Besluit van 15 november 2016 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere besluiten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke Macht 2015–2016

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 31 augustus 2016, 796089, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 86, achtste lid, 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 7, derde lid, 9, tweede lid, 19a, 19b en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 september 2016, W03.16.0265/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 november 2016, nr. 2000713, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduidingen van de onderdelen vervallen.

2. In het onderdeel herplaatsingstoelage wordt «hoofdstuk 9» vervangen door: hoofdstuk 12.

3. In het onderdeel herplaatsen wordt «artikel 35d van dit besluit» vervangen door: artikel 19 van dit besluit.

4. Met inachtneming van de alfabetische volgorde wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

AOW-gerechtigde leeftijd:

de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;.

B

In artikel 2f, tweede lid, wordt »Besluit justitiële gegevens» vervangen door: Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

C

Artikel 6a, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «€ 480» vervangen door: € 489.

2. In onderdeel b wordt «€ 367» vervangen door: € 374.

3. In onderdeel c wordt «€ 279» vervangen door: € 284.

D

Artikel 6a, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «€ 489» vervangen door: € 506.

2. In onderdeel b wordt «€ 374» vervangen door: € 387.

3. In onderdeel c wordt «€ 284» vervangen door: € 294.

E

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot derde tot en met vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 1. Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan, op voorstel van de functionele autoriteit, een ander ambt of een andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar die door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, op voorstel van de functionele autoriteit herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

2. In het derde lid en vierde lid (nieuw) wordt «artikel 35d van dit besluit» telkens vervangen door: het eerste lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het tweede lid, onderdeel a» vervangen door: het vierde lid, onderdeel a.

F

Onder vernummering van artikel 19a tot artikel 19b wordt na artikel 19 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die door het UWV in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, en die is herplaatst in een functie die passende arbeid omvat waarbij inkomensverlies optreedt, ontvangt bij voortdurende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende ten hoogste vijf jaar een uitkering van 70% van het verschil tussen:

    • a. zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voorafgaand aan die van zijn herplaatsing, indien hij op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, bedoeld in het eerste lid, van wie de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte heeft, ook nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van vijf jaar is verstreken, recht op een uitkering als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigt in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslag is verleend;

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is overleden.

  • 4. Bij eventuele samenloop van een recht op uitkering op grond van dit artikel en een recht op uitkering op grond van artikel 19, vierde lid, vervalt het laatstbedoelde recht.

G

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 35d» vervangen door: artikel 19.

2. In het derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, wordt «de leeftijd van 65 jaar» telkens vervangen door: de AOW-gerechtigde leeftijd.

H

Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen a, b en c van het eerste lid komen te luiden:

  • a. indien het gaat om de partner, vijf zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;

  • b. indien het gaat om de wees waarvan de verzorger geen recht heeft op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, een zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van partners van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;

  • c. indien het gaat om de wees zonder verzorger, twee zevende deel van 1,75 procent van het pensioengevend inkomen en de pensioengeldige diensttijd, zoals deze begrippen door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.

2. In het tweede lid wordt «de leeftijd van 65 jaar» vervangen door: de AOW-gerechtigde leeftijd.

3. In het tweede lid wordt de zinsnede «de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het pensioenreglement» vervangen door: de partner, zoals dit begrip door de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.

I

Artikel 33b wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «uren per kalenderjaar» ingevoegd: waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke vakantie-uren en bovenwettelijke vakantie-uren.

2. In het vierde lid wordt «165,6 uren» vervangen door: 144 wettelijke vakantie-uren en 21,6 bovenwettelijke vakantie-uren.

3. In het vijfde lid wordt «aanspraak op vakantie» vervangen door: aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren.

J

Artikel 33c wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «en de verhindering tot het verrichten van die werkzaamheden korter duurt dan 26 weken, waarbij tijdvakken worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van ten hoogste 30 kalenderdagen opvolgen».

K

Artikel 33d wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «aanspraak op vakantie» vervangen door: aanspraak op de bovenwettelijke vakantie-uren.

2. Het tweede lid vervalt en het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «aanspraak op vakantie» vervangen door «aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren», wordt «eerste en tweede lid» vervangen door «eerste lid» en wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

L

Na artikel 33d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 33da

  • 1. De aanspraak op wettelijke vakantie-uren vervalt na afloop van één jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding redelijkerwijs niet in staat is geweest de wettelijke vakantie-uren binnen de in het eerste lid genoemde termijn op te nemen, staat de functionele autoriteit toe dat van het eerste lid wordt afgeweken. In dat geval vervalt de aanspraak alsnog na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 3. De aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze aanspraak is ontstaan.

M

Artikel 33e wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ieder jaar in de gelegenheid in ieder geval de wettelijke vakantie-uren op te nemen.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ingevolge artikel 33h ziekteverlof geniet, is het hem toegestaan het opnemen van vakantie niet voort te zetten. Indien de functionele autoriteit hier om verzoekt, dient de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding de ziekte aan te tonen.

3. In het zevende lid, laatste volzin, wordt «aanspraak op vakantie» vervangen door: aanspraak op de wettelijke vakantie-uren.

4. Het achtste lid vervalt.

N

In artikel 33f, vierde lid, eerste volzin, vervallen de zinsneden «in de loop van een kalenderjaar» en «van het lopende kalenderjaar».

O

Aan hoofdstuk 3a, §3a.1, wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 33fa

  • 1. In afwijking van artikel 33b, tweede lid, wordt ten aanzien van aanspraak op vakantie-uren die vóór 1 januari 2016 is ontstaan geen onderscheid gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren; deze aanspraak vervalt op 1 januari 2021.

  • 2. Onverminderd artikel 33d, eerste lid, kan het in dat artikellid bedoelde gezag op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding eenmaal per kalenderjaar zijn aanspraak op vakantie-uren die vóór 1 januari 2016 is ontstaan, met ten hoogste 22 vakantie-uren per kalenderjaar verlagen. Deze verlaging wordt vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.

  • 3. Op een verzoek als bedoeld in het tweede lid beslist het gezag niet dan nadat hij hierover advies heeft ingewonnen bij de functionele autoriteit.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid is artikel 33d, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

P

Artikel 33h wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die het verlof ingevolge het eerste lid geniet, kan, onverminderd artikel 33e, zesde lid, vakantie opnemen.

Q

Artikel 33n wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt over de uren dat hij ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg geniet, 32,5% van zijn bezoldiging. Bij een aanvraag voor een geringer aantal uren verlof wordt het percentage evenredig verhoogd tot ten hoogste 65%.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «de artikelen 6:2, vierde en vijfde lid, en 6:6» vervangen door «artikel 6:6» en wordt «die artikelen» vervangen door: dat artikel.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt de zinsnede «terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren ouderschapsverlof» vervangen door: terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend.

R

Artikel 33n, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «32,5%» vervangen door: 27,5%.

2. In de tweede volzin wordt «65%» vervangen door: 55%.

S

In artikel 33oa, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «artikel 35d» telkens vervangen door: artikel 19.

T

Aan artikel 33ob, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.

U

In artikel 35c, tweede lid, wordt «artikel 32, eerste lid» vervangen door: artikel 32, derde lid.

V

Artikel 35d komt te luiden:

Artikel 35d

Indien herplaatsing als bedoeld in artikel 19a plaatsvindt in een ambt of functie voor minder uren dan het aantal waarvoor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding was benoemd, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

W

In artikel 36b wordt de zinsnede «34b, 35a, 35b, 35d tot en met 36a, 36z, 36aa en 36ab van dit besluit» vervangen door: 19, 34b, 35a, 35b, 35e tot en met 36a, 36z, 36aa en 36ab van dit besluit.

X

De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

Bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Salariscategorie

 

per 1 januari 2015

1

 

11.005,69

2

 

10.275,34

3

 

9.591,10

4

 

9.258,44

5

 

8.946,64

6

 

8.508,26

7

aanvang

6.831,61

 

na 1 jaar

7.273,25

 

na 2 jaar

7.796,65

 

na 3 jaar

8.069,90

8

aanvang

6.831,61

 

na 1 jaar

7.047,32

 

na 2 jaar

7.273,25

 

na 3 jaar

7.530,92

9

ingroeitrede

4.939,20

 

aanvang

5.296,57

 

na 1 jaar

5.439,00

 

na 2 jaar

5.578,88

 

na 3 jaar

5.728,50

 

na 4 jaar

5.881,69

 

na 5 jaar

6.038,47

 

na 6 jaar

6.227,54

 

na 7 jaar

6.423,26

 

na 8 jaar

6.624,62

 

na 9 jaar

6.831,61

10

aanvang

4.539,81

 

na 1 jaar

4.652,53

 

na 2 jaar

4.760,62

 

na 3 jaar

4.873,87

 

na 4 jaar

5.014,27

 

na 5 jaar

5.155,67

 

na 6 jaar

5.296,57

 

na 7 jaar

5.439,00

 

na 8 jaar

5.505,61

11

aanvang

3.978,77

 

na 1 jaar

4.092,00

 

na 2 jaar

4.204,71

 

na 3 jaar

4.316,43

 

na 4 jaar

4.425,03

 

na 5 jaar

4.539,81

 

na 6 jaar

4.652,53

 

na 7 jaar

4.760,62

 

na 8 jaar

4.873,87

 

na 9 jaar

5.014,27

 

na 10 jaar

5.084,97

12

aanvang

2.474,47

 

na 1 jaar

2.587,17

 

na 2 jaar

2.940,72

 

na 3 jaar

3.294,25

 

na 4 jaar

3.415,68

 

na 5 jaar

3.528,92

 

na 6 jaar

3.631,38

 

na 7 jaar

3.738,47

 

na 8 jaar

3.558,87

Y

De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

Bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Salariscategorie

 

per 1 september 2015

1

 

11.143,26

2

 

10.403,78

3

 

9.710,99

4

 

9.374,17

5

 

9.058,47

6

 

8.614,61

7

aanvang

6.917,01

 

na 1 jaar

7.364,17

 

na 2 jaar

7.894,11

 

na 3 jaar

8.170,77

8

aanvang

6.917,01

 

na 1 jaar

7.135,41

 

na 2 jaar

7.364,17

 

na 3 jaar

7.625,06

9

ingroeitrede

5.000,94

 

aanvang

5.362,78

 

na 1 jaar

5.506,99

 

na 2 jaar

5.648,62

 

na 3 jaar

5.800,11

 

na 4 jaar

5.955,21

 

na 5 jaar

6.113,95

 

na 6 jaar

6.305,38

 

na 7 jaar

6.503,55

 

na 8 jaar

6.707,43

 

na 9 jaar

6.917,01

10

aanvang

4.596,56

 

na 1 jaar

4.710,69

 

na 2 jaar

4.820,13

 

na 3 jaar

4.934,79

 

na 4 jaar

5.076,95

 

na 5 jaar

5.220,12

 

na 6 jaar

5.362,78

 

na 7 jaar

5.506,99

 

na 8 jaar

5.574,43

11

aanvang

4.028,50

 

na 1 jaar

4.143,15

 

na 2 jaar

4.257,27

 

na 3 jaar

4.370,39

 

na 4 jaar

4.480,34

 

na 5 jaar

4.596,56

 

na 6 jaar

4.710,69

 

na 7 jaar

4.820,13

 

na 8 jaar

4.934,79

 

na 9 jaar

5.076,95

 

na 10 jaar

5.148,53

12

aanvang

2.505,40

 

na 1 jaar

2.619,51

 

na 2 jaar

2.977,48

 

na 3 jaar

3.335,43

 

na 4 jaar

3.458,38

 

na 5 jaar

3.573,03

 

na 6 jaar

3.676,77

 

na 7 jaar

3.785,20

 

na 8 jaar

3.907,11

Z

De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

Bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Salariscategorie

 

per 1 januari 2016

1

 

11.477,56

2

 

10.715,90

3

 

10.002,32

4

 

9.655,40

5

 

9.330,23

6

 

8.873,05

7

aanvang

7.124,52

 

na 1 jaar

7.585,09

 

na 2 jaar

8.130,93

 

na 3 jaar

8.415,90

8

aanvang

7.124,52

 

na 1 jaar

7.349,47

 

na 2 jaar

7.585,09

 

na 3 jaar

7.853,81

9

ingroeitrede

5.150,97

 

aanvang

5.523,66

 

na 1 jaar

5.672,20

 

na 2 jaar

5.818,07

 

na 3 jaar

5.974,11

 

na 4 jaar

6.133,87

 

na 5 jaar

6.297,37

 

na 6 jaar

6.494,55

 

na 7 jaar

6.698,66

 

na 8 jaar

6.908,65

 

na 9 jaar

7.124,52

10

aanvang

4.734,45

 

na 1 jaar

4.852,01

 

na 2 jaar

4.964,73

 

na 3 jaar

5.082,84

 

na 4 jaar

5.229,26

 

na 5 jaar

5.376,72

 

na 6 jaar

5.523,66

 

na 7 jaar

5.672,20

 

na 8 jaar

5.741,66

11

aanvang

4.149,36

 

na 1 jaar

4.267,44

 

na 2 jaar

4.384,99

 

na 3 jaar

4.501,50

 

na 4 jaar

4.614,75

 

na 5 jaar

4.734,45

 

na 6 jaar

4.852,01

 

na 7 jaar

4.964,73

 

na 8 jaar

5.082,84

 

na 9 jaar

5.229,26

 

na 10 jaar

5.302,99

12

aanvang

2.580,56

 

na 1 jaar

2.698,09

 

na 2 jaar

3.066,80

 

na 3 jaar

3.435,49

 

na 4 jaar

3.562,13

 

na 5 jaar

3.680,22

 

na 6 jaar

3.787,08

 

na 7 jaar

3.898,76

 

na 8 jaar

4.024,32

ARTIKEL II

In de artikelen 1, onderdeel g, en 2, onderdeel f, van het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb wordt «33n, zesde lid» telkens vervangen door: 33n, vijfde lid.

ARTIKEL III

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduidingen van de onderdelen vervallen.

2. De onderdelen worden in alfabetische volgorde geplaatst.

3. Met inachtneming van de alfabetische volgorde wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

AOW-gerechtigde leeftijd:

de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;.

B

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, indien het moment van ontslag maximaal acht jaar ligt voor de op dat moment voor betrokkene van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd en hij direct voorafgaand aan het ontslag een voor pensioen geldige diensttijd van ten minste tien jaar heeft volbracht.

C

In artikel 8, vijfde lid, wordt «de eerste dag van de kalendermaand waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt» vervangen door: de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

ARTIKEL IV

  • 1. Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september 2015 als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding waren benoemd, hebben in de maand september 2015 recht op een eenmalige uitkering van € 500.

  • 2. In afwijking van het eerste lid hebben rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september 2015 geen bezoldiging ontvingen geen recht op de eenmalige uitkering, tenzij er sprake is van buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging van maximaal zes weken.

  • 3. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die zijn aangesteld of aangewezen voor een minder dan volledige arbeidsduur, of de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een meer dan volledige arbeidsduur in de zin van artikel 8b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor, bedoeld in artikel 1, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

ARTIKEL V

  • 1. Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september 2015 en in juni 2014 als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding waren benoemd en in de maand juni 2014 geen tegemoetkoming in de reiskosten voor hun woon-werkverkeer hebben ontvangen, hebben recht op een eenmalige uitkering van € 50.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering niet verstrekt indien geen tegemoetkoming in de reiskosten voor woon-werkverkeer is ontvangen wegens het ter beschikking hebben van een dienstauto die is aangemerkt als vervoer van de werkgever.

ARTIKEL VI

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 31 december 2016.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel R, in werking met ingang van 1 juli 2017.

  • 3. De artikelen I, onderdelen A, onder 4, G, onder 2, H, onder 2, X, en III, onderdelen A en C, werken terug tot en met 1 januari 2015.

  • 4. De artikelen I, onderdeel Y, IV en V, werken terug tot en met 1 september 2015.

  • 5. De artikelen I, onderdelen A, onder 2, C, F, I, J, onder 2, K tot en met O, en Z werken terug tot en met 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 november 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de vijfentwintigste november 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit voorziet ten eerste in de vastlegging in regelgeving van de verschillende onderdelen van de tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst. Het betreft de in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (ook: SORM) op 3 oktober 2015 gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Sector Rechterlijke Macht 1/1/2015–31/12/2016 (hierna: Arbeidsvoorwaardenovereenkomst). De Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd.

Een belangrijk deel van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst betreft de verhogingen van salarissen en de eenmalige uitkering (zie onder punt 2 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst, geregeld in artikel I, onderdelen V tot en met X, en artikel V van dit besluit). Voorts zijn onder punt 3 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst enkele rechtspositionele regelingen geactualiseerd. Dit omvat de rechtspositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte rechterlijke ambtenaren die minder dan 35% arbeidsgeschikt zijn (zie artikel I, onderdeel F). Voorts is de aanspraak op loondoorbetaling bij ouderschapsverlof stapsgewijs per 31 december 2016 en per 1 juli 2017 gewijzigd. Hiermee is invulling gegeven aan een in 2010 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht gemaakte afspraak, die tot doel had op dit punt aan te sluiten bij de regeling loondoorbetaling bij ouderschapsverlof van de sector Rijk (zie artikel I, onderdelen Q en R). Voorts is afgesproken dat de systematiek over vakantie van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt overgenomen voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Hierdoor loopt de opbouw van vakantie-uren tijdens een ziekteperiode door en gaat vakantie die tijdens een ziekteperiode is genoten ten laste van de opgebouwde vakantie-uren (zie artikel I, onderdeel I tot en met O). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren, waarvoor onder meer verschillende vervaltermijnen gelden. Tevens is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst afgesproken dat het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Brra) en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren worden aangepast in verband met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Verschillende artikelen in rechtspositionele besluiten betreffende rechterlijke ambtenaren, waarin de leeftijd van 65 jaar was vermeld, zijn aangepast aan de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd ingevolge de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (zie de artikelen I, onderdelen A, onder 3, G, H, onder 2, en III van dit besluit). Tot slot is afgesproken in punt 4 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding een tegemoetkoming ontvangen in verband met de introductie van de mobiliteitskaart. Dit is geregeld in artikel V van dit besluit.

Voorts zijn wijzigingen aangebracht in het Brra in verband met enkele verbeteringen en het herstel van enkele omissies. Zo is in het Brra thans verwezen naar begrippen uit de Wet privatisering ABP in plaats van naar begrippen uit het pensioenreglement (zie artikel I, onderdeel H, onder 1 en 3).

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijziging aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. De financiële middelen voor de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst zijn afkomstig uit het budget dat ter beschikking is gesteld vanuit de bovensectorale Loonruimte-overeenkomst Publieke Sector 2015–2016 van 10 juli 2015.

Het conceptbesluit is bij brieven van 11 mei 2016, met de toelichting, voor advies voorgelegd aan het College van procureurs-generaal, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de rechtspraak.

Het College van procureurs-generaal heeft bij brief van 30 mei 2016 geadviseerd. De Raad voor de rechtspraak heeft bij brief van 11 juli 2016 positief geadviseerd. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft bij brief van 21 juli 2016 meegedeeld dat de toegezonden teksten geen aanleiding hebben gegeven tot het maken van opmerkingen.

Over de inhoud van dit besluit is de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het onderdeel herplaatsingstoelage is gewijzigd, nu deze term niet meer voorkomt in het hoofdstuk 9 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, zoals dat met ingang van 1 januari 2016 luidt, maar nog wel deel uitmaakt van het overgangsrecht, opgenomen in hoofdstuk 12 ervan. Voorts is de verwijzing die vanuit het onderdeel herplaatsen werd gemaakt naar het artikel 35d vervangen door een verwijzing naar het daarvoor gedeeltelijk in de plaats gekomen artikel 19. De wijzigingen in de artikelen 22, eerste lid, onderdeel a, 33oa, onderdelen a en b, en 36b houden daarmee verband (artikel I, respectievelijk onderdelen G, onder 1, S en W). Daarnaast is een onderdeel toegevoegd, bevattende een dynamische definitie van AOW-gerechtigde leeftijd, in verband met de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de aanduidingen van de onderdelen te schrappen, overeenkomstig aanwijzing 100, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Onderdeel B

Met deze wijziging is een redactionele onvolkomenheid hersteld.

Onderdelen C en D

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Rechterlijke Macht 2001–2002 is overeengekomen om de vergoedingen voor rechters-plaatsvervangers, plaatsvervangende officieren van justitie, enzovoort, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid en 10 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die sinds 1996 niet meer waren gewijzigd, per 1 januari 2002 en 1 januari 2003 met een nominaal bedrag te verhogen en vanaf het jaar 2004 jaarlijks per 1 januari te indexeren met het percentage van de in het voorgaande kalenderjaar gerealiseerde contractloonmutatie op jaarbasis in de Sector Rechterlijke Macht. De in deze onderdelen vervatte aanpassingen van artikel 6a, eerste lid, van het Brra behelzen mitsdien de indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers vanaf 1 januari 2016 (onderdeel C) en per 31 december 2016 (onderdeel D). De daartoe benodigde, opvolgende inwerkingtredingen van deze onderdelen zijn gerealiseerd door middel van het artikel VI. In artikel VI, eerste lid, ligt besloten dat, voor zover hier van belang, onderdeel D in werking treedt met ingang van 31 december 2016 en artikel VI, vijfde lid, regelt, ook voor zover hier van belang, dat onderdeel C terugwerkende kracht heeft tot en met 1 januari 2016.

Onderdeel E

De wijzigingen in dit onderdeel strekken ertoe de bepalingen omtrent ongeschiktheid wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid, voorheen opgenomen in artikel 35d, eerste en tweede lid, te verplaatsen naar artikel 19, eerste en tweede lid. Deze twee artikelleden zijn hiermee opgenomen in hoofdstuk 3, §3 van het Brra, dat gaat over aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid. Inhoudelijk zijn deze artikelleden niet gewijzigd.

Onderdeel F

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007 – 2010 is een tijdelijke vangnetregeling overeengekomen die erin voorzag dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%, die vanwege zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid minder uren en/of op een lager bezoldigingsniveau moest gaan werken, gedurende een periode van maximaal 5 jaar in aanmerking kon komen voor compensatie van 70% van het inkomensverlies. Deze regeling is sindsdien ieder jaar verlengd. Met ingang van 1 januari 2016 is de regeling structureel geworden. De wijziging van dit onderdeel strekt daartoe.

Onderdeel G

De wijziging van het artikel 22, eerste lid, onder a, van het Brra houdt verband met de overheveling van de inhoud van het artikel 35d, eerste en tweede lid, naar het artikel 19, eerste en tweede lid (onderdelen E en V). Daardoor wordt verwezen naar artikel 19, in plaats van artikel 35d.

De wijzigingen van het artikel 22, derde en vierde lid, in telkens het onderdeel b, zijn aangebracht in verband met de per 1 januari 2013 geïntroduceerde geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtige leeftijd. In verband met de begindatum van de looptijd van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is aan de onderhavige wijziging geen terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2013 maar tot 1 januari 2015 (artikel VI, derde lid).

Onderdeel H

Met ingang van 1 januari 2006 heeft het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP een grote wijziging ondergaan. Het reglement is op een andere manier opgezet om het beter toegankelijk te maken. Zo komt de term «berekeningsgrondslag» niet meer voor in het Pensioenreglement. In artikel 32, eerste en tweede lid, van het Brra zijn de verwijzingen naar het Pensioenreglement geschrapt. Door te verwijzen naar de begrippen zoals die door de Stichting Pensioenfonds ABP worden gehanteerd ten aanzien van overheidspersoneel, blijft de regelgeving in overeenstemming met toekomstige wijzigingen in de aanspraken van overheidswerknemers ter zake van pensioenen.

Voorts is artikel 32, tweede lid, van het Brra aangepast aan de verhoging van de AOW-leeftijd.

Onderdeel I

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is afgesproken dat de systematiek over vakantie van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt overgenomen voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dit onderdeel, alsmede de onderdelen J tot en met N en P, strekken daartoe. Het ter zake geldende overgangsrecht is opgenomen in het nieuwe artikel 33fa (onderdeel O).

Het overnemen van de systematiek van vakantie-uren van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) leidt er toe dat in artikel 33b van het Brra onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke- en bovenwettelijke vakantie-uren. De wettelijke vakantie-uren betreffen die uren, waar de werknemer op grond van artikel 7 van Richtlijn 2003/88/EG van het Europees parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEU 2003, L 299) (hierna: Arbeidstijdenrichtlijn) minimaal recht op heeft. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het aantal vakantie-uren, waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in totaal aanspraak heeft, door de onderhavige wijziging in beginsel niet wordt veranderd. De wijziging heeft tot gevolg dat in het totaal aantal vakantie-uren een onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren. Dit onderscheid ziet onder meer op de verschillende vervaltermijnen die voor wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren worden gehanteerd en op de mogelijkheden die er zijn om wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren te verkopen. Het onderscheid tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren houdt ook in dat in het vervolg de afronding op hele uren naar boven van de vakantieaanspraak afzonderlijk voor de aanspraak op wettelijke vakantie-uren en de aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren moet gaan plaatsvinden. Het gevolg van deze afzonderlijke afronding kan zijn dat de totale vakantieaanspraak van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met één uur toeneemt.

De omvang van het aantal wettelijk vakantie-uren komt overeen met viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding met een volledige werktijd van gemiddeld 36 uur per week heeft hiermee een aanspraak van 144 wettelijke vakantie-uren per jaar; de overige standaard 21,6 (namelijk 165,6 – 144) vakantie-uren die rechterlijk ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding per jaar hebben, betreffen dus bovenwettelijke vakantie-uren, net als de leeftijdsafhankelijke aanspraak op vakantie-uren op grond van artikel 33b, vijfde lid. Bij een andere arbeidsduur wordt de aanspraak naar evenredigheid vastgesteld en indien nodig naar boven afgerond op hele uren.

Onderdeel J

Op grond van artikel 33c, tweede lid, onderdeel a, van het Brra bouwde de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding na zes maanden verlof wegens arbeidsongeschiktheid geen aanspraak meer op vakantie op. De wijzigingen in dit onderdeel hebben tot gevolg dat het Brra in overeenstemming is gebracht met het Burgerlijk Wetboek en het arrest Schultz-Hoff/Stringer van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU; C-277/08). De bepaling dat alleen tijdens de eerste zes maanden van de ziekteperiode vakantie wordt opgebouwd, is geschrapt. Hierdoor bouwen ook rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn verhinderd om dienst te verrichten een volledige aanspraak op zowel wettelijke als bovenwettelijke vakantie-uren op. Daar staat tegenover dat wanneer de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tijdens zijn ziekteperiode een vakantie opneemt, de betreffende uren dienen te worden afgeboekt van de opgebouwde vakantie-uren. In het geval de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en hij in deze periode vakantie wil opnemen, dan dient hij voor de gehele vakantie de uren af te boeken en niet alleen voor de arbeidsgeschikte uren. Dit is het gevolg van de omstandigheid dat gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid vanwege ziekte de opbouw van de aanspraak op vakantie-uren volledig doorloopt. Gedurende deze vakantieperiode is de gedeeltelijk arbeidsongeschikte rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding vrijgesteld van reïntegratieverplichtingen.

In verband met het vorenstaande is de laatste volzin van het artikel 33c, eerste lid, geschrapt en kon in het tweede lid de zinsnede «en de verhindering tot het verrichten van die werkzaamheden korter duurt dan 26 weken, waarbij tijdvakken worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van ten hoogste 30 kalenderdagen opvolgen» vervallen.

Ten aanzien van het door het College van procureurs generaal ingebrachte punt van het opnemen van teveel gewerkte uren is in nader overleg met het College vastgesteld dat zich in de uitvoeringspraktijk geen problemen voordoen wanneer een rechterlijk ambtenaar zijn teveel gewerkte uren (in de regel aangeduid als «compensatie-uren») opneemt. Bij het bepalen van de tot nu toe geldende uitzonderingen op artikel 33c, eerste lid, is beoogd aan te sluiten bij artikel 22, tiende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Geconstateerd is dat zodanige aansluiting nog niet in de volle breedte is gerealiseerd. Om daartoe alsnog te komen is het onder meer nodig om het met de Sectorcommissie Rechterlijke Macht voorgeschreven overleg te voeren. Daarom is besloten op dit moment de wijziging van artikel 33c, tweede lid, zoals die door het College is voorgesteld, niet door te voeren.

Onderdeel K

Artikel 33d regelt onder welke voorwaarden de aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren op aanvraag van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tegen een vergoeding kan worden verlaagd. De mogelijkheid om wettelijke vakantie-uren te verkopen verdraagt zich niet met artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn en de daaraan door het HvJEU in het FNV-arrest (C-124/05) gegeven uitleg. Daarom is het alleen mogelijk om bovenwettelijke vakantie-uren te verkopen. Overigens is dit anders na afloop van de aanstelling; verwezen wordt in dit verband naar de wijzigingen in artikel 33f van het Brra en de toelichting op artikel I, onderdeel N.

De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dient aan te vragen dat de aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren wordt verlaagd en moet deze aanvraag indienen vóór de datum in het lopende kalenderjaar die is vastgesteld door het in het eerste lid van artikel 33d bedoelde gezag.

Voor de hoogte van de vergoeding wordt op grond van het derde lid (nieuw) als uitgangspunt genomen het salaris per uur op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan. De situatie kan zich voordoen dat salarissen met terugwerkende kracht worden verhoogd. Indien die situatie zich voordoet, zal dit niet kunnen leiden tot een herberekening van de hoogte van de eerder vastgestelde vergoeding. De reden daarvan is dat het uitvoeringstechnisch niet haalbaar is te werken met verschillende salarisbedragen. De vergoeding kan ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de IKAP-regeling rijkspersoneel (van overeenkomstige toepassing verklaard in IKAP-regeling Rechterlijke Macht) worden aangewend voor één van de in artikel 6, tweede lid, genoemde bestemmingsdoelen in die regeling.

Het BW kent in de artikelen 7:636 en 7:637 mogelijkheden dat met instemming van of in een overeenkomst met een werknemer dagen waarop de werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte worden aangemerkt als vakantie. Dit beperkt zich tot de omvang van de bovenwettelijke vakantie-uren. In het SORM is overeengekomen dat deze mogelijkheid niet wordt opgenomen in het Brra. In zoverre wijkt dit af van de systematiek van Titel 10 van Boek 7 BW inzake de vakantie-uren.

Onderdeel L

Artikel 33da regelt het vervallen van de aanspraak op vakantie. Op grond van artikel 7:640a van het BW vervallen de wettelijke vakantie-uren een half jaar na het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Om uitvoeringstechnische redenen is in het SORM overeen gekomen dat de wettelijke vakantie-uren vervallen na een termijn van één jaar na het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan Dat is geregeld in het eerste lid. In het geval een werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om de wettelijke vakantie-uren op te nemen, behoudt hij deze aanspraak volgens artikel 7:640a van het BW. Deze bepaling is overgenomen in het nieuwe artikel 33da, tweede lid, met dien verstande dat daarbij is bepaald dat de functionele autoriteit toestaat dat van het eerste lid wordt afgeweken en dat de aanspraak alsnog vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. In het derde lid is geregeld dat de aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Bij een en ander is aangesloten bij het daarmee vergelijkbare artikel 23a van het Algemeen rijksambtenarenreglement.

Wettelijke vakantie-uren vervallen na afloop van één kalenderjaar na het jaar, waarin de aanspraak is ontstaan. Voor bovenwettelijke vakantie-uren geldt een vervaltermijn van vijf kalenderjaren. Conform het vorige recht kon slechts een beperkt aantal vakantie-uren worden overgeboekt naar een volgend kalenderjaar. Met de nieuwe vervaltermijnen geldt dat niet langer: vakantie-uren kunnen voortaan onbeperkt worden overgeboekt, mits de vervaltermijn niet is verstreken.

Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, bijvoorbeeld vanwege medische oorzaken, redelijkerwijs niet in staat is geweest zijn wettelijke vakantie-uren op te nemen staat de functionele autoriteit toe dat in individuele gevallen wordt afgeweken van de voor wettelijke vakantie-uren geldende vervaltermijn van één kalenderjaar. Artikel 7:640a van het BW kent een vergelijkbare bepaling. Wanneer deze regel toepassing vindt, komen de wettelijke vakantie-uren na vijf jaar, gerekend vanaf het jaar waarin de aanspraak is ontstaan, alsnog te vervallen. De aanspraak op zowel wettelijke als bovenwettelijke vakantie-uren vervalt dan uiterlijk vijf jaar na het ontstaan ervan.

De introductie van een vervaltermijn van één kalenderjaar voor wettelijke vakantie-uren en van vijf kalenderjaren voor bovenwettelijke vakantie-uren heeft gevolgen voor het afboeken van vakantie-uren. Bij gebruik van vakantie dient dit ten laste te gaan van de opgebouwde vakantie-uren die als eerste vervallen. Bij het afboeken van vakantie-uren wordt hiermee rekening gehouden, zodat niet onbedoeld vakantie-uren komen te vervallen.

Onderdeel M

Dit onderdeel wijzigt artikel 33e van het Brra. Het vorige tweede lid van het artikel bepaalde dat in een kalenderjaar bij een volledige werktijd ten minste 108 vakantie-uren, waarvan ten minste 72 aaneengesloten, worden opgenomen. Dit is vervangen door een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 7:638, eerste lid, van het BW. Op grond hiervan is de functionele autoriteit verplicht de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in staat te stellen ieder jaar in elk geval zijn wettelijke vakantie-uren op te nemen. Dit houdt overigens niet een verplichting voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in om de wettelijke vakantie-uren daadwerkelijk op te nemen; het behelst alleen de verplichting voor de functionele autoriteit om de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding hiertoe in staat te stellen. Wellicht ten overvloede zij nog opgemerkt dat het vijfde lid onverminderd blijft gelden: de functionele autoriteit kan verleende toestemming voor een vakantie intrekken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken.

Het vervallen van vakantie-uren en het overboeken naar een volgend kalenderjaar, dat was geregeld in het zesde en achtste lid van artikel 33e van het Brra is in gewijzigde vorm geregeld in het nieuwe artikel 33da van het Brra. Het achtste lid kon daarom vervallen en het zesde lid kon worden voorzien van een nieuwe inhoud.

Het nieuwe zesde lid van artikel 33e van het Brra is een bepaling, die ziet op de situatie dat een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tijdens zijn vastgestelde vakantie ziek wordt. Op grond van de nieuwe bepaling kan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in deze situatie het opnemen van vakantie stopzetten. Het nieuwe tweede lid van artikel 33h van het Brra maakt het mogelijk dat de ambtenaar er ook voor kan kiezen om de vakantie voort te zetten. In dat geval heeft hij zowel ziekteverlof als vakantie. Die uren worden als gevolg van de wijziging in dat artikellid in mindering gebracht op de aanspraak op wettelijke vakantie-uren van het volgende jaar.

Onderdeel N

De tekst van het vierde lid van artikel 33f regelde dat het niet genoten deel van de vakantieaanspraken door rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren kon worden meegenomen in geval van overgang zonder onderbreking naar een andere functie binnen de rijksoverheid, in de loop van een kalenderjaar. Vanwege de nieuwe systematiek voor het verval van vakantie-uren moet de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zijn overgebleven uren kunnen meenemen als de nieuwe aanstelling op 1 januari ingaat. De mogelijkheid om vakantie-uren mee te nemen wordt niet daarom meer beperkt tot gevallen waarin de aanstelling in de loop van een kalenderjaar aanvangt. De wijziging in onderdeel N strekt ertoe deze beperking op te heffen.

Onderdeel O

Op grond van het overgangsrecht van artikel 33fa vervalt het restant aan vakantie-uren dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op 1 januari 2016 heeft na vijf jaar. Om uitvoeringstechnische redenen dient de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding bij gebruik van vakantie bij de aanvraag een keuze te maken tussen de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren enerzijds en de restant vakantie-uren op grond van het overgangsrecht anderzijds. De optimale keuze voor de rechterlijk ambtenaar en rechterlijke ambtenaren in opleiding tot en met 31 december 2019 is om bij een aanvraag voor restant vakantie-uren te kiezen op het moment dat hij geen wettelijke vakantie-uren van het huidige kalenderjaar meer beschikbaar heeft en dan nog niet de bovenwettelijke vakantie-uren aan te spreken, omdat deze later vervallen dan de restant-vakantie-uren. Vanaf 1 januari 2020 is de optimale keuze om bij de aanvraag te kiezen voor de restant vakantie-uren op het moment dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar geen vakantie-uren van het voorgaande jaar meer beschikbaar heeft. De restant vakantie-uren vervallen met ingang van 1 januari 2021. De bovenwettelijke vakantie-uren van 2016 en de wettelijke vakantie-uren van 2020 vervallen pas met ingang van 1 januari 2022. Omdat het aangrijpingspunt van het – begunstigende – artikel 33fa de situatie per 1 januari 2016 is, is aan dit onderdeel terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2016 (artikel VI, vijfde lid).

Onderdeel P

Het nieuwe tweede lid van artikel 33h van het Brra voorziet in de mogelijkheid om tijdens ziekteverlof vakantie op te nemen. Bij vakantie staat de recuperatiedoelstelling voorop: vakantie dient ervoor om uit te rusten en te herstellen van de verrichte arbeid. Tijdens ziekte wordt de ambtenaar geacht om, voor zover mogelijk, behalve aan zijn herstel van ziekte ook aan re-integratie te werken. Ook voor zieke ambtenaren heeft vakantie daarom een functie, namelijk het recupereren van zijn inspanningen om te re-integreren.

De systematiek van vakantie-uren van Titel 10 van Boek 7 van het BW heeft tot gevolg dat een werknemer bij ziekte, ongeacht hoe lang de ziekteperiode duurt, vakantie-uren blijft opbouwen. Dit betekent wel, dat wanneer de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tijdens zijn ziekteperiode vakantie wil gebruiken, dit ten laste gaat van de opgebouwde vakantie-uren. In het geval de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en hij in deze periode vakantie wil opnemen, dan dient de ambtenaar voor de hele vakantie vakantie-uren af te boeken en niet alleen voor de arbeidsgeschikte uren. Dit is het gevolg van de volledige opbouw van de aanspraak op vakantie-uren tijdens ziekte. Het maakt hierbij niet uit of de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een dag dan wel een langere periode vrijgesteld wil zijn van zijn re-integratieverplichtingen. De invulling van de vakantie, bijvoorbeeld een dag dan wel langere periode thuis blijven of elders verblijven, is hierop evenmin van invloed.

Overigens is niet de regel uit artikel 7:637 van het BW, dat onder voorwaarden dagen waarop geen arbeid wordt verricht wegens ziekte kunnen worden aangemerkt als vakantie, in het Brra overgenomen. Voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding is het aanmerken van ziektedagen als alleen vakantiedagen dan ook niet mogelijk; het ziekteverlof loopt tijdens een vakantie altijd door.

Onveranderd is gebleven de bepaling voor het geval dat als een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tijdens een vakantie ziek wordt en hij, als hij geen vakantie had gehad, op dat moment niet in staat zou zijn geweest door die ziekte arbeid te verrichten. In dat geval geniet de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding verlof wegens ziekte. Wegens zijn verhindering dienst te verrichten kan de ambtenaar op grond van het nieuwe zesde lid van artikel 33e van het Brra zijn vakantie stopzetten. In dat geval dient hij de ziekte wel op verzoek aan te tonen en kan de functionele autoriteit de geldende bepalingen met betrekking tot verzuimbegeleiding toepassen. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan er echter ook voor kiezen de vakantie tijdens zijn ziekteverlof door te laten lopen en in dat geval worden de bepalingen omtrent verzuimbegeleiding niet toegepast. Het nieuwe tweede lid van artikel 33h van het Brra voorziet hierin. Deze keuze is aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zelf.

Onderdelen Q en R

Met ingang van 2015 zijn de in de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen voorwaarden voor het recht op de ouderschapsverlofkorting vervallen (artikel 8.14b, Wet inkomstenbelasting 2001). De in het eerste lid van artikel 33n opgenomen verwijzing naar artikel 8.14b Wet inkomstenbelasting 2001 kon daarom vervallen.

Tevens is in punt 3, onder b van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst afgesproken de aanspraak op loondoorbetaling stapsgewijs per 1 juli 2016 (onderdeel Q) en per 1 juli 2017 (onderdeel R) te wijzigen. Hiermee is een in 2010 in het SORM gemaakte afspraak nagekomen, die tot doel had op dit punt aan te sluiten bij de regeling loondoorbetaling bij ouderschapsverlof van de sector Rijk. Het maximale recht op ouderschapsverlof bedraagt 26 maal de arbeidsduur per week; zie artikel 6:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, dat op grond van artikel 1:1, onderdeel a, in samenhang met onderdeel b, van die wet van toepassing is op overheidspersoneel. Het percentage loondoorbetaling wordt bepaald door het totaal aantal uren verlof dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding bij de eerste aanvraag opgeeft.

Wegens het tijdsverloop tot het inwerkingtreden van de onderhavige maatregel heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in afwijking van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst ingevolge onderdeel Q, onder 1, niet per 1 juli 2016, maar per 31 december 2016, bij een keuze voor het maximale aantal uren verlof aanspraak op 32,5% van zijn bezoldiging. Bij een aanvraag voor een geringer aantal uren verlof wordt het percentage evenredig verhoogd tot ten hoogste 65%.

Voor de leesbaarheid is het eerste lid van artikel 33n opnieuw uitgeschreven.

Het vierde lid van artikel 33n kon vervallen omdat artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg is vervallen. De wijziging onder 2 in onderdeel Q strekt daar toe.

De wijziging onder 3 in onderdeel Q strekt ertoe de verwijzing naar artikel 6:2, vierde en vijfde lid, van de Wet arbeid en zorg te schrappen in het nieuwe vierde lid van artikel 33n, Brra, nu deze artikelleden zijn vervallen.

In het achtste lid van artikel 33n was geregeld dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding de tijdens het ouderschapsverlof genoten bezoldiging onder genoemde omstandigheden moet terugbetalen. Het is de bedoeling dat terug betaald wordt hetgeen op grond van het ouderschapsverlof is toegekend. Met de voorgestelde tekst wordt die bedoeling duidelijker tot uitdrukking gebracht. De term «terugbetaling van bezoldiging» maakte onvoldoende duidelijk dat daarmee ook bedoeld wordt vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Deze worden beide niet tot de bezoldiging gerekend, maar worden ook berekend over de op grond van het eerste lid doorbetaalde gedeeltelijke bezoldiging tijdens het verlof en worden dus teruggevorderd. Omdat de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering reserveringen betreffen die in mei respectievelijk november worden uitbetaald, is in de formulering de term «betaald» gewijzigd in de term «toegekend». Onderdeel Q, onder 4, strekt ertoe in artikel 33n, het voormalig achtste lid, thans zevende lid, in voren omschreven zin te wijzigen.

Ingevolge onderdeel R in samenhang met artikel VI, tweede lid, heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding per 1 juli 2017 bij een keuze voor het maximale aantal uren verlof aanspraak op 27,5% van zijn bezoldiging. Bij een aanvraag voor een geringer aantal uren verlof wordt het percentage evenredig verhoogd tot ten hoogste 55%. Daarmee is de stapsgewijze aanpassing tot aan het niveau dat in de SORM-afspraak van 2010 is beoogd voltooid.

Onderdeel S

Deze wijziging is reeds toegelicht bij onderdeel A.

Onderdeel T

Ingevolge artikel 4:2 van de Wet arbeid en zorg hebben werknemers recht op twee dagen kraamverlof. Voor de volledigheid is dit recht ook opgenomen in artikel 33ob, eerste lid, van het Brra, dat betrekking heeft op verlof in verband met familieomstandigheden. Onderdeel T strekt daar toe.

Onderdeel U

Bij de wijziging van het Brra met het Besluit van 31 januari 2011 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere besluiten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005–31/7/2007 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 (Stb. 2011, 25) is in artikel 35c, tweede lid, van het Brra abusievelijk een verwijzing naar artikel 32, eerste lid, van de wet SUWI opgenomen in plaats van een verwijzing naar het derde lid van dit artikel. Met de onderhavige wijziging is die omissie hersteld.

Onderdeel V

In dit onderdeel is artikel 35d opnieuw uitgeschreven na de overheveling van het eerste en tweede lid (oud) naar artikel 19, eerste en tweede lid. Zie voorts de toelichting op artikel I, onderdeel E.

Onderdeel W

Deze wijziging is reeds toegelicht bij onderdeel A.

Onderdelen X,Y en Z

In punt 2 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is vastgelegd dat de salarissen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding structureel worden verhoogd. Deze verhoging bedraagt per 1 januari 2015 0,8% voor inkomens tot € 100.000. Voor inkomens vanaf € 100.000 wordt aan de salarisbedragen de vrijval van werkgeverspremies toegevoegd naar de mate waarin de vrijval optreedt. Per 1 september 2015 bedraagt de structurele verhoging van de salarissen 1,25% en per 1 januari 2016 3,0%. De wijzigingen van de bijlage bij artikel 5, eerste lid, van het Brra, in artikel I, onderdelen X, Y en Z, in samenhang met artikel VI, derde, vierde en vijfde lid, strekken ertoe dit te regelen.

Artikel II

In de artikelen 1, onderdeel g, en 2, onderdeel f, van het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb wordt verwezen naar artikel 33n, zesde lid, van het Brra. Vanwege een vernummering dient vanuit die onderdelen verwijzing plaats te vinden naar artikel 33n, vijfde lid. Artikel II strekt daartoe.

Artikel III

Artikel III strekt ertoe onderdeel 3d van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst te verwerken in de regelgeving.

Onderdeel A

Aan artikel 1, eerste lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren is een nieuw onderdeel toegevoegd, houdende een definitie van AOW-gerechtigde leeftijd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de aanduidingen van de onderdelen te schrappen en de onderdelen in alfabetische volgorde te plaatsen, overeenkomstig aanwijzing 100, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Onderdeel B

Artikel 2, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren regelt het recht op een verlenging van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op het moment van ontslag nog maximaal acht jaar verwijderd is van de op dat moment voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd en een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht.

Voor deze wijziging geldt dat deze voor een individuele rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een achteruitgang kan betekenen. Om die reden treedt deze wijziging in dit onderdeel in werking op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit, en niet met terugwerkende kracht.

Onderdeel C

Met deze wijziging wordt geregeld dat het einde van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aansluit bij de AOW-leeftijd.

Artikel IV

In het arbeidsvoorwaardenakkoord is in punt 2 afgesproken dat alle rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september een aanstelling hadden binnen de sector Rechterlijke Macht, in oktober 2015 een eenmalige uitkering ontvangen van € 500, bij een formele gemiddelde arbeidsduur van 36 uur. Het eerste lid strekt ertoe dit te regelen. Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met een andere formele gemiddelde arbeidsduurfactor ontvangen een uitkering naar rato. Omstandigheden waarbij sprake is van gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging vanwege afwezigheid wegens ziekte, ouderschapsverlof en PAS hebben geen invloed op de hoogte van de eenmalige uitkering. Ook in die gevallen wordt de hoogte van de eenmalige uitkering vastgesteld naar rato van de formele gemiddelde arbeidsduur. Dit wordt geregeld in het derde lid.

In het arbeidsvoorwaardenakkoord is tevens afgesproken dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september 2015 geen bezoldiging ontvingen hebben geen aanspraak op de eenmalige uitkering, tenzij er sprake is van buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging van maximaal zes weken. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel IV.

Artikel V

Vanwege de invoering van de mobiliteitskaart kunnen rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die voorheen een abonnement hadden, dit vervoersbewijs niet meer gebruiken voor privéreizen. Als tegemoetkoming daarvoor is in het arbeidsvoorwaardenakkoord, in punt 4, onder b, afgesproken dat alle rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op 1 september 2015 waren benoemd tot rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding en ook in de maand juni 2014 waren benoemd tot rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, en in die maand geen tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer ontvingen, een éénmalige tegemoetkoming van € 50 ontvangen, tenzij geen tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer werd ontvangen vanwege het ter beschikking hebben van een dienstauto die is aangemerkt als vervoer vanwege de werkgever.

Artikel VI

Door middel van dit artikel is de inwerkingtreding van dit besluit geregeld ingaande 31 december 2016, met dien verstande dat het artikel I, onderdeel R, pas in werking treedt met ingang van 1 juli 2017 en dat enkele andere onderdelen terugwerken tot en met 1 januari 2015, 1 september 2015 dan wel 1 januari 2016.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven