Besluit van 9 december 2016 tot wijziging van onder meer het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met een herziening van de opleiding van rechters en officieren van justitie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 augustus 2016, nr. 785282;

Gelet op de artikelen 5d, tweede lid, 5e, 5f, vierde lid, 5g, derde lid, 7, derde lid, 19a, 19b, 45, derde lid, en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 september 2016, nr.W03.16.0224/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Directie Wetgeving en Juridische Zaken van 5 december 2016, nr. 2001468;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De zinsnede: «of rechterlijk ambtenaar in opleiding» vervalt telkens.

2. Het onderdeel gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding vervalt.

B

Artikel 1a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: en de rechterlijke ambtenaar in opleiding.

2. In het tweede lid vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

C

In artikel 2, eerste lid, wordt «artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°» vervangen door: artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° en als rechter in opleiding als bedoeld onder 10°.

D

In artikel 2a, eerste lid, wordt «artikel 1, onderdeel b, onder 5° tot en met 7°» vervangen door: artikel 1, onderdeel b, onder 5° tot en met 7° en als officier in opleiding als bedoeld onder 10°.

E

Na artikel 2d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2da

  • 1. De benoeming in een ambt als bedoeld in artikel 2, achtste lid, van de wet geschiedt in tijdelijke dienst.

  • 2. De benoemingsduur in het in het eerste lid bedoelde ambt is gelijk aan de opleidingsduur bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de duur van de in het eerste lid bedoelde benoeming verlengd met de termijn, bedoeld in artikel 36a, tweede lid, indien de opleiding, bedoeld in artikel 2 van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie, eindigt zonder een voordracht voor benoeming als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie.

F

In de artikelen 2g, eerste lid, onderdeel a, 19a, eerste, tweede en derde lid, 33da, tweede lid, 33fa, tweede lid, en 35d vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

G

Artikel 2h, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de onderdelen a, onder 1°, en b, onder 1°, wordt «senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij» telkens vervangen door: rechter in opleiding bij, senior-gerechtsauditeur bij of gerechtsauditeur bij.

2. In onderdeel a, onder 2° en 3°, wordt «officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen» telkens vervangen door: officier in opleiding, officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen.

3. In onderdeel b, onder 2°, wordt «of plaatsvervangend advocaat-generaal» vervangen door: , plaatsvervangend advocaat-generaal of officier in opleiding.

H

Artikel 3a vervalt.

I

In de artikelen 4 en 8 vervalt na «het gerechtsbestuur» telkens: , en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

J

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

K

In artikel 6d, eerste lid, wordt «De rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een bepaalde arbeidsduur, of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft» vervangen door: De rechterlijk ambtenaar die is aangesteld of aangewezen voor een bepaalde arbeidsduur heeft.

L

In de artikelen 6e, eerste en tweede lid, 7, eerste tot en met derde lid, 8a, eerste en tweede lid, 8b, eerste en derde lid, onderdelen b en c en 8c, eerste en derde lid, vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

M

Artikel 8b wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.

2. In het vierde lid wordt «onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak» vervangen door: , indien het een verzoek betreft van een officier in opleiding,.

N

In artikel 9 vervalt: , en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding of een gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

O

Artikel 10 vervalt.

P

In de artikelen 33b, eerste, derde en vijfde tot en met zevende lid, en 33c, eerste en tweede lid, onderdeel a, vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Q

Artikel 33d wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding.

2. In het eerste en derde lid vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

3. In het eerste en vierde lid vervalt telkens de zinsnede: onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak.

R

Artikel 33e wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede en vijfde tot en met zevende lid vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

2. In het derde lid vervalt de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de in artikel 3, eerste lid, van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren bedoelde binnenstage.

S

In artikel 33f vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

T

In artikel 33g vervalt na «het gerechtsbestuur»: , en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

U

In de artikelen 33h, eerste en tweede lid, 33j, vierde en vijfde lid, 33k, eerste en vijfde lid en 33l, eerste tot en met derde lid, vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

V

In artikel 33i vervallen de zinsneden: «onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding» en «onderscheidenlijk de opleiding doorbrengt».

W

Artikel 33m wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

2. In het tweede en derde lid vervalt telkens de zinsnede: of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding.

X

Artikel 33n wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, derde, en zevende lid vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

2. In het vierde en zevende lid vervalt telkens de zinsnede: onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak.

Y

In de artikelen 33o, eerste tot en met derde en zesde lid, 33oa en 33ob, vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Z

Artikel 33p wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, derde en vierde lid vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

2. In het tweede lid wordt «onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak» vervangen door: , indien het een verzoek betreft van een officier in opleiding,.

AA

In artikel 33q vervalt de zinsnede: of de rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende zijn binnenstage.

BB

Het eerste lid van artikel 34 vervalt, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

CC

Artikel 34c wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervallen de zinsneden: «en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding opgelegd door de Raad voor rechtspraak,» en «of de Raad voor de rechtspraak».

2. In het derde en vierde lid vervalt telkens de zinsnede: onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector.

DD

In de artikelen 34g, derde lid, en 35 vervalt telkens de zinsnede: onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector.

EE

In de artikelen 34h, vierde lid, en 36a, derde lid, vervalt telkens de zinsnede: , en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

FF

In artikel 35f vervalt de zinsnede: of de rector.

GG

In artikel 36, onderdeel a, wordt «vervullen van zijn ambt» vervangen door: vervullen van zijn ambt of het ambt waarvoor hij wordt opgeleid.

HH

In artikel 36b, eerste lid, wordt «artikel 27 van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren» vervangen door: artikel 9 van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie.

II

In artikel 36c, tweede lid, wordt «de rechterlijke ambtenaren» vervangen door: rechters in opleiding, officieren in opleiding en de rechterlijke ambtenaren.

JJ

In de artikelen 38, tweede lid, 38b, 38h en 38i vervalt telkens de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

KK

In artikel 38, eerste lid, vervalt de zinsnede: of een rechterlijk ambtenaar in opleiding.

LL

Het tweede lid van artikel 38a vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

MM

In de artikelen 38k, eerste lid en 38q, eerste lid, vervalt tekens de zinsnede: en de rechterlijke ambtenaren in opleiding.

NN

De bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Na categorie 9 wordt een salariscategorie ingevoegd, luidende:

9a

0

2.580,56

 

1

3.006,48

 

2

3.342,87

 

3

3.574,14

 

4

3.763,36

 

5

3.942,07

 

6

4.057,70

 

7

4.152,31

 

8

4.246,92

 

9

4.352,04

 

10

4.462,42

 

11

4.572,80

 

12

4.683,18

 

13

4.793,55

 

14

4.898,68

 

15

5.003,80

 

16

5.098,41

 

17

5.150,97

 

18

5.256,09

 

19

5.308,65

 

20

5.376,98

2. Categorie 12 vervalt.

ARTIKEL II

In artikel 3, tweede lid, van het Besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers vervalt de zinsnede: of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

ARTIKEL III

Artikel 1, eerste lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren vervalt in het onderdeel betrokkene, onder 1° en 2°, telkens de zinsnede: en de rechterlijk ambtenaar in opleiding in vaste dienst.

ARTIKEL IV

Artikel 2 van het Besluit College van afgevaardigden wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

a. Aan het slot van onderdeel a wordt toegevoegd: niet zijnde rechter in opleiding of officier in opleiding als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

b. In onderdeel c wordt «rechterlijk ambtenaar» vervangen door: rechter.

2. In het vierde lid wordt «rechterlijke ambtenaren» vervangen door: rechters.

ARTIKEL V

Het Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt «rechterlijk ambtenaar in opleiding» vervangen door: een rechter in opleiding of officier in opleiding als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

2. In de artikelen 2, eerste lid, onderdelen a en c, 4 en 8 wordt «Ministerie van Justitie» telkens vervangen door: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

3. In de artikelen 2, tweede en derde lid, 3, eerste en tweede lid, 6, tweede lid en 7 wordt «Minister van Justitie» vervangen door: Minister van Veiligheid en Justitie.

ARTIKEL VI

Op rechterlijke ambtenaren in opleiding die op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit als zodanig zijn benoemd, blijven de artikelen van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, het Besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, en het Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 9 december 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de zestiende december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van in hoofdzaak het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) in verband met de nieuwe opleiding voor rechters en officieren van justitie. De wijzigingen houden verband met de invoering van de Wet van 2 december 2015 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met een herziening van de opleiding van rechters en officieren van justitie (Stb. 2015, 456). Voor een nadere toelichting op de achtergronden van die wet zij verwezen naar de memorie van toelichting bij die wet.1

Het nieuwe opleidingsstelsel vervangt de huidige opleidingstrajecten tot rechterlijke ambtenaren voor recent afgestudeerde juristen (rechterlijke ambtenaren in opleiding; raio’s), juristen met ruime werkervaring (zij-instromers) en de interne doorstromers. Deze opleidingstrajecten worden samengevoegd tot één stelsel van initiële opleidingen waarin maatwerk mogelijk is, afhankelijk van de voorervaring en competenties van kandidaten. De functie van raio is met dit nieuwe stelsel komen te vervallen. In plaats daarvan zijn de nieuwe functies van rechter in opleiding en officier in opleiding geïntroduceerd. In samenhang hiermee is het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Bora), waarin de opleiding en een deel van de rechtspositie van de raio was geregeld, ingetrokken. Dit besluit strekt ertoe de rechtspositie te regelen van de rechter in opleiding en officier in opleiding. De contouren van de opleiding van de rechter in opleiding en officier in opleiding zijn geregeld in het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie.

Aanleiding voor de verbetering en vernieuwing van de opleiding zijn de uitkomsten van eerdere inventarisaties door de Rechtspraak en het openbaar ministerie van verbetermogelijkheden van initiële opleidingen. Hieruit kwam naar voren dat het vak van rechter enerzijds en dat van officier van justitie anderzijds dermate van elkaar verschilt dat een meer gescheiden opleiding kandidaten specifieker kan toerusten voor het vak van rechter respectievelijk officier van justitie. Ook kan een herziene opleiding beter voorzien in de behoefte aan specifieke competenties, kennis en ervaring die binnen de Rechtspraak en het openbaar ministerie nodig zijn om te kunnen voldoen aan de telkens veranderende eisen die de omgeving aan het ambt van rechter respectievelijk officier van justitie stelt.

De opleiding tot rechter en officier van justitie wordt vervangen door één nieuwe opleiding voor rechters, en één voor officieren van justitie. Kwaliteit is de drijfveer voor deze verbetering en vernieuwing. De Rechtspraak en het openbaar ministerie willen dat kandidaten aan het eind van hun opleiding optimaal toegerust aan hun functie als rechter of officier van justitie kunnen beginnen. Het stelsel voor initiële opleidingen is essentieel voor een hoogwaardige rechtspleging. Daarom worden de nodige eisen aan de initiële opleidingen gesteld. Zo behoren de opleidingen didactisch goed te zijn vormgegeven om een optimaal rendement te halen uit de personen die worden opgeleid, dienen de opleidingen aantrekkelijk te zijn voor zowel startende als ervaren juridische professionals, en dienen de opleidingen – met het oog op grote onzekerheden over de toekomstige zaaksinstroom – snel en flexibel te kunnen omgaan met wisselende behoeften aan instroom van nieuwe rechters en officieren van justitie. De rechter in opleiding en officier in opleiding krijgen in het begin van de opleiding een persoonlijk opleidingsplan voor de opleiding. Dat plan wordt met een opleider opgesteld. Er worden duidelijke begin- en eindtermen gesteld, gekoppeld aan het opleidingsaanbod. Dit opleidingsaanbod wordt beter afgestemd op de opleidingsbehoefte, waarbij wordt gelet op de vooropleiding en werkervaring van de rechter in opleiding en officier in opleiding, en de behoefte in de praktijk. Om het resultaat van de opleiding te bepalen, wordt voorts gekeken naar de vernieuwde profielen die voor de functies zijn vastgesteld. De opleiding is verder aangepast aan moderne onderwijsmethoden (zoals e-learning).

Het uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van de gerechten en parketten als opleidingslocaties.

De uitgangspunten van het nieuwe stelsel van initiële opleidingen voor rechters en officieren van justitie zijn:

  • de opleiding is modulair samengesteld om kandidaten die verschillen in voorervaring en specifieke competenties op maat te kunnen opleiden;

  • de voordelen van een gezamenlijke opleiding blijven behouden, zoals het in de praktijk bij elkaar ervaring opdoen en voor zover mogelijk gezamenlijke deelname aan diverse cursussen bij het studiecentrum rechtspleging (SSR);

  • behouden blijft ook dat een belangrijk deel van de opleiding plaats vindt binnen de gerechten en parketten waar onder begeleiding van een interne opleider in de praktijk wordt geleerd;

  • Rechtspraak en openbaar ministerie werven en selecteren elk hun eigen kandidaten;

  • de kandidaten maken voorafgaand aan de opleiding al de keuze voor de zittende of staande magistratuur door te solliciteren bij hetzij de Rechtspraak hetzij het openbaar ministerie;

  • de kandidaten dienen te voldoen aan minimaal twee jaar relevante juridische werkervaring buiten de rechterlijke organisatie, opgedaan na het afstuderen als jurist.

  • de bijdrage van de gerechten en de parketten aan de opleiding (werkgeverschap, kwaliteit en beschikbaarheid van voldoende opleiders) wordt versterkt.

De modernisering van de opleiding heeft gevolgen voor de rechtspositie van toekomstige rechterlijke ambtenaren. Om overeenstemming over de rechtspositie te bereiken is het in artikel 51 van de Wrra voorgeschreven overleg met de Sectorcommissie rechterlijke macht gevoerd. Dit overleg heeft geleid tot een onderhandelaarsakkoord, dat in het Sectoroverleg rechterlijke macht (SORM) is aanvaard.

De herziening van de opleiding noopt tot wijzigingen in diverse regelingen. Op wetsniveau betreft dit hoofdzakelijk de voornoemde Wet van 2 december 2015. Deze wet zal gelijktijdig met dit besluit in werking treden. Dit besluit strekt ertoe, samen met het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie, nader uitvoering te geven aan de afspraken in het SORM over de nieuwe opleidingssystematiek.

Op grond van de Wet van 2 december 2015 zijn rechters in opleiding en officieren in opleiding rechterlijk ambtenaar. Om die reden kan voor de rechtspositie van de rechter in opleiding en officier in opleiding worden aangesloten bij hetgeen voor rechterlijke ambtenaren reeds is geregeld in het Brra, zoals bepalingen over de benoeming, de beëdiging, de beroepsvereisten en het ontslag. In enkele gevallen heeft het feit dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn, gevolgen voor de attributie van rechtspositionele bevoegdheden. Indien het nemen van een rechtspositionele beslissing zowel budgettaire consequenties heeft als een toetsing aan het dienstbelang vergt, en de budgetverantwoordelijkheid niet in handen is van de functionele autoriteit, komt de bevoegdheid tot beslissen toe aan de budgetverantwoordelijke en wordt zo nodig voorzien in een adviserende of initiërende rol voor de functionele autoriteit. Indien aan de uitoefening van een rechtspositionele bevoegdheid geen financiële consequenties zijn verbonden, is de functionele autoriteit bevoegd. Dit is tevens in lijn met de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8). Ten aanzien van raio’s werd de functionele autoriteit tot de invoering van de Wet van 2 december 2015 uitgeoefend door de rector. In lijn met bovenstaande uitgangspunten speelt de rector geen rol meer bij de disciplinaire maatregel van overplaatsing of schorsing, schorsing van rechtswege, ontslag en het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden (zie de toelichting bij artikel I, onderdelen onderdeel CC, tweede lid, DD en II).

Ten aanzien van raio’s berustte de budgetverantwoordelijkheid in hoofdzaak bij de Raad voor de rechtspraak. Bij een verzoek tot wijziging van de arbeidsduur (zie artikel I, onderdeel M), verzoek tot verlaging van de aanspraak op vakantie (zie artikel I, onderdeel Q), een verzoek tot ouderschapsverlof (zie artikel I, onderdeel X) en buitengewoon verlof (zie artikel I, onderdeel Z), door een rechter in opleiding onderscheidenlijk officier in opleiding komt de beslissingsbevoegdheid bij het gerechtsbestuur te liggen, onderscheidenlijk bij de minister na advies van de functionele autoriteit. De Raad voor de rechtspraak speelt bij het beslissen op deze verzoeken geen rol meer. De uitoefening van de bevoegdheden in de hoofdstukken 2b (Salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden), 2c (Arbeidsduur en werktijd), 3 (Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid), 3a.2 (Verlof), het opleggen van disciplinaire maatregelen en een schorsing die betrekking heeft op het salaris of strekt tot oplegging van een boete (zie de onderdelen I, N, T, CC, eerste lid, EE), worden eveneens niet langer uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak, maar komen toe aan het gerechtsbestuur onderscheidenlijk de minister.

Dit besluit heeft geen zelfstandige financiële gevolgen. Uit het besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Over de inhoud van dit besluit is de in artikel 51 van de Wrra bedoelde overeenstemming bereikt.

Zowel de Raad voor de rechtspraak als het College van procureurs-generaal hebben positief geadviseerd over een ontwerp van dit besluit. In hun adviezen maken zij een opmerking over artikel 2da Brra. In het tweede lid van die bepaling wordt geregeld dat de benoemingsduur gelijk is aan de opleidingsduur. Daarbij wordt erop gewezen dat de vaststelling van de opleidingsduur niet alleen afhankelijk is van de prognose van de opleidingsduur, maar dat ook rekening moet worden gehouden met een eventuele verlenging van de opleidingsduur. Naar aanleiding daarvan is in het tweede lid verwezen naar de opleidingsduur bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie. Hiermee omvat de benoemingsduur tevens een verlenging of bekorting van de introductiefase van de opleiding (artikel 6, tweede lid), alsmede de verlenging van de opleiding wanneer de rechter in opleiding of officier in opleiding aan het eind van de opleiding door objectiveerbare omstandigheden niet geheel aan de eindtermen voldoet of naar verwachting zal kunnen voldoen (artikel 7).

De Raad voor de rechtspraak maakt voorts opmerkingen over het Besluit College van afgevaardigden. Naar aanleiding daarvan is, conform het advies van de Raad, bepaald dat twee van de leden van het College rechter in opleiding zijn, aan te wijzen door de rechters in opleiding.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren)

A

Dit onderdeel behelst enkele wijzigingen van artikel 1. Ten eerste worden in dit onderdeel enkele in het eerste lid opgenomen definities gewijzigd. De rechter in opleiding en officier in opleiding zijn rechterlijk ambtenaar. De term rechterlijk ambtenaar in opleiding vervalt. Voorts vervalt in verband daarmee de definitie van gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding, in artikel 1.

B

De met dit onderdeel doorgevoerde wijzigingen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

C en D

In de artikelen 2 en 2a Brra zijn de benoemingsvereisten opgenomen waaraan degenen die tot de rechterlijke organisatie willen toetreden, dienen te voldoen. Voor de benoemingsvereisten van de rechter in opleiding en officier in opleiding wordt voortaan aangesloten bij hetgeen voor overige rechterlijke ambtenaren geldt. Bij de beroepsvereisten voor degenen die benoemd wilden worden tot raio golden iets andere benoemingsvereisten. De aansluiting bij de benoemingsvereisten voor rechterlijke ambtenaren is opportuun nu reeds voor de aanvang van de opleiding bekend is tot welk ambt men wordt opgeleid. Daarnaast kan, gelet op de benodigde beroepsvereisten, een rechter in opleiding desgewenst snel na de start van de opleiding worden benoemd tot rechter-plaatsvervanger. Dit geldt evenzeer voor de officier in opleiding, die desgewenst snel na de start van de opleiding kan worden benoemd tot plaatsvervangend officier van justitie.

Onderdeel C regelt, middels een wijziging van artikel 2, eerste lid, van het Brra, dat de benoemingsvereisten voor rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast tevens van toepassing zijn op de benoeming in de functie van rechter in opleiding. Hierbij geldt de verplichting dat zij in ten minste drie van de volgende rechtsgebieden geëxamineerd zijn: burgerlijk recht inclusief burgerlijk procesrecht, strafrecht inclusief strafprocesrecht, bestuursrecht inclusief bestuursprocesrecht, staatsrecht en belastingrecht.

Onderdeel D regelt, middels een wijziging van artikel 2a, eerste lid, van het Brra, dat de benoemingsvereisten voor een lid van het openbaar ministerie tevens van toepassing zijn op de benoeming in de functie van officier in opleiding. Hierbij ligt in de benoemingsvereisten meer de nadruk op het straf- en strafprocesrecht.

E

Dit onderdeel behelst de afspraak uit het onderhandelaarsakkoord dat de rechter in opleiding en officier in opleiding in tijdelijke dienst zijn bij een gerecht respectievelijk een tot het openbaar ministerie behorend parket. De periode waarvoor de benoeming in tijdelijke dienst plaatsvindt, is gekoppeld aan de opleidingsduur. In de eerste plaats is dit de geprognosticeerde opleidingsduur van artikel 6, eerste lid, van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie. Bij een wijziging van die geprognosticeerde opleidingsduur op grond van het artikel 6, tweede lid, van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie, wordt de benoemingsduur evenredig verlengd. Mocht de opleiding worden verlengd op één van de gronden genoemd in artikel 7, eerste lid, van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie, dan wordt de tijdelijke benoeming verlengd met de duur van de verlenging van de opleiding. Bij onvoldoende resultaten van de opleiding wordt de opleiding beëindigd (zie artikel 9 van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie). Dit leidt tevens tot het beëindigen van de tijdelijke benoeming. In artikel 2da is immers bepaald dat de duur van de tijdelijke benoeming gekoppeld is aan de duur van de opleiding.

Het derde lid van artikel 2da geeft uitvoering aan de afspraak in het onderhandelaarsakkoord dat op de rechter in opleiding en de officier van justitie in opleiding de ontslagbepalingen van paragraaf 4.4 Brra van toepassing zijn en dat in geval van ontslag niet op eigen verzoek de termijnen genoemd in artikel 36a Brra gelden. Betrokkene kan de periode van de opzegtermijn benutten om ander werk te zoeken.

F

De met dit onderdeel doorgevoerde wijzigingen houden verband met het uitgangspunt dat een rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn. De verwijzing naar de rechterlijke ambtenaar in opleiding kan mitsdien op verschillende plaatsen vervallen. Het derde lid van artikel 2g, dat regelt dat de Raad voor de rechtspraak vaststelt bij welke rechtbank een rechterlijk ambtenaar zijn ambt vervult, wordt ook van toepassing op rechters in opleiding (zie ook artikel 5b, eerste lid (nieuw), van de Wrra). Voor de officier in opleiding wordt in het derde lid geregeld dat de Minister vaststelt bij welk parket hij zijn ambt vervult (zie ook artikel 5b, tweede lid (nieuw), van de Wrra).

G

Artikel 2h bevat nadere regels over de beëdiging van rechterlijke ambtenaren. De eerste twee wijzigingen in dit onderdeel strekken ertoe de beëdiging van rechters in opleiding en officieren in opleiding onder de strekking van dit artikel te laten vallen (zie ook artikel 5g, eerste lid, van de Wrra). De rechters in opleiding en officieren in opleiding worden aan het begin van de opleiding beëdigd op de wijze waarop rechterlijke ambtenaren worden beëdigd. Dat wil zeggen: ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank, op requisitoir van het openbaar ministerie. In het verleden werden raio’s aan het begin van de opleiding beëdigd ten overstaan van de rector en in aanwezigheid van een getuige. Omdat de rector geen rol meer vervult als functionele autoriteit is voor de beëdiging van rechters in opleiding en officieren in opleiding aangesloten bij de wijze van beëdigen van overige rechterlijke ambtenaren. Het is dan ook niet langer de rector die een register bijhoudt met de formulieren betreffende de door de rechters in opleiding en officieren in opleiding afgelegde eed of belofte. Dit wordt in het vervolg bijgehouden door het bestuur van het gerecht waar de eed of belofte is afgelegd (zie artikel 2i, eerste lid, van het Brra).

Een ander verschil met de raio’s is dat de eed niet altijd twee keer hoeft te worden afgelegd door de rechter in opleiding en de officier in opleiding. Immers, bij een opvolgende benoeming in een ambt dat bij hetzelfde gerecht of parket wordt vervuld, hoeft de rechterlijk ambtenaar niet opnieuw te worden beëdigd. De beëdiging is beperkt tot gevallen waarin sprake is van zowel de overgang naar een ander gerecht of parket als de benoeming in een andere functie (Kamerstukken II 2007/08, 31 227, nr. 3, p. 21).

H

Doordat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, kan voor bepalingen omtrent de arbeidsduur worden aangesloten bij hetgeen voor rechterlijke ambtenaren is vastgelegd in artikel 3 en kan artikel 3a, dat de arbeidsduur van raio’s betrof, vervallen. Dit houdt tevens in dat een rechter in opleiding onderscheidenlijk officier in opleiding door het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk de minister wordt aangesteld voor een al dan niet volledige arbeidsduur. Hierbij moet worden opgemerkt dat met een gemiddelde arbeidsduur gedurende de opleiding van minder dan 32 uur per week om redenen van zwaarwegend dienstbelang niet zal worden ingestemd, gelet op de intensiteit van de opleiding en de combinatie van praktijk en opleidingsmodules. De introductiefase van drie maanden voor de Rechtspraak en twee maanden voor het openbaar ministerie is een voltijds-programma.

I

De wijzigingen in de artikelen 4 en 8 houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn. De uitoefening van de in de hoofdstukken 2b (Salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden) en 2c (Arbeidsduur en werktijd) genoemde bevoegdheden werden ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak, uitgaande van het uitgangspunt dat degene die verantwoordelijk is voor het budget, bevoegd is tot het nemen van rechtspositionele beslissingen die voor dat budget consequenties hebben («wie betaalt, bepaalt», zie tevens Kamerstukken II 2007/08, 31 227, nr. 3, p. 8 en verder). Ten aanzien van de rechters in opleiding worden deze bevoegdheden uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officieren in opleiding door de minister. Er berust geen beslissingsbevoegdheid bij de Raad voor de rechtspraak.

J tot en met L

De wijzigingen in deze onderdelen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor in de artikelen 5, 6d, 6e, 7, 8a, 8b en 8c van het Brra de term rechterlijke ambtenaar in opleiding is geschrapt. Vanwege de invoeging in artikel 7 van de Wrra van de nieuwe functies rechter in opleiding en officier in opleiding, wordt de bijlage behorend bij artikel 5, eerste lid, eveneens gewijzigd. Zie voorts de toelichting op artikel I, onderdeel MM.

M

Met inachtneming van de in het algemene deel toegelichte vaste uitgangspunten voor toedeling van rechtspositionele bevoegdheden wordt in artikel 8d, in samenhang met artikel 8, bepaald dat de besluitneming ter zake geschiedt door het gezag dat budgetverantwoordelijk is, met daaraan voorafgaand, indien dat gezag niet tevens de functionele autoriteit is, advies door de betrokken functionele autoriteit (achtste lid). Voor rechters in opleiding betekent dit dat een beslissing op een verzoek om de arbeidsduur vast te stellen op meer dan gemiddeld 36 uren per week, wordt genomen door het gerechtsbestuur. Bij officieren in opleiding wordt een beslissing over een dergelijk verzoek genomen door de minister, nadat hij hierover advies heeft ingewonnen bij de functionele autoriteit. Omdat de Raad voor de rechtspraak geen rol meer speelt in deze beslissingen, is de zinsnede op dit punt gewijzigd. In het derde lid vervalt onderdeel d omdat het in dat onderdeel genoemd FPU-Reglement basisuitkering niet meer bestaat.

N

De wijziging in artikel 9 houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor de verwijzingen naar de rechterlijk ambtenaar in opleiding kunnen worden geschrapt in dit artikel. In lijn met het in de toelichting op onderdeel I uiteengezette uitgangspunt heeft dit tot gevolg dat de uitoefening van de in hoofdstuk 3 genoemde bevoegdheden over arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid ten aanzien van de rechter in opleiding worden uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officier in opleiding door de minister. Omdat de Raad voor de rechtspraak geen rol meer speelt in deze beslissingen, is de zinsnede op dit punt geschrapt.

O

Het vervallen van artikel 10 houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn.

P

De wijzigingen in dit onderdeel houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor in de artikelen 33b en 33c de verwijzing naar de rechterlijke ambtenaar in opleiding is geschrapt. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd, nu de bepalingen over vakantie en verlof gelijkelijk van toepassing waren op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Q

Artikel 33d regelt de mogelijkheid voor rechterlijke ambtenaren om eenmaal per kalenderjaar te verzoeken om verlaging van de aanspraak op vakantie en in verband daarmee een geldelijke vergoeding te ontvangen. Met inachtneming van de in het algemeen deel van de toelichting beschreven uitgangspunten voor toedeling van rechtspositionele bevoegdheden wordt de bevoegdheid om op dergelijke verzoeken te beslissen toegekend aan het gezag dat budgetverantwoordelijk is, voor zover van toepassing, met daaraan voorafgaand advies door de betrokken functionele autoriteit. Voor rechters in opleiding betekent dit dat een beslissing op een verzoek om de geldende aanspraak op vakantie te verlagen, wordt genomen door het gerechtsbestuur. Bij officieren in opleiding wordt een beslissing over een dergelijk verzoek genomen door de minister, nadat hij hierover advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit. Omdat de Raad voor de rechtspraak geen rol meer speelt in deze beslissingen, is de zinsnede op dit punt geschrapt in artikel 33d, eerste en vijfde lid. Ook is telkens de term «rechterlijk ambtenaar in opleiding» geschrapt uit het eerste, tweede en vierde lid van dit artikel.

R

De met dit onderdeel doorgevoerde wijzigingen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn. Mitsdien zijn de verwijzingen naar de rechterlijk ambtenaar in opleiding geschrapt. Artikel 33e regelt de gevolgen van het (niet) opnemen van vakantie. In samenhang met artikel 33a wordt bepaald dat de beslissing hierover wordt genomen door de functionele autoriteit, met als enige uitzondering de beslissing over vergoeding van eventuele schade als gevolg van het intrekken van vakantie in het vijfde lid. Met inachtneming van reeds eerder vermelde vaste uitgangspunten voor toedeling van bevoegdheden, wordt de bevoegdheid in het laatste geval toegekend aan het gezag dat budgetverantwoordelijk is.

S

De met dit onderdeel doorgevoerde wijzigingen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor telkens de term rechterlijke ambtenaren in opleiding kan worden geschrapt. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

T tot en met Z

De wijzigingen die met deze onderdelen worden doorgevoerd houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn. De uitoefening van de in de hoofdstuk 3a.2 genoemde bevoegdheden betreffende het verlof werden ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak, als het gezag dat budgetverantwoordelijk was. Nu worden deze bevoegdheden ten aanzien van de rechters in opleiding uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officieren in opleiding door de minister, en berust geen beslissingsbevoegdheid meer bij de Raad voor de rechtspraak. Hiertoe dient de wijziging in artikel 33g. De overige wijzigingen in hoofdstuk 3a.2 (in de artikelen 33h, 33j, 33k, 33l, 33m, 33n, 33o, 33oa, 33ob en 33p) strekken ertoe de term rechterlijke ambtenaar in opleiding te schrappen uit genoemde artikelen.

AA

Artikel 33q bepaalde voor de rechterlijke ambtenaar in opleiding gedurende de binnenstage dat in ieder geval gegevens die een aanwijzing vormen voor de woonplaats of het woonadres worden aangemerkt als gegevens die niet of niet volledig openbaar worden gemaakt. Nu de rechter in opleiding en de officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn, en het artikel van toepassing is gedurende de gehele opleiding, kan de passage over de rechterlijke ambtenaar in opleiding gedurende de binnenstage worden geschrapt uit artikel 33q.

BB

De met dit onderdeel doorgevoerde wijziging houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn. De bepaling in artikel 34 dat in hoofdstuk 4 onder rechterlijke ambtenaar mede wordt verstaan de rechterlijk ambtenaar in opleiding, is mitsdien vervallen.

CC

Het tweede lid van artikel 34c betreft de bevoegdheid tot het opleggen van een disciplinaire maatregel die betrekking heeft op het salaris of strekt tot oplegging van een boete. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 (zie de toelichting op onderdeel I) komt de bevoegdheid tot het opleggen van een disciplinaire maatregel die betrekking heeft op het salaris of strekt tot oplegging van een boete toe aan het budgetverantwoordelijk gezag. Indien de betrokken rechterlijk ambtenaar werkzaam is voor het openbaar ministerie, is daarbij een adviserende of initiërende rol weggelegd voor de functionele autoriteit. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding werd deze bevoegdheid uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak. Ten aanzien van de rechters in opleiding wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officieren in opleiding door de minister (met betrokkenheid van de functionele autoriteit), en berust geen beslissingsbevoegdheid bij de Raad voor de rechtspraak. De eerste wijziging in dit onderdeel strekt ertoe die bevoegdheid voor de Raad voor rechtspraak te schrappen uit het tweede lid.

In het derde lid is met betrekking tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van overplaatsing, gelet op de zwaarte van deze maatregel en bij afwezigheid van andere direct vergelijkbare bepalingen, aangesloten bij het in artikel 34g, derde lid, van het Brra bepaalde. Voor het opleggen van de disciplinaire maatregel van schorsing is aangesloten bij het in artikel 35 bepaalde (zie de toelichting op onderdeel DD). Deze bevoegdheden werden voor rechterlijke ambtenaren in opleiding uitgeoefend op advies of voorstel van de rector. Deze bevoegdheden worden ten aanzien van de rechters in opleiding uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officieren in opleiding door de minister, op advies of voorstel van de functionele autoriteit. Er berust mitsdien geen beslissingsbevoegdheid bij de rector. De wijzigingen in het derde en vierde lid strekken ertoe die bevoegdheid te schrappen voor de rector.

DD en FF

In de artikelen 34g en 35 is bepaald dat aan een schorsing van rechtswege of het ontslag altijd een advies of voorstel van de functionele autoriteit voorafgaat. Een uitzondering op dit uitgangspunt vormt de aanvaarding van een benoeming als minister of staatssecretaris. Voor rechterlijke ambtenaren in opleiding was de bevoegdheid tot advies of voorstel tot schorsing toebedeeld aan de rector. Dit komt te vervallen omdat de rector geen rol meer vervult als functionele autoriteit tijdens de opleiding. De onderdelen DD en FF strekken ertoe dit te regelen.

EE

Artikel 34h regelt de mogelijkheid om de bezoldiging van een rechterlijk ambtenaar gedurende zijn schorsing geheel of gedeeltelijk in te houden (eerste en tweede lid) alsmede de mogelijkheid om na afloop van de schorsing alsnog tot uitbetaling hiervan over te gaan (derde lid). Artikel 36a, derde lid, regelt dat wanneer de opzegtermijn anders dan op eigen verzoek van de rechterlijk ambtenaar wordt verkort, een bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de bezoldiging gedurende de periode waarmee de opzegtermijn is verkort. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding kwam de bevoegdheid tot schorsing en uitbetaling toe aan de Raad voor de rechtspraak, als het gezag dat budgetverantwoordelijk is. Deze bevoegdheden worden, nu rechters in opleiding en officieren in opleiding rechterlijke ambtenaar zijn, ten aanzien van de rechters in opleiding uitgeoefend door het gerechtsbestuur en ten aanzien van de officieren in opleiding door de minister, en berust geen beslissingsbevoegdheid bij de Raad voor de rechtspraak. Dit onderdeel strekt ertoe de artikelen 34h en 36a aan te passen aan dit uitgangspunt.

GG

Hoofdstuk 4.4 van het Brra omvat onder meer bepalingen omtrent het ontslag. Aan de in artikel 36 omschreven ontslaggronden wordt ten behoeve van het ontslag van de rechter in opleiding en de officier in opleiding een ontslaggrond toegevoegd, zijnde ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt waarvoor hij wordt opgeleid. Een rechter in opleiding of officier in opleiding kan worden ontslagen wanneer tijdens de opleiding blijkt dat deze ongeschikt is voor dat ambt. Een dergelijk ontslag gebeurt in beginsel niet eerder dan na afloop van de introductieperiode en zal in de regel berusten op functioneringsgesprekken en een beoordeling, waarbij betrokkene de kans heeft gehad zich te verbeteren.

HH

Artikel 36b, eerste lid, wordt gewijzigd in verband met het gelijktijdig met dit besluit intrekken van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren en de invoering van het besluit opleiding rechters en officieren van justitie.

II

Hoofdstuk 4a van het Brra, dat gaat over rechten en verplichtingen bij reorganisaties was niet van toepassing op raio’s. De toepassing van dit hoofdstuk op rechters in opleiding en officieren in opleiding is evenmin wenselijk. Doordat rechters in opleiding en officieren in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn, is het noodzakelijk deze ambten nadrukkelijk uit te sluiten van de het toepassingsbereik van hoofdstuk 4a. De in dit onderdeel opgenomen wijziging strekt daartoe.

JJ, KK en MM

De met deze onderdelen doorgevoerde wijzigingen brengen de artikelen 38, 38b, 38h, 38i, 38k en 38q in overeenstemming met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor de term rechterlijke ambtenaren in opleiding kan worden geschrapt. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

LL

In artikel 38a is de mogelijkheid geregeld om aan een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding was daarbij bepaald dat de functionele autoriteit gedurende de binnenstage advies inwint van het gezag dat leiding geeft aan de uitvoering van de opleiding. Voor rechters in opleiding en officieren komt deze bevoegdheid te liggen bij de functionele autoriteit, zoals ook voor andere rechterlijke ambtenaren geldt. Hiermee kan het tweede lid van artikel 38a vervallen. Dit onderdeel strekt daartoe.

NN

In artikel 7 van de Wrra is een nieuwe salariscategorie ingevoegd, categorie 9a, voor de nieuwe ambten van rechter in opleiding en officier in opleiding.

Met de eerste wijziging in dit onderdeel wordt de nieuwe salariscategorie 9a voor rechters in opleiding en officieren in opleiding in de salaristabel gevoegd. Met de tweede wijziging in dit onderdeel wordt de salariscategorie voor rechterlijke ambtenaren in opleiding geschrapt, een en ander overeenkomstig het gewijzigde artikel 7 van de Wrra.

Artikel II (Besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers)

De wijziging in dit artikel brengt het Besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers in overeenstemming met het gegeven dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn, waardoor de term rechterlijke ambtenaren in opleiding kan worden geschrapt. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.

Artikel III (Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren)

Met deze wijziging wordt de term «rechterlijke ambtenaren in opleiding in vaste dienst» geschrapt uit het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren. In de praktijk komt het erop neer dat geen rechters in opleiding of officieren in opleiding zullen vallen onder het bereik van dit besluit. Immers, de rechter in opleiding en de officier in opleiding zijn in tijdelijke dienst bij een gerecht of parket (zie artikel I, onderdeel E).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 1 aan te passen aan het Besluit van 14 oktober 2010, houdende naamswijziging van het Ministerie van Justitie (Stcr. 2010, 16523), waarbij de naam van het Ministerie van Justitie is gewijzigd in Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daartoe is in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren de aanduiding «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel IV (Besluit College van afgevaardigden)

De wijzigingen in dit artikel brengen het Besluit college van afgevaardigden in overeenstemming met het gegeven dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn. Materieel treedt geen wijziging op.

Artikel V (Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur)

Dit onderdeel brengt het Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur in overeenstemming met het gegeven dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijke ambtenaren zijn.

Artikel VI Overgangsrecht

Dit artikel behelst het overgangsrecht. Voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding die voor de inwerkingtreding van dit besluit als zodanig zijn benoemd, blijft de rechtspositie gelden op basis van de regelgeving zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit. De datum van inwerkingtreding van dit besluit en het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (zie artikel 14, tweede lid, van het Besluit opleiding rechters en officieren van justitie) valt samen. Onderdeel van die voortlevende rechtspositie is de periodieke indexering van de beloningen die raio’s ontvangen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 162, nr. 3.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven