepassing en op grond van de Binnenvaartwet en artikel 5.3:1 Atbv van overeenkomstige toepassing op alle overige Nederlandse binnenwateren. In het onderhavige besluit worden de Rsp-bepalingen en de clausules van de overeenkomst op een zodanige wijze gecombineerd dat in alle gevallen de bepaling geldt die het gunstigst is voor het beschermingsniveau van de werknemer (clausule 1, vierde lid, van de overeenkomst). Hierdoor zijn de de artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5 Atbv anders opgezet. In tegenstelling tot de systematiek van het Rsp wordt vanwege de overeenkomst voor rusttijden geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende exploitatiewijzen.
Twee zaken dienen in dit verband nog te worden opgemerkt. Ten eerste richt de richtlijn zich op het algemene beschermingsniveau van werknemers.
Om die reden zijn de aan dit besluit toegevoegde bepalingen uitsluitend van toepassing op de arbeid van bemanningsleden die als werknemer werkzaam zijn. Ten overvloede zij hierbij opgemerkt dat hieronder ook bemanningsleden kunnen vallen die als zelfstandige te boek staan (bijvoorbeeld bij de Belastingdienst of de Kamer van Koophandel), maar die, omdat zij hun arbeid feitelijk onder gezag verrichten, op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet (Atw) toch als werknemers moeten worden beschouwd.
Ten tweede: doordat hoofdstuk 5 van het Atbv gebaseerd was op het Rsp, was dit hoofdstuk uitsluitend van toepassing op bemannigsleden zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet, het zogenoemde nautische personeel. De richtlijn heeft echter een ruimer toepassingsgebied. De richtlijn ziet op alle werknemers die arbeid verrichten aan boord, dus ook op het boord- of niet-nautisch personeel, zoals personeel dat in de passagiersvaart belast is met het verzorgen van de passagiers. Om die reden is de toepasselijkheid van hoofdstuk 5 van het Atbv uitgebreid, zodat ook het boord- of niet-nautisch personeel er onder valt. Dat betekent dat met de implementatie van deze richtlijn de specifieke normen voor het niet-nautisch personeel, zoals die waren vastgelegd in § 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit (Atb), zijn vervallen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geeft in haar Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheidstoets aan dat bij controle alleen kan worden uitgegaan van de minimale eisen van de richtlijn, omdat deze accepteert dat voor werknemers gunstigere voorwaarden worden gehanteerd dan de richtlijn aangeeft.
Voor de internationale vaart is dat inderdaad het geval en dat vloeit voort uit de wijze van regeling in de richtlijn. Waar het de vaart binnen Nederland betreft (de vaart die de Nederlandse grens in uitgaande en in inkomende richting niet overschrijdt) is voor werknemers de Nederlandse regelgeving van toepassing. De gunstiger bepalingen daarin voor het niet-nautisch personeel kunnen daarom ten volle worden toegepast en bij de handhaving als uitgangspunt worden genomen.
Naar aanleiding van een opmerking van de ILT over de handhaving buiten Nederland moet nadrukkelijk worden gesteld dat hoofdstuk 5 van het Atbv geen extraterritoriale werking heeft. De extraterritoriale werking van de Arbeidstijdenwet is vastgelegd in artikel 2:8 Atw en de binnenvaart valt hier niet onder. De in dit hoofdstuk vervatte normen gelden daarom alleen binnen Nederland. Wel kent dit hoofdstuk een bepaling (artikel 5.5:2) dat zegt dat «rekening gehouden» moet worden met de arbeid die is verricht in de 48 uur voorafgaande aan het tijdstip dat het schip de Nederlandse wateren is binnengevaren. Dit heeft echter uitsluitend te maken met de referentieperioden van 24 of 48 uur. Als bijvoorbeeld voldaan moet worden aan de eis dat in elke periode van 24 uur 10 uur rust genomen moet worden, dan moet dat, ook al is het schip nog maar net Nederland binnengevaren, gecontroleerd kunnen worden en dat betekent dat gekeken moet kunnen worden in hoeverre er in de voorafgaande periode van 24 uur reeds rust genomen is.
De richtlijn roept geen informatieverplichtingen aan de overheid in het leven. Er vloeien daarom geen administratieve lasten uit deze richtlijn voort. Er is mogelijk wel sprake van enige nalevingskosten. Door de richtlijn veranderen de werk-en rusttijden van de werknemers van binnenschepen. Terwijl de huidige, op de Rsp-gebaseerde regels, voornamelijk betrekking op rusttijden hebben, zullen op grond van deze richtlijn ook normen voor arbeidstijden gaan gelden voor bemanningsleden die werknemer zijn. Dit zou in beperkte mate kunnen doorwerken naar de bedrijven/rederijen die binnenschepen in de vaart brengen. Deze effecten zijn mede een uitkomst van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF).
Er zijn reacties ontvangen met betrekking tot het impementatievoorstel voor de richtlijn van het Centraal Bureau Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en Nautilus International.
Het CBRB heeft te kennen gegeven het aan de branche (passagiersvaart) over te willen laten of zij het niet-nautisch personeel wil laten werken onder het regime van de Atw/Atb of onder dat van hoofdstuk 5 van het Atbv. Om die reden is het in het voorliggende besluit zo geregeld dat in principe de Atw/Atb van toepassing is, maar dat bij collectieve regeling (cao of, indien deze daar niets over zegt, een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en het medezeggenschapsorgaan) gekozen mag worden voor het regime van hoofdstuk 5 van het Atbv.
Met de belangrijkste inhoudelijke opmerkingen van Nautilus International kon rekening worden gehouden.
Bij het onderhavige besluit zijn de vaste verandermomenten voor het invoeren of wijzigen van regelgeving niet toegepast, aangezien de inwerkingtreding met ingang van 31 december 2016 voortvloeit uit artikel 4 van de richtlijn. Het betreft hier ten aanzien van de vaste verandermomenten uitzonderingsgrond d uit aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Aangezien dit wijzigingsbesluit de implementatie van een Europese richtlijn met minimale beleidsruimte regelt is afgezien van internetconsultatie.
De in dit artikel opgenomen wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft invulling aan clausule 14 van de overeenkomst. In dit artikel is het recht voor werknemers aan boord van binnenschepen op een jaarlijkse medische keuring vastgelegd. Artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht de werkgever al om zijn werknemers periodiek in de gelegenheid te stellen een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico’s die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen. In artikel I van het onderhavige besluit wordt deze periodiciteit krachtens artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet voor arbeid aan boord van binnenschepen, overeenkomstig de clausule, op één maal per jaar vastgesteld.
Clausule 14 eist dat het medisch onderzoek kosteloos is. Artikel 44 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt al dat de kosten, verbonden aan de naleving van de bij of krachtens die wet gestelde regels, niet ten laste van de werknemers worden gebracht.
De clausule bepaalt voorts dat nachtarbeiders met gezondheidsproblemen die verband houden met de nachtarbeid, waar mogelijk passend dagwerk dienen te krijgen. Als uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat een werknemer gezondheidsproblemen heeft die voortlvoeien uit het werken in nachtdiensten, dient er op grond van artikel 4:9 Atw binnen redelijke termijn voor te worden gezorgd dat bij niet meer in nachtdienst hoeft te werken.
Tenslotte moet volgens de clausule bij de medische keuring het medisch geheim worden gerespecteerd. Dit is geregeld in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek. In dat artikel wordt aan een hulpverlener de zorgplicht opgelegd dat zonder toestemming van de patiënt geen inlichtingen of gegevens uit het medisch dossier aan derden worden verstrekt.
Hiermee wordt bewerkstelligd dat het niet naleven van artikel 2.45 van het Arbeidsomstandighedenbesluit beboetbaar is.
Omdat de richtlijn ziet op alle werknemers die arbeid verrichten aan boord, dus ook op het boord- of niet-nautisch personeel, is de toepasselijkheid van hoofdstuk 5 van het Atbv uitgebreid, zodat ook het boord- of niet-nautisch personeel er onder valt (zie artikel III, onderdeel A). Dat betekent tevens dat met de implementatie van deze richtlijn de specifieke normen voor het niet-nautisch personeel, zoals die waren vastgelegd in § 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit (Atb), moeten vervallen. Dit gebeurt met artikel II.
Deze wijziging ziet in de eerste plaats op de toevoeging van «boordpersoneel» aan het begrip «bemanningslid». Deze toevoeging is bedoeld om de toepassing van hoofdstuk vijf voor niet-nautisch personeel mogelijk te maken. Zonder deze toevoeging zou hoofdstuk vijf ingevolge het eerste lid van artikel 5.3:1 uitsluitend van toepassing zijn op bemanningsleden als bedoeld in de Binnenvaartwet, zijnde nautisch personeel. Voorts is het begrip «overeenkomst» toegevoegd aan het begrippenkader en is het artikel opnieuw geredigeerd in alfabetische rangordening.
De indeling van paragraaf 5.4 betreffende de registratie van arbeids- en rusttijden is enigszins gewijzigd. De registratie van rusttijden, van arbeidstijden en de bekrachtiging en bewaartermijn van de geregistreerde gegevens zijn in drie aparte artikelen geregeld. Het nieuwe artikel 5.4:1 ziet nu op de verplichting tot registratie van de rusttijden van alle bemanningsleden, inclusief de (zelfstandige) schipper. Met betrekking tot de registratie zij opgemerkt dat personeel dat uitsluitend in de hoedanigheid van boord-(niet-nautisch-)personeel aan boord is niet in het vaartijdenboek hoeft te worden geregistreerd. Registratie in het vaartijdenboek is alleen verplicht voor het nautisch personeel. Immers uit het vaartijdenboek moet blijken welke bemanningsleden aan boord zijn en in welke kwalificatie om het desbetreffende schip overeenkomstig de bemanningstabellen te bemannen. In het nieuwe artikel 5.4:2 is de verplichting opgenomen tot registratie van de arbeidstijden van bemanningsleden die werknemer zijn.
In artikel 5.4:3 (nieuw) is nu de kern van clausule 12 (de leden 3 en 5) van de bijlage bij de richtlijn geïmplementeerd, houdende aanvullende eisen ten aanzien van de registratie van de arbeids- of rusttijden van de bemanningsleden die werknemer zijn. Deze bevatten de volgende elementen:
– de verplichting aan de werkgever om in samenspraak met de werknemer maandelijks de gegevens te controleren;
– de bepaling dat de werknemer de juistheid van de gegevens bekrachtigt, een kopie daarvan ontvangt, en deze een jaar bewaart. Indien de werknemer tussentijds van werk verandert of om een andere reden het schip verlaat dienen de kopieën gedurende een jaar controleerbaar te blijven. Het vierde lid van clausule 12, dat de inhoud van de registratie regelt, is reeds geïmplementeerd in de bepalingen met betrekking tot het vaartijdenboek (artikel 5.3 van de Binnenvaartregeling en artikel 3.13 van het Rsp).
Met deze wijziging wordt in de eerste plaats de werkgever als normadressaat toegevoegd naast de gezagvoerend schipper omdat dit ook in de andere artikelen van dit hoofdstuk is gedaan. Daarnaast is ook de arbeidstijd toegevoegd als factor waarmee rekening moet worden gehouden, naast vaar- en rusttijd, omdat de richtlijn ook de arbeidstijd regelt.
Clausule 7, onder a, van de overeenkomst stelt de dagelijkse rusttijd van bemanningsleden die werknemer zijn op ten minste 10 uur (artikel 5.5:3, eerste lid). Voor de exploitatiewijzen A1 en A2 valt dit voor de werknemer gunstiger uit dan het Rsp, waar het minimum op 8 uur is gesteld (A1 is de exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur ten hoogste 14 uur dan wel onder zekere voorwaarden 16 uur mag bedragen. A2 is de exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur ten hoogste 18 uur bedraagt). De clausule bepaalt voorts dat de rusttijd gedurende ten minste 6 uur ononderbroken moet zijn. Dit komt overeen met de Rsp-regeling voor exploitatiewijze A2 (tweede lid onder b). Voor exploitatiewijze A1 heeft het Rsp echter een gunstiger regeling voor de ononderbroken dagelijkse rusttijd, welke ten minste 8 uur bedraagt. Voor werknemers in de A1-vaart wordt daarom ook in het nieuwe artikel 5.5:3 de minimale ononderbroken rusttijd op 8 uur gesteld (tweede lid, onder a).
Ook voor exploitatiewijze B heeft het Rsp een gunstiger normering. Het derde lid van het nieuwe artikel 5.5:3 is een aanpassing van het oude (huidige) artikel 5.5:5. Dit laatste artikel regelt de rusttijden van bemanningsleden (werknemers en niet-werknemers) die arbeid verrichten in exploitatiewijze B. De aanpassing bestaat er uit dat er een rust van 10 uur per 24 uur aan toegevoegd is en het artikellid alleen van toepassing is verklaard op bemanningsleden die werknemer zijn. Hierbij is dus de oorspronkelijke eis van een rust van 24 uur per 48 uur blijven staan. Dit heeft te maken met het algemene principe dat wordt gehanteerd bij de implementatie van EU-richtlijnen (en expliciet genoemd in het tweede lid van clausule 17), dat implementatie van een richtlijn geen rechtvaardiging mag zijn om het bestaande beschermingsniveau te verlagen.
Voorts is in dit artikel de wijze van berekening van de rusttijd gehandhaafd (vierde lid), alsmede de bepaling dat de ononderbroken rusttijd in geval van A1 of A2-vaart, buiten de vaartijd moet zijn gelegen (tweede lid onder c). De overeenkomst bevat hierover geen clausules. In het vijfde lid is tenslotte de rusttijd van de niet-werknemers geregeld.
Het Rsp bevat geen specifieke bepalingen ten aanzien van wekelijkse rusttijd en nachtarbeid. In dit besluit, artikel 5.5:4, zijn de bepalingen daarover uit de overeenkomst overgenomen (clausule 7, onder b, onderscheidenlijk clausule 9) en derhalve uitsluitend van toepassing op bemanningsleden die werknemer zijn.
In artikel 5.5:5 zijn de arbeidstijdbepalingen uit de clausules 3 en 4 bijeengezet. Het oude artikel 5.5:6 stelde de gemiddelde arbeidstijd per week van bemanningsleden die werknemer zijn op 48 uur, gemeten over een periode van 52 weken. Dit op basis van artikel 6 van de algemene Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG). Ook clausule 3 van de overeenkomst hanteert dit als hoofdregel. De overige normen uit artikel 5.5:5 zijn afkomstig van clausule 4. Belangrijk hierbij is op te merken dat de in artikel 5.5:5 opgenomen normen de (beboetbaargestelde) maximum normen zijn. In de overeenkomst wordt expliciet aangegeven dat in principe de standaard arbeidstijd voor en binnenschipper een achturendag is.
In artikel 5.5:5a wordt clausules 5 van de overeenkomst geïmplementeerd, waarin wordt bepaald dat er ten hoogste 31 dagen achtereen mag worden gewerkt en op welke wijze de gewerkte arbeidsdagen gecompenseerd dienen te woren door rustdagen daarna.
Van deze compensatie-systematiek mag in geval van seizoensarbeid in de passagiersvaart binnen een zekere marge worden afgeweken. De richtlijn staat toe dat de vereffening van de rustdagen tot stand komt in overleg tussen werkgever en werknemers(-vertegenwoordiging). Om die reden is toepassing van de afwijking ten behoeve van de seizoensarbeid in de passagiersvaart alleen mogelijk op basis van een collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3 en 1:4 Atw en met inachtneming van clausule 6 van de overeenkomst.
Artikel 5.5:5c geeft invulling aan de minimumvereiste met betrekking tot de pauze, conform clausule 8 van de overeenkomst. Die clausule bepaalt wanneer een pauze moet worden genomen, maar stelt zelf geen nadere normen voor de pauzeregeling. Genoemde clausule staat toe dat een nadere invulling van de pauzevereiste tot stand komt in overleg tussen sociale partners.
Dit artikel verwijst naar clausule 13 van de overeenkomst. Deze clausule bepaalt, kort gezegd, dat de kapitein of diens plaatsvervanger in noodsituaties de arbeidstijd van een bemanningslid dat werknemer is kan verlengen, mits hij ervoor zorgt dat na het beëindigen van die noodsituatie voldoende rust in acht genomen kan worden.
Naar aanleiding van de vereenvoudiging van de Atw in 2007 heeft de SER (advies 05/03) geoordeeld dat de pauzeregeling in de Atw en de handhaving ervan thuishoren in het civielrechtelijke domein, omdat het opstellen van pauzeregels het beste door de direct betrokkenen vastgesteld kan worden. Om die reden wordt de pauzeregeling in de Atw (artikel 5:4) uitsluitend civielrechtelijk gehandhaafd. In het verlengde hiervan is de pauzeregeling van artikel 5.5:5c van het onderhavige besluit niet straf- of bestuursrechtelijk beboetbaar gesteld.
Op grond van artikel 4 van Richtlijn 2014/112/EU dienen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2016 aan de richtlijn te voldoen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Transponeringstabel Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die op 15 februari 2012 is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367).
Richtlijn 2014/112/EU |
Wettelijke regeling |
Beleidsruimte |
---|---|---|
Artikel 1 |
behoeft naar zijn aard geen implementatie1 |
|
Artikel 2 |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
De richtlijn biedt de lidstaten de ruimte om voor de werknemer gunstiger voorschriften voorrang te verlenen |
Artikel 3 |
artikel 8:3a, Atbv2 |
Lidstaten bepalen zelf de sancties |
Artikel 4 |
||
Eerste lid |
artikel IV en aanhef van dit besluit |
geen |
Tweede lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Artikel 5 |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Artikel 6 |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Bepalingen die verwijzen naar de richtlijn zelf of naar andere richtlijnen of die een opdracht bevatten aan de Europese Commissie, het comité dat de Europese Commissie bijstaat, het Europese Parlement, de Raad of de lidstaten en die niet behoeven te worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
Bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU (clausules overeenkomst) |
Wettelijke regeling |
Beleidsruimte |
---|---|---|
Clausule 1 |
||
Eerste lid |
artikel 5.1:1, Atbv (bemanningslid) |
geen |
Tweede lid |
normadressaat wordt per artikel aangeven |
|
Derde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Vierde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Vijfde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Clausule 2 |
Het begrip arbeidstijd is gedefinieerd in artikel 1:7, eerste lid, Atw1 (arbeidstijd). Het begrip rusttijd is gedefinieerd in artikel 3.11, Rsp2. Het begrip «boordpersoneel» is gedefinieerd door verwijzing naar clausule 2, onderdeel k, van de overeenkomst. Aangesloten is bij de bestaande terminologie van hoofdstuk 5 Atbv, waardoor de begrippen «vaartuig», «passagiersschip», «binnenvaartondernemer», «nachtarbeider», «werknemer in ploegendienst» en «mobiele werknemer» niet zijn opgenomen en geen aparte definitie behoefden. De richtlijndefinitie van het begrip «dienstrooster» is gelijk aan wat daar in het algemene spaakgebruik onder wordt verstaan en is om die reden niet apart gedefinieerd. De definities voor «rustdag» en «seizoen» zijn niet apart opgenomen omdat de clausules 5 en 6, waarin deze begrippen voorkomen, verwijzenderwijs zijn opgenomen in het besluit, waarmee auomatisch ook wordt verwezen naar clausule 2, onderdelen e (definitie «rustdag») en m (definitie «seizoen»). |
|
Clausule 3 |
||
Eerste lid |
Artikel 5.5:5, Atbv (artikelsgewijze toelichting) |
geen |
Tweede lid |
Artikel 5.5:5, eerste lid, onderdeel c, Atbv |
geen |
Derde lid |
Artikel 5:2, Atw (ziekte en vakantie) |
geen |
Vierde lid |
Artikel 5.5:5, eerste lid, onderdeel c |
geen |
Clausule 4 |
||
Eerste lid |
artikel 5.5:5, eerste lid, onderdelen a en b, Atbv |
geen |
Tweede lid |
artikel 5.5:5, tweede lid, Atbv |
geen |
Clausule 5 |
||
Eerste lid |
artikel 5.5:5a, Atbv (integrale verwijzing naar clausule 5) |
geen |
Tweede lid |
idem |
geen |
Derde lid |
idem |
geen |
Clausule 6 |
||
Aanhef |
artikel 5.5:5b, Atbv (integrale verwijzing naar clausule 6) |
De lidstaat kan hiervoor kiezen |
Eerste lid |
idem |
geen |
Tweede lid |
idem |
geen |
Derde lid |
idem |
geen |
Clausule 7 |
||
Aanhef |
artikel 3, Arbowet3, artikel 4:1, Atw |
geen |
Onderdeel a |
artikel 5.5:3, eerste tot en met derde lid, Atbv |
geen |
Onderdeel b |
artikel 5.5:3, vierde lid, Atbv |
geen |
Clausule 8 |
artikel 5.5:5c, Atbv. |
geen |
Clausule 9 |
artikel 5.5:4, Atbv. |
geen |
Clausule 10 |
Is reeds geregeld in de artikelen 634 t/m 645, boek 7, Burgerlijk Wetboek. |
geen |
Clausule 11 |
||
Eerste lid |
artikel 5.5:7 Atbv |
geen |
Tweede lid |
artikel 5.5:7, derde lid, Atbv |
geen |
Clausule 12 |
||
Eerste lid |
artikelen 5.4:1, eerste lid, en 5.4:2 Atbv. |
geen |
Tweede lid |
artikel 5.4:3, tweede lid, Atbv. |
geen |
Derde lid |
artikel 5.4:3, eerste lid, Atbv. |
geen |
Vierde lid |
artikel 5.4:1, eerste lid, Atbv, juncto artikel 3.13 Rsp |
geen |
Vijfde lid |
artikel 5.4:3, derde lid, Atbv. |
geen |
Clausule 13 |
||
Eerste lid |
artikel 5.5:6, eerste lid, Atbv. |
geen |
Tweede lid |
idem |
geen |
Derde lid |
artikel 5.5:6, tweede lid, Atbv. |
geen |
Clausule 14 |
||
Eerste lid |
artikel 2.45, Arbobesluit4 (jaarlijks onderzoek) en artikel 44, Arbowet (kosten) |
geen |
Tweede lid |
artikel 4:9, eerste lid, Atw |
geen |
Derde lid |
artikel 457, boek 7, Burgerlijk Wetboek |
geen |
Vierde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Clausule 15 |
||
Eerste lid |
Is reeds geregeld in de artikelen 3 en 18 Arbowet, artikel 2.43 Arbobesluit en artikel 4:9 Atw. |
geen |
Tweede lid |
idem |
geen |
Clausule 16 |
Is reeds geregeld in artikel 4:1 Atw en artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Arbowet. |
geen |
Clausule 17 |
||
Eerste lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Tweede lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Derde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
|
Vierde lid |
behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-515.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.