Besluit van 23 november 2016, houdende vaststelling van de grondslag voor de bijdrage van zelfstandig bestuursorganen voor het gebruik van de rijksincassovoorziening (Besluit bijdrage rijksincassovoorziening)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 7 juli 2016, nr. 2016-0000390751;

Gelet op artikel 21b, derde en vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 september 2016, no. W04.16.014-I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 14 november 2016, nr. 2016-0000708747;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aangeboden vordering:

een vordering die door een aangesloten organisatie dan wel een andere instantie wordt aangeboden aan het Centraal Justitieel Incassobureau om met gebruikmaking van de rijksincassovoorziening te innen;

aangesloten organisatie:

een zelfstandig bestuursorgaan dat ingevolge een besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst als bedoeld in artikel 21a van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gebruik maakt van de rijksincassovoorziening;

bijdrage:

de bijdrage die aan een aangesloten organisatie in rekening wordt gebracht voor de kosten voor de instandhouding van de rijksincassovoorziening;

jaar:

kalenderjaar;

kosten:

kosten voor de instandhouding van de rijksincassovoorziening;

Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

rijksincassovoorziening:

de voorziening die in stand wordt gehouden door het Centraal Justitieel Incassobureau voor rijksbrede clustering van incasso van aangeboden vorderingen van bestuursorganen.

Artikel 2

De bijdrage per jaar bestaat uit:

  • a. een vooraf vastgesteld deel, dat betrekking heeft op de vaste kosten in het desbetreffende jaar, en

  • b. een achteraf vastgesteld deel, dat betrekking heeft op de variabele kosten in het desbetreffende jaar.

Artikel 3

  • 1. Een aangesloten organisatie verstrekt ieder jaar uiterlijk op 31 juli aan Onze Minister gegevens met betrekking tot het voor het volgende jaar verwachte aantal aangeboden vorderingen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een zelfstandige bestuursorgaan dat ingevolge een besluit van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst op grond van artikel 21a van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen het volgende jaar gebruik zal maken van de rijksincassovoorziening.

  • 3. Onze Minister stelt ieder jaar op uiterlijk 30 september voor het volgende jaar de gemiddelde vaste kosten per aangeboden vordering en de gemiddelde variabele kosten per aangeboden vordering vast op basis van het verwachte totale aantal aangeboden vorderingen in dat jaar.

Artikel 4

  • 1. Onze Minister stelt ieder jaar uiterlijk op 30 september voor het volgende jaar voor elke aangesloten organisatie het deel van de bijdrage voor de vaste kosten vast op basis van het in dat jaar verwachte aantal aangeboden vorderingen van de betrokken aangesloten organisatie, vermenigvuldigd met de gemiddelde vaste kosten per aangeboden vordering, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. Onze Minister stelt ieder jaar op uiterlijk 30 september voor het volgende jaar voor elke aangesloten organisatie het deel van de bijdrage voor de variabele kosten voorlopig vast op basis van het in het desbetreffende jaar verwachte aantal aangeboden vorderingen van de betrokken aangesloten organisatie, vermenigvuldigd met de gemiddelde variabele kosten per aangeboden vordering, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 3. Onze Minister stelt elk jaar op uiterlijk 30 september voor elke aangesloten organisatie de bijdrage voorlopig vast op een bedrag dat de som is van het ingevolge het eerste lid vastgestelde deel ter zake van de vaste kosten en het ingevolge het tweede lid voorlopig vastgestelde deel ter zake van de variabele kosten.

  • 4. Een aangesloten organisatie wordt een voorschot in rekening gebracht op basis van de voor die organisatie voorlopig vastgestelde bijdrage.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister stelt het deel van de bijdrage voor elke aangesloten organisatie ter zake van de variabele kosten na afloop van het jaar definitief vast op basis van het aantal in dat jaar werkelijk aangeboden vorderingen van de betrokken aangesloten organisatie, vermenigvuldigd met de gemiddelde variabele kosten per aangeboden vordering, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. Onze Minister stelt de bijdrage voor elke aangesloten organisatie na afloop van het jaar waarop deze betrekking heeft definitief vast op het bedrag dat de som is van het ingevolge artikel 4, eerste lid, vastgestelde deel ter zake van de vaste kosten en het ingevolge het eerste lid definitief vastgestelde deel ter zake van de variabele kosten.

Artikel 6

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vaststelling en de betaling van het voorschot en de bijdrage.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijdrage rijksincassovoorziening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 23 november 2016

Willem-Alexander

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Uitgegeven de twaalfde december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 21a van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet) kan de minister voor Wonen en Rijksdienst bij ministerieel besluit bepalen dat een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel uitmaakt van de Staat (dus een zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid) gebruik maakt van een rijksbrede infrastructurele voorziening; dit is een voorziening die in stand wordt gehouden door een ander bestuursorgaan van de centrale overheid en die wordt ingezet ter uitvoering van de taak van een of meer bestuursorganen van de centrale overheid.

Deze minister zal bij aanwijzingsbesluit ten aanzien van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bepalen dat dit gebruik zal maken van de incassovoorziening die geboden wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), een agentschap van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Als onderdeel van het project clustering rijksincasso zullen soortgelijke besluiten worden genomen over het Zorginstituut Nederland (ZINL) en het Centraal Administratiekantoor (CAK). Tevens zullen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hun vorderingen laten innen door het CJIB. Omdat deze laatste instanties geen zelfstandig bestuursorgaan zijn, zal voor hun aansluiting geen besluit op grond van de Kaderwet nodig zijn.

Met deze aansluitingen wordt bereikt dat de belangrijkste incassotaken bij de overheid gebundeld zijn ondergebracht bij het CJIB. Het CJIB zal voor de aangesloten organisaties incassowerkzaamheden gaan verrichten met betrekking tot vorderingen die na het verzenden van de factuur en aanmaning(en) niet tot betaling hebben geleid. Onder deze werkzaamheden valt ook het inschakelen van een deurwaarder. De incassowerkzaamheden voorafgaand aan het inschakelen van een deurwaarder zullen door het CJIB worden uitgevoerd. Daarmee wordt niet enkel efficiencywinst behaald maar ontstaat ook de mogelijkheid om op een maatschappelijk verantwoorde wijze om te gaan met de veelvuldig voorkomende situatie dat een schuldenaar gelijktijdig betalingsverplichtingen heeft tegenover meerdere overheidsinstanties.

Ingevolge artikel 21b van de Kaderwet moet bij algemene maatregel van bestuur de grondslag worden vastgesteld van de bijdrage die de zelfstandige bestuursorganen verschuldigd zijn voor het gebruikmaken van deze voorziening. Ook worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over vaststelling en betaling van die bijdrage. In het onderhavige besluit is de grondslag van de bijdrage voor de aansluiting van zelfstandige bestuursorganen bij de rijksincassovoorziening vastgelegd en wordt voorzien in een delegatiegrondslag voor nadere regels omtrent de vaststelling en de betaling van de bijdrage.

Dit besluit ziet op de uitvoering van werkzaamheden namens de aangesloten zelfstandige bestuursorganen die samenhangen met de publieke taken van die organen. Consequentie daarvan is dat ingevolge artikel 25h, tweede lid, van de Mededingingswet, hoofdstuk 4b van die wet niet van toepassing is op deze activiteiten. In het aanwijzingsbesluit zal (ten overvloede) worden vastgelegd dat de dienstverlening door het CJIB slechts betrekking heeft op werkzaamheden welke verband houden met de uitoefening van de publieke taken van het betrokken zelfstandig bestuursorgaan. Overigens laat het voorgaande onverlet dat integrale kostendoorberekening wel het uitgangspunt vormt bij het bepalen van de vergoedingen die elk van de aangesloten zelfstandige bestuursorganen op grond van dit besluit verschuldigd zullen zijn.

Grondslag van de bijdrage

Uitgangspunt is dat de kosten naar evenredigheid van het aantal vorderingen worden omgeslagen over alle organisaties en instanties die van de rijksincassovoorziening gebruikmaken. Dit betreft zowel zelfstandige bestuursorganen met eigen rechtspersoonlijkheid als tot de rechtspersoon Staat behorende diensten en bestuursorganen. Kern van het systeem is dat alle organisaties op gelijke wijze bijdragen aan de kosten van instandhouding en dat de verschillen in bijdragen slechts gerelateerd zijn aan het aantal overgedragen vorderingen.

Voor wat betreft de totale door een organisatie verschuldigde bijdrage per jaar wordt een onderscheid gemaakt tussen de vaste kosten en de variabele kosten. Voor de vaste kosten wordt voorafgaand aan het kalenderjaar een raming gemaakt van de totale vaste kosten op basis van het totale aantal verwachte aangeboden vorderingen, uitgaande van de opgaven van de aangesloten organisaties en instanties. Dit bedrag wordt omgeslagen over de aangesloten organisaties en andere instanties naar rato van de verwachte aantallen aangeboden vorderingen. Het aldus berekende bedrag vormt de bijdrage in de vaste kosten die dat jaar verschuldigd zal zijn. Afwijkingen in de geraamde en werkelijke vaste kosten komen daarmee voor rekening en risico van de rijksincassovoorziening.

Ook voor de variabele kosten wordt voorafgaand aan het jaar een bedrag per vordering vastgesteld op basis van de totale variabele kosten bij het geraamde aantal vorderingen.

De uiteindelijke bijdrage per organisatie of instantie voor deze variabele kosten wordt berekend op basis van het aantal daadwerkelijk aangeboden vorderingen. Afwijkingen tussen de geraamde en gerealiseerde prijs per vordering zijn derhalve voor rekening en risico van de rijksincassovoorziening, maar afwijkingen als gevolg van verschillen tussen de geraamde en gerealiseerde aantallen vorderingen komen voor rekening en risico van de aangesloten organisaties en instanties.

Ten behoeve van de berekening van het gedurende het jaar verschuldigde voorschot op de definitieve bijdrage, wordt een begrote kostprijs per vordering vastgesteld.

Regeldruk

Het besluit dient ertoe de grondslag vast te leggen voor de bijdragen van de bij de rijksincassovoorziening aangesloten zelfstandige bestuursorganen en het voorzien in een grondslag voor een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld omtrent vaststelling en betaling van de bijdragen. Het besluit heeft daarmee als zodanig geen gevolgen voor de regeldruk. De clustering van incassotaken van verschillende overheidsinstanties kan evenwel een daling betekenen van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Met deze clustering worden overheidsvorderingen gecombineerd, waardoor debiteuren met verschillende schulden bij de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één deurwaarder te maken krijgen. Over de concrete omvang van deze eventuele daling valt op dit moment nog geen kwantitatieve uitspraak te doen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

aangeboden vordering

Deze term ziet op alle vorderingen die aan het CJIB worden aangeboden in het kader van de rijksincassovoorziening. Dit zijn dus niet alleen de vorderingen van «aangesloten organisaties» (de zelfstandige bestuurorganen waarop die besluit van toepassing is), maar ook die van andere instanties.

aangesloten organisatie

Ook andere (rijks)overheidsorganisaties dan zelfstandige bestuursorganen ten aanzien waarvan de minister voor Wonen en Rijksdienst heeft bepaald dat deze bij de rijksincassovoorziening moeten aansluiten, kunnen gebruik maken van die voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld zelfstandige bestuursorganen zonder eigen rechtspersoonlijkheid en agentschappen van ministeries zijn. In dit besluit worden zij aangeduid als «andere instanties». De in dit besluit gebruikte term «aangesloten organisatie» ziet alleen op de zelfstandige bestuursorganen die ingevolge een besluit van de minister voor Wonen en Rijksdienst op grond van artikel 21a van de Kaderwet gebruik maken van de rijksincassovoorziening.

bijdrage

De bijdrage is het bedrag dat een zelfstandig bestuursorgaan op jaarbasis moet betalen voor het gebruik van de rijksincassovoorziening. De bijdrage omvat een deel ter zake van de vaste kosten en een deel ter zake van de variabele kosten (artikel 2). De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het aantal ter incasso door de desbetreffende organisatie aangeboden vorderingen (artikelen 4 en 5). De term «bijdrage» ziet alleen op de te betalen vergoeding door «aangesloten organisaties», dus de zelfstandige bestuursorganen die ingevolge een besluit van de minister voor Wonen en Rijksdienst op grond van artikel 21a van de Kaderwet gebruikmaken van de voorziening. Dat neemt niet weg dat andere instanties die gebruikmaken van de voorziening een vergoeding op dezelfde voet moeten betalen.

rijksincassovoorziening

Het CJIB voert in de eerste plaats taken op het gebied van inning en incasso uit voor het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het gaat daarbij om onder andere de inning van boetes voor verkeersovertredingen, strafbeschikkingen, transactievoorstellen en bestuurlijke boetes. Daarnaast voert het CJIB innings- en incassotaken uit voor andere overheidsorganisaties, bijvoorbeeld met betrekking tot teruggevorderde huursubsidie en de inning van de premie zorgverzekering. De rijksbrede clustering van het innings- en incassoproces door middel van aanwijzingen op grond van de Kaderwet sorteert voor op de ontwikkeling van het CJIB tot de centrale dienstverlener op dit gebied, maar is vooralsnog een op zichzelf staande voorziening binnen het CJIB ten behoeve van de incassofase, die los staat van de andere producten van het CJIB. Andere innings- en incassotaken die het CJIB buiten deze rijksbrede clustering uitvoert, vallen daarom niet onder de rijksincassovoorziening, zoals deze clustering van taken aangeduid wordt.

Artikel 2

De bijdrage is een vergoeding op jaarbasis. In de artikelen 4 en 5 is de grondslag geregeld voor de bijdrage. De berekening van de bijdrage vindt plaats volgens het beginsel «P x Q», waarbij «P» betrekking heeft op het aantal vorderingen dat het zelfstandig bestuursorgaan in het desbetreffende jaar aan het CJIB heeft aangeboden, en «Q» staat voor de vastgestelde kostprijs per vordering. De rijksincassovoorziening is daarmee (net als alle andere producten van het CJIB) kostprijs-gefinancierd. De kostprijs is opgebouwd uit een deel variabele kosten en een deel vaste kosten. De vaste kosten voor de rijksincassovoorziening betreffen de apparaatskosten (kantoor, materieel, personeel) voor zover deze zijn toe te rekenen aan deze voorziening; de variabele kosten betreffen in hoofdzaak de deurwaarderskosten alsmede de verwerkingskosten (arbeid etc.) die voor de vorderingen gemaakt worden. Omdat, zoals reeds vermeld in het algemeen deel van deze toelichting, afwijkingen in de geraamde en werkelijke vaste kosten voor rekening en risico van de rijksincassovoorziening komen, maar afwijkingen als gevolg van verschillen tussen de geraamde en gerealiseerde aantallen vorderingen voor rekening en risico van de aangesloten organisaties en instanties, is de bijdrage gesplitst in een deel voor de vaste kosten en een deel voor de variabele kosten. Het deel van de bijdrage voor de vaste kosten wordt vooraf vastgesteld (artikel 4, eerste lid), terwijl het deel voor de variabele kosten vooraf alleen voorlopig wordt vastgesteld en pas na afloop van het jaar definitief wordt berekend (artikel 5, eerste lid).

Artikel 3

Het eerste lid regelt de termijn (uiterlijk 31 juli), waarbinnen de zelfstandige bestuursorganen gegevens moeten aanleveren voor het volgende kalenderjaar. De gegevens betreffen het verwachte aantal door het zelfstandig bestuursorgaan aan te bieden vorderingen. Ook de andere instanties die bij de rijksincassovoorziening zijn aangesloten, maar geen aangesloten organisatie zijn in de zin van dit besluit, moeten een dergelijk opgave doen; dat is echter niet in dit besluit geregeld, aangezien dit besluit alleen betrekking heeft op zelfstandige bestuursorganen die op grond van een besluit van de minister voor W&R zijn aangesloten.

De minister heeft de gegevens ten eerste nodig om de kostprijs te kunnen berekenen. Deze is namelijk mede afhankelijk van het totaal aantal vorderingen die voor de rijksincassovoorziening aan het CJIB wordt aangeboden: hoe meer vorderingen, hoe groter het effect van het schaalvoordeel. Ten tweede is de door de aangesloten organisaties aan te leveren informatie van belang om de individuele bijdragen voorlopig te kunnen vaststellen met het oog op de gedurende het jaar te betalen voorschot op de definitieve bijdrage (hetgeen in het tweede lid is geregeld).

Het is de bedoeling dat steeds meer organisaties, waaronder zelfstandige bestuursorganen met toepassing van artikel 21a van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bij de rijksincassovoorziening zullen aansluiten. Ook die nieuw aan te sluiten organisaties moeten tijdig informatie verstrekken over de verwachte aantallen aangeboden vorderingen. Omdat een zelfstandig bestuursorgaan dat voor het eerst gebruik gaat maken van de rijksincassovoorziening vóór de daadwerkelijk aansluiting (nog) niet onder de definitie van «aangesloten organisatie» valt, moet dit apart worden geregeld. Hiertoe strekt het derde lid.

Artikelen 4 en 5

De bijdrage zal voorafgaand aan het desbetreffende jaar voorlopig worden vastgesteld aan de hand van de verwachte aantallen aangeboden vorderingen. Op basis van de raming zal gedurende het jaar een voorschotbijdrage gevraagd worden (artikel 4, vierde lid). De eindafrekening vindt plaats na afloop van het jaar op basis van het werkelijke aantal vorderingen (artikel 5). Overigens wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.

Artikel 6

Dit artikel biedt de grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de vaststelling en de betaling van de bijdrage en het voorschot. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan bepalingen omtrent de voorlopige vaststelling van de bijdrage voorafgaand aan het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft (op basis van de verwachte aantallen vorderingen en de vooraf berekende kostprijs) en de definitieve vaststelling (op basis van de werkelijke aantallen vorderingen en de gerealiseerde kostprijs).

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven