Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31581 nr. 13 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31581 nr. 13 |
Vastgesteld 31 maart 2010
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 30 maart 2010 inzake het rapport over de «Ex ante evaluatie van maatwerk beheer van wilde zwijnen» (Kamerstuk 31 581, nr. 11).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 maart 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie
Atsma
De griffier van de commissie
Dortmans
1, 2 en 73
Welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd nu zij in verband met noodzakelijke monitoring van proeven met extensief beheer en de gevolgen daarvan verwijst naar de verantwoordelijkheid van de provincie en de Faunabeheereenheid (FBE)?
Wie houdt de populatie in bedwang bij het experimenteel onderzoek naar effecten van een terughoudend (geen) beheer bij wilde zwijnen?
Wie draagt de verantwoordelijkheid van het onderzoek en bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het experiment aan te passen dan wel te beëindigen?
Gedeputeerde Staten van Gelderland is inderdaad met de Faunabeheereenheid verantwoordelijk voor het beheer van de wilde zwijnen, inclusief een experiment met maatwerkbeheer en de monitoring daarvan. Ik heb aangegeven mijn rol te beperken tot het bijdragen aan ontwikkelen van kennis omtrent voorwaarden voor een dergelijk experiment.
Uitgangspunt bij de uitvoering van een experiment met terughoudend beheer is het «hand aan de kraan»-principe: de ontwikkelingen worden zorgvuldig gemonitord opdat, indien dat nodig geacht wordt, ingegrepen kan worden. Hiervoor is de provincie eindverantwoordelijk.
3
Is er zicht op bijvoeren door bijvoorbeeld jagers? Zo ja, hoe vaak en hoeveel en kan dit mede een groei van de zwijnenpopulatie veroorzaken?
Bijvoeren ter bevordering van de stand van onder meer wilde zwijnen is verboden (artikel 74a, eerste lid, Flora- en faunawet).
Dit verbod wordt gehandhaafd, onder andere door provinciale handhavers. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit verbod overtreden wordt, op enkele kleinschalige incidenten na.
4
Waarom is het onderzoek beperkt tot het larderen van het bestaande beleid en beheer met daarop afgestemde wetenschappelijke informatie en is niet gekozen voor een wetenschappelijk onderzoek dat geheel los staat van de huidige gegroeide praktijk?
Om binnen het onderzoek ontwikkelingen als gevolg van het experiment met maatwerkbeheer waar te kunnen nemen, zijn bestaande gegevens relevant als vergelijkingsmateriaal. Deze bestaande gegevens zijn afkomstig uit de bestaande praktijk.
5
Waarom was er voor deze beperkte inventarisatie een onderzoeksperiode van een jaar nodig?
Er is regelmatig overleg geweest met een breed samengestelde begeleidingscommissie, bestaande uit rechtstreeks betrokkenen.
6
Waarom is gekozen voor een intensieve betrokkenheid van de FBE Veluwe bij de regie en uitvoering, terwijl de onderzoeksopdracht «Flexibel beheer», BO-02-013-006 van 5 januari 2009, slechts een strikt uit wetenschappers bestaand team vermeldde? Bent u bereid het onderzoek alsnog uitsluitend door wetenschappers te laten uitvoeren?
Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers van Alterra. De betrokkenheid van de Faunabeheereenheid is beperkt tot deelname aan de begeleidingscommissie en het aanleveren van gegevens. Uitsluitend de Faunabeheereenheid beschikt over de relevante historische gegevens.
7
Waarom is Kroondomein Het Loo niet meegenomen voor algemeen (vervolg)onderzoek, waarbij het onderzoek onafhankelijk is van Faunabeheereenheid Veluwe en Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Gelderland, en waarmee de Tweede Kamer – via de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) – het onderzoek gedurende de twee fasen van elk vijf jaar direct kan volgen?
Op Kroondomein Het Loo wordt met betrekking tot wilde zwijnen het beleid gevoerd dat jaarlijks de populatie wordt teruggebracht tot de draagkracht van het gebied. Men heeft daar inmiddels een lange ervaring mee.
De draagkracht van het gebied neemt door de omvorming in het bosbeheer van meer naald- naar loofhout toe. Dergelijke ontwikkelingen worden gemonitord en deze monitoring vormt de basis voor de beheerplannen van Kroondomein Het Loo. In tegenstelling tot andere delen van de Veluwe bestaat op Kroondomein Het Loo niet het probleem dat het jaarlijks vereiste afschot niet wordt gehaald.
Er was daarom geen aanleiding om Kroondomein Het Loo mee te nemen in het onderzoek.
8
Kunt u uiteenzetten of het waar is dat het voorbehoud in het financieel statuut Koninklijk huis ten aanzien van «het genot van de jacht» als gebruiksrecht voor de Kroon de facto geen betrekking kan hebben op het afschot van wilde zwijnen gelet op het feit dat het hier een beschermde, niet bejaagbare soort betreft, in het verlengde van eerdere afstandverklaring ten aanzien van het genot van de jacht bij Koninklijk Besluit van 23 november 1993, Staatscourant. 1993, 240?
Populatiebeheer van wilde zwijnen door middel van het geweer is sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet geen vorm van jacht meer. Onder de Jachtwet behoorde het wilde zwijn tot de wildsoorten (zwartwild). Dat is onder de Flora- en faunawet niet langer het geval. Zie verder het antwoord op vraag 9.
9
Kunt u uiteenzetten of het waar is dat het voorbehoud ten aanzien van het genot van de jacht in de Staatsdomeinen bij wet behorende tot of voortvloeiende uit het Kroondomein, bedoeld in de wet van 1 mei 1863, Stb. 43, afgestaan aan de Koning; slechts betrekking heeft op diens positie als jachthouder in de zin van de Jachtwet (3 november 1954, Stb. 523)?
Het feit, of men al dan niet jachthouder is, is niet van belang in het kader van het populatiebeheer van wilde zwijnen. Het jachthouderschap heeft sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet nog slechts betrekking op de wildsoorten fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn. Dat betekent echter niet dat het populatiebeheer van wilde zwijnen niet door de jachthouder kan of mag worden uitgevoerd. Voor het populatiebeheer van wilde zwijnen in het kader van schadebestrijding en -preventie is de grondgebruiker verantwoordelijk. In het geval van Kroondomein Het Loo zijn de jachthouder en de grondgebruiker één en dezelfde persoon.
10
Is het waar dat in het Kroondomein niet gejaagd wordt op de vijf bejaagbare soorten en slechts afschot plaatsvindt van grote hoefdieren, waarmee de facto niet gejaagd wordt, de Koning geen jachthouder is of behoeft te zijn in de zin der wet en het genot van de jacht de facto niet toekomt aan de Koning maar aan de Staat, waarmee het de Staat vrij zou staan het gebied aan te wijze als afschotvrije zone? Zo nee, waarom niet?
Kroondomein Het Loo is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dat impliceert dat de jacht op fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn verboden is (artikel 46, derde lid, onderdeel c, Flora- en faunawet).
Populatiebeheer van deze vijf wildsoorten in het kader van schadebestrijding en -preventie is wel toegestaan, mits daarvoor ontheffing is verleend. Tot op heden zijn dergelijke ontheffingen niet verleend. Op Kroondomein Het Loo vindt dan ook geen afschot van bedoelde vijf wildsoorten plaats. Voor bedoelde vijf soorten is Kroondomein Het Loo dus de facto reeds een «afschotvrije zone».
11
Waarom is er in de rapportage geen oordeel gegeven over reeds beschikbare actuele informatie, ook vanuit derden, over de populatieontwikkeling?
Er bestaat geen andere actuele informatie over de populatieontwikkeling anders dan die welke door de Vereniging Wildbeheer Veluwe wordt verzameld. Daarvan is uitputtend gebruik gemaakt.
12
Waarom is de doelstand van 860 wilde zwijnen (= 17 per 1000 hectare) – een halvering van de daarvoor decennialang gehanteerde doelstand – in 2004 geïntroduceerd zonder enige proef of begeleidend wetenschappelijk onderzoek?
De doelstand van 860 wilde zwijnen op de Veluwe, met uitzondering van Kroondomein Het Loo, is geïntroduceerd toen na 10 jaar onderzoek naar wilde zwijnen een populatiedynamisch model kon worden ontwikkeld door IBN-DLO, de voorloper van Alterra. De doelstand voor wilde zwijnen op Kroondomein Het Loo is 240. Dat aantal is gebaseerd op door onder meer Alterra uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek naar de specifieke situatie op Kroondomein Het Loo en op jarenlange monitoring van de invloed van het gevoerde bosbeheer op de stand van de wilde zwijnen en omgekeerd. Overigens is het onjuist dat voor 2004 een doelstand gegolden zou hebben die twee keer zo hoog was als 860.
13 en 21
Hoe verhoudt het uitgangspunt van het faunabeheer: «de inspanning.... voor het behoud en het bevorderen van een natuurlijke leefwijze van het wild» zich tot het feit dat juist deze inspanning al meer dan twee jaar de populatiedynamiek vernietigd door het afschot van ruim 80% van de populatie?
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat van een wettelijk beschermde diersoort bij herhaling 80% wordt afgeschoten?
De mediane voorjaarsstand wordt niet alleen vastgesteld op basis van ecologische overwegingen, maar ook op basis van verkeersveiligheid, economische en agrarische schade en biodiversiteit. Het rapport pleit voor meer ruimte voor natuurlijke ontwikkelingen daar waar dit niet strijdig is met maatschappelijke belangen.
14
Waarom besteedt de rapportage en de opzet van de proef vrijwel geen aandacht aan de «zichtafstand» in relatie tot afschot?
Hierop wordt nader ingegaan in § 3.1.5 van het rapport.
15
Hoe verklaart u dat sinds het gevoerde afschotbeleid ter voorkoming van schade door wildaanrijdingen (vanaf 2007) de schadeverzekeringspremie is verdubbeld, in relatie tot de ontwikkeling van aanrijdingcijfers van verkeersongelukken waarbij grote hoefdieren betrokken zijn?
Het is mij niet bekend dat vanaf 2007 de verzekeringspremie verdubbeld is, noch dat er een relatie is met de ontwikkeling van aanrijdingcijfers.
16, 20 en 50
Hoe verklaart u de hoge vruchtbaarheid van wilde zwijnen? Ziet u een causaal verband tussen de verhoogde afschotcijfers en de hoge reproductiedrift onder zwijnen? Bent u bereid tot het instellen van nader onderzoek ter zake indien wetenschappelijke gegevens ontbreken?
Deelt u de mening dat afschot de populatieaanwas kennelijk stimuleert en de van nature optredende fluctuaties niet dempt maar vergroot?
Op grond van welke overwegingen zouden de mast (eikels en beukennootjes) en de breedbladige grassen een betere graadmeter zijn voor de populatieontwikkeling dan het gemiddeld aantal biggen per zeug?
Het is aannemelijk dat sprake is van een relatie tussen voedselaanbod en de mate van reproductie. Er bestaat echter onvoldoende kennis over het verband tussen de omvang van de jachtdruk en de mate van reproductie. De gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde zwijnen. Hetzelfde kan worden gezegd over de precieze relatie tussen het reproductievermogen en het voedselaanbod.
Het effect van het afschot is een lagere dichtheid waardoor het in principe mogelijk is, maar niet noodzakelijk, dat de omstandigheden voor het restbestand gunstiger worden. In dat geval kan bijvoorbeeld de gemiddelde worpgrootte toenemen. Daarmee stimuleert het afschot niet de populatieaanwas, immers bij aanhouden van het afschot wordt de populatie uiteindelijk steeds kleiner.
17
Welke effecten heeft afschot op de mate van schuwheid en nachtactiviteit van zwijnen? Bent u bereid tot het instellen van nader onderzoek wanneer deze informatie niet beschikbaar is?
Volgens de onderzoeker is hierover onvoldoende kennis beschikbaar. De provincie geeft aan dit aspect een lage prioriteit in de monitoring van het experimentele beheer.
18, 27, 46, 47, 48 en 76
Heeft u overwogen om de tellingen door onafhankelijke deskundigen uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek zijn de telmethoden vastgesteld?
Waarop baseert men dat de thans gehanteerde methode voor telling het best toepasbare is?
Waarom worden de tellingen door belanghebbenden als uitgangspunt genomen voor dit rapport, het op stellen van nauwkeurige aantalsbepalingen en het berekenen van de afschot om de doelstand te bereiken?
Hoe kunnen de tellingen van de Vereniging Wildbeheer Veluwe inzicht geven in een trend als er geen één op één relatie is met de aantallen wilde zwijnen in een gebied en de zichtbaarheid?
In hoeverre is van zorgvuldig beheer sprake als de rapportage inzake de tellingen opmerkt: «dat deze hoogst waarschijnlijk een onderschatting van de aantallen zijn.» en alleen toepasbaar blijken «wanneer we ervan uitgaan dat niet meer dan 50–70% van de dieren geteld worden..»?
Hoewel tellingen altijd een bepaalde foutmarge bevatten, is de gebruikte telmethode wel systematisch consequent. Uit deze systematische vorm van tellen kunnen daarom betrouwbare trends in populatieontwikkelingen worden afgeleid. Daarom is een breuk in methodiek van tellen ongewenst. De gehanteerde telmethode is één van de meest gangbare methoden die al geruime tijd in de praktijk worden toegepast.
19
Kunt u helderheid geven over de gemodelleerde populatiefluctuaties en daadwerkelijke fluctuaties gebaseerd op afschotcijfers?
De populatiefluctuaties in de modellen volgen de fluctuaties in het mastaanbod (eikels en beukennootjes). Ook de feitelijk aantalsfluctuaties, zoals die blijken uit de tellingen, correleren met het mastaanbod. Het noodzakelijke afschot wordt bepaald aan de hand van de tellingen. Het feitelijke afschot wordt mede beïnvloed door de inzet van de jachthouders, door het voedselaanbod en het weer.
22
Kunt u uiteenzetten hoeveel telvoer er per seizoen op de Veluwe verstrekt wordt en wat de invloed hiervan is op de populatie?
De norm voor lokvoer is ontleend aan draagkrachtonderzoek van Alterra (maximaal 175 kilo maïs per 100 ha per jaar). Door de grote terreineigenaren wordt in de regel minder lokvoer gebruikt. Daar komt bij dat telvoer in de regel in de zomer wordt gebruikt. De stand is dan meer dan 5 wilde zwijnen per 100 ha. Uitgaande van de voedselbehoefte van een gemiddeld scharrelvarken betekent dat met het uitleggen van maximaal 175 kilo maïs per 100 ha per wild zwijn voor in totaal minder dan 4 dagen voedsel wordt verstrekt. Ik acht het hoogst onwaarschijnlijk dat dergelijke geringe hoeveelheden lokvoer enige invloed heeft op de populatie.
23
Waarom wordt er geen experiment opgezet met in principe geen enkel afschot?
Het is aan de provincie en Faunabeheereenheid om het initiatief te nemen tot een experiment waarbij geen enkel afschot plaatsvindt.
Ik wijs daarbij wel op de risico’s van de beheersbaarheid van een dergelijk experiment en dat daarbij het principe «hand aan de kraan» een randvoorwaarde dient te zijn.
24
Waarom wordt in de rapportage geen aandacht geschonken aan de inventarisatie van de natuurlijke levenswijze – de intrinsieke waarde, zou dit niet dé centrale doelstelling van het faunabeheer moeten zijn?
De ex ante evaluatie doet voorstellen om onderzoek te doen naar effecten van maatwerkbeheer op gedrag, groepsgrootte, groepssamenstelling en dagactiviteit, voortplanting en dergelijke om meer inzicht te krijgen in de natuurlijke leefwijze van het wilde zwijn. Ik herhaal echter dat het faunabeheer ook rekening dient te houden met verkeersveiligheid en schade, inclusief schade aan de biodiversiteit.
25
Is het waar dat de jacht op de Noord-Veluwe voor het grootste deel is verpacht aan particuliere jagers die een ander beheer voeren dan Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten? Zo ja, vraagt dit dan niet om een beleidswijziging gezien de overlast daar?
Nee, hoewel er inderdaad verschillen bestaan in de uitvoering van het beheer, zijn alle beheerders gebonden aan het faunabeheerplan.
26
Waarom zijn en worden de registraties van wildaanrijdingen op de besloten site www.faunaregistratie.nl verzameld, zijn de selectiemogelijkheden naar diersoort en maand van de registraties op de site Groennetwerk: www.sgnv.nl of www.groennetwerk.nl verwijderd, maar verwijst de rapportage slechts naar de eerstgenoemde besloten site?
De ex ante evaluatie verwijst naar de site www.faunaregistratie.nl enkel met het doel om aan te geven dat de bestaande registratie kan worden geoptimaliseerd. Over de beschikbaarheid van data, ook op de andere genoemde sites, en over de toegankelijkheid van een site, beslist de eigenaar van de betreffende website.
28
Is er onderzoek gedaan naar de bijdrage aan de verkeersveiligheid door het plaatsen van hekken, wildroosters en het verlagen van de maximumsnelheid?
Zo ja, kan de Tweede Kamer inzage krijgen in de onderzoeksrapporten?
Zo nee, waarom niet?
De provincie Gelderland heeft in 2009 onderzoek gedaan naar de top tien knelpunten op provinciale wegen. Daarnaast heeft de provincie een onderzoek laten doen naar knelpunten in rasters in relatie met landbouw, verkeersveiligheid en schade in bebouwde kommen. Beide rapporten zijn beschikbaar, eerstgenoemde op de website van de provincie Gelderland, laatstgenoemde wordt op verzoek verstrekt door de provincie.
29
Worden kritische beschouwers van het afschot van zwijnen zoals de Faunabescherming of Marcel Vossenstein op enige wijze bij het experiment betrokken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de provincie en Faunabeheereenheid om derden en hun ideeën bij het experiment te betrekken waar zij dat relevant en wenselijk achten. De provincie is bekend met de rapporten van de heer Vossenstein en de Faunabescherming.
30
Kunt u uiteenzetten waarom direct belanghebbenden zoals de Faunabeheereenheden wel bij het experiment betrokken zijn, maar organisaties die kritisch staan ten opzichte van het huidige beheer niet?
Het experiment met maatwerkbeheer wordt uitgevoerd binnen de kaders van het faunabeheerplan 2009–2014. Belanghebbende organisaties, ook zij die kritisch staan ten opzichte van het huidige beheer, kunnen door middel van het indienen van een zienswijze op het ontwerpgoedkeuringsbesluit van de provincie invloed uitoefenen op het faunabeheerplan.
Dit laat onverlet dat draagvlak voor beheer, inclusief een experiment met maatwerkbeheer, belangrijk is. Ik vertrouw erop dat de provincie deze mening deelt.
31
Waarom werd en wordt de extreem lage doelstand aangehouden, terwijl uit Figuur 3.2 «voorjaarstand wild zwijn per jaar» [blz. 94 Faunabeheerplan Veluwe 2009–2014] blijkt dat de doelstanden zonder uitzondering sinds 1991 slechts voor de helft te realiseren blijken?
De vraag of een mediane voorjaarsstand (doelstand) van 860 inderdaad (nog) wel reëel is, is één van de voornaamste redenen voor het experiment met maatwerkbeheer. Daarnaast heb ik vanaf 2008 bij de provincie aangedrongen op effectiever afschot. De effectiviteit van het afschot is sindsdien gestegen.
32
Bent u op de hoogte van het feit dat sites van de fauna registratie en groennetwerk al enkele jaren medewerking weigeren aan het leveren van data ten behoeve van diervriendelijke routeplanners voor automobilisten?
Deelt u de mening dat aanrijdingcijfers en -locaties in principe openbaar zouden moeten zijn?
Uit informatie van de stichting Groennetwerk is gebleken, dat er nooit een officieel verzoek is ingediend voor levering van data ten behoeve van routeplanners.
33
Is er een overzicht van de opbrengsten van de jachtrechten in de gebieden en hebben financiële belangen ook invloed op de keuze van het gebied voor het experiment?
De opbrengst die met een jachtrecht verbonden is, komt voort uit een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de grondeigenaar en de jachthouder waar ik geen inzicht in heb. Dergelijke financiële belangen dienen geen invloed te hebben op de keuze van het gebied waar een experiment uitgevoerd dient te worden.
34
Hoe wordt gewaarborgd dat afrasteringen goed onderhouden en in goede staat zijn, om te voorkomen dat het experiment minder goed slaagt omdat op kritieke plaatsen afrasteringen en hekwerken niet in orde zijn?
In de ex ante evaluatie wordt beargumenteerd (Bijlage 5, onder «schaal») dat het experiment idealiter dient te worden uitgevoerd in een rastervrije situatie in verband met het belang om ook het effect van migraties op de populatiedynamiek van de wilde zwijnen te monitoren.
Indien deze ideale situatie niet kan worden gerealiseerd, dient het raster om het proefgebied te worden gecontroleerd door de terreinbeherende organisaties in wier gebied het experiment wordt uitgevoerd. De gevraagde waarborg zit dan in de frequentie van deze controle.
35
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot goed onderzoek wordt bemoeilijkt doordat GS in de Faunabeheerplannen en ontheffingen voor de Flora- en faunawet geen voorwaarden hebben laten opnemen voor een gedetailleerdere rapportage? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Faunabeheereenheid verzamelt gedetailleerde gegevens, die voor onderzoek en handhaving beschikbaar zijn. Via de Gegevensautoriteit Natuur zijn deze gegevens publiekelijk beschikbaar, zij het op een hoger aggregatieniveau.
36
Wat verstaan de provincie Gelderland en de Faunabeheereenheid Veluwe onder extensief beheer?
Extensief beheer betekent minder ingrijpen (lees: minder afschot) dan bij het reguliere beheer zoals dat tot nu toe gevoerd is. In plaats van vaste voorjaarstanden wordt rekening gehouden met jaarlijks variërend voedselaanbod.
37
Welk gebied wordt bedoeld met Noord, omvat dat de leefgebieden ten noorden van de A1 tot de A28 zoals Vale Ouwe en Noordoost of worden nog meer gebieden bedoeld?
Met de Noord-Veluwe worden bedoeld de leefgebieden ten noorden van de A1 met uitzondering van het Kroondomein. Dit zijn Veluwe Noord West, Vale Ouwe Noord Oost Veluwe III en Noord Oost Veluwe VIII.
38
Wordt met Midden-Veluwe het hele gebied bedoeld of exclusief het ISK (Infanterie Schietkamp Harskampsche Zand) en particuliere jachtvelden, of beperkt zowel het algemeen onderzoek als het experimenteel onderzoek in dit leefgebied zich tot de Boswachterij Hoenderloo?
Met Midden-Veluwe wordt bedoeld het gebied tussen de A1 en de Hoge Veluwe/Deelerwoud/N788.
39
Welke nieuwe inzichten zou een aanvullend onderzoek naar ethische en maatschappelijke vraagstukken rond gedifferentieerd beheer mogelijk nog kunnen opleveren?
Het is van belang dat de provincie en Faunabeheereenheid ethische en maatschappelijke vraagstukken betrekken bij de opzet en uitvoering van een experiment met gedifferentieerd beheer. Welke nieuwe inzichten dat op kan leveren, is niet te voorzien. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 29 en 30.
40 en 59
Kan nader ingegaan worden op de betekenis en functie van het op te stellen «populatiedynamisch model» waarmee de situatie op de Veluwe beter voorspeld kan worden en op welke hoofdpunten voldoet het bestaande model niet of minder?
De voorgenomen ecologische modellering is zeer gevoelig voor een juiste inschatting van aantallen en voedselbeschikbaarheid, hoe wordt hierin voorzien als alleen mast en een ondergrens van de populatie meegenomen worden?
Het op te stellen populatiedynamisch model heeft als belangrijkste doel inzicht te verwerven in de relatie tussen de beschikbaarheid van voedsel (mast, grassen, kadavers) en de aantallen wilde zwijnen. Daarnaast zou het model een voorspellende waarde moeten hebben voor de populatieontwikkeling, zodat het beheer daarop kan worden afgestemd. Op dit moment ontbreekt de kennis om dit model te voeden en is zelfs niet duidelijk of gekozen moet worden voor een dichtheidsafhankelijke dan wel een dichtheidsonafhankelijke benadering.
De ontwikkeling van de aantallen wilde zwijnen dat we de laatste jaren hebben gezien, overtreft de uitkomsten van het bestaande model. Hoe dat komt, is niet bekend. Daarop wordt nader ingegaan in een artikel in De Levende Natuur (jaargang 109, 2008, nr. 4, pp. 176–180). Zie ook mijn antwoord op vraag 19. De gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde zwijnen.
Door ook andere voedselbronnen mee te nemen in de modellering en door de inventarisaties niet te beperken tot een eenmalige actie in het voorjaar, maar jaarrond uit te voeren, kunnen de inventarisaties informatie leveren over bijvoorbeeld sterfte en aanwas in de loop van het jaar.
41 en 61
Welke maatregelen zijn tot dusverre genomen om de monitoring van vormen van overige schade, waaronder aanrijdingen en de hiermee samenhangende letsel- en economische schade, te verbeteren en welke maatregelen zijn / worden nog voorzien?
Is het waar dat de Vereniging Wildbeheer Veluwe het aantal aanrijdingen bijhoudt en analyseert, waarbij schade en letsel niet worden bijgehouden? Zo ja, zouden ten behoeve van een werkelijk goede analyse niet alle gegevens moeten worden bijgehouden door een onafhankelijke instantie, om zo meer inzichtelijk te krijgen wat de omstandigheden zijn waaronder aanrijdingen plaatsvinden en wat het werkelijke gevaar voor automobilisten is?
Overlast wordt gemeld bij het provinciale Wildschademeldpunt Aanrijdingen. De Vereniging Wildbeheer Veluwe verkrijgt beperkte gegevens via de politie indien deze betrokken is bij de afhandeling van aanrijdingen met dieren. Deze gegevens blijven beperkt tot de diersoort en het moment van afhandeling. De schade en/of het letsel is vaak pas achteraf duidelijk en is uitsluitend bij verzekeringsinstanties vastgelegd. Aanvullingen hierop zijn vooralsnog niet aan de orde.
42
Kan uiteengezet worden wat er in het voorbereidende jaar gebeurt? Kan het onderzoek/experiment, zoals voorgesteld in het rapport, op ieder moment aangepast en bijgestuurd worden op basis van de doorlopende monitoring van gevolgen van gedifferentieerd beheer en waarop is een periode van 10 jaar gebaseerd?
Provincie en faunabeheereenheid bezinnen zich momenteel op de vraag welke aanbevelingen kunnen worden uitgevoerd. Het komend jaar wordt in ieder geval op grond van het faunabeheerplan gestart met maatwerkbeheer. Dit geschiedt op basis van lerend beheren. Bijstelling gedurende de looptijd van het Faunabeheerplan is zeker mogelijk, vanuit het hand-aan-de-kraan-beginsel.
43
Wanneer of waar zijn de resultaten te vinden van het onderzoek naar verkeersveiligheid?
De resultaten van het naar mogelijke relaties tussen verkeersveiligheid en wildbeheer komen later dit jaar beschikbaar.
44
Op welke wijze houden de Flora- en faunawet, in het bijzonder het besluit faunabeheer, bij het verantwoord populatiebeheer rekening met belangen welke kunnen conflicteren met grote wilde zoogdieren?
Uit het besluit Faunabeheer volgt dat een faunabeheerplan gericht dient te zijn op duurzaam beheer van onder meer grote wilde zoogdieren, met oog voor belangen als volksgezondheid, openbare veiligheid, schade aan onder meer gewassen en flora en fauna (artikel 68 Flora- en faunawet).
45
Wordt bij de voorjaarstelling van wilde zwijnen ook gebruik gemaakt van de kennis en kunde van de terreinbeheerders/boswachters?
Ja.
49 en 60
Vind een analyse plaats van de twee databestanden met betrekking tot de beschikbaarheid van mast uit de periode 1930 tot heden? Zo nee, waarom niet?
Is de voorgenomen integratie van de twee deelmodellen reeds in de praktijk toegepast? Zo ja, was de gemodelleerde situatie in overeenstemming met de werkelijke situatie? Zo nee, hoe kan men dan zekerheid geven dat het integreren van de twee modellen de gewenste resultaten zullen leveren?
De gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde zwijnen.
Zekerheid dat integratie van de twee modellen de gewenste resultaten zullen leveren, bestaat niet. Door integratie ontstaat wel een grotere kans dat het model resultaten oplevert die beter zullen aansluiten bij de werkelijke situatie. Bovendien kan beter begrepen worden waardoor fluctuaties in het aanbod van mast worden veroorzaakt. Hierdoor zal de voorspellende waarde voor het beheer ten aanzien van de te verwachten conditie en aanwas beter gefundeerd zijn.
Overigens is een model altijd een sterk vereenvoudigde en gestandaardiseerde benadering van de werkelijkheid.
51
Deelt u de mening dat het onderdeel «voedsel» in de rapportage breder moet worden gezien dan mast en breedbladig gras, in aanmerking nemende dat mast maar voor 10% van de jaarlijkse voedselopname verantwoordelijk is en dat hierdoor het onderdeel voedsel nu een omissie is in de rapportage?
Eerder onderzoek uitgevoerd op de Veluwe van 1987 tot 1997 toonde aan dat mast gemiddeld op jaarbasis ruim 30% uitmaakt van het menu van het wilde zwijn en breedbladige grassen ruim 20%. Er wordt dus ook ander voedsel gebruikt. Echter, het gaat niet zozeer om jaargemiddelden als wel om de beschikbaarheid in de herfst, de periode waarin de wilde zwijnen hun lichaamsreserves aanleggen dan wel energierijk voedsel nodig hebben voor de groei.
Daarbij spelen mast en breedbladige grassen een unieke rol die dan ook in de ex ante evaluatie terecht wordt geaccentueerd. Gemeld wordt tevens dat het aanbod van deze voedseltypen nauwkeuriger en jaarrond dient te worden bepaald. Daarnaast wordt voorgesteld dieper in te gaan op de rol van kadavers als voedselbron voor de wilde zwijnen.
52
Deelt u de mening dat een aanpassing van de ecologische modellen gezien de verloofing van de Veluwe gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 40.
53
De rapportage stelt dat het gebruikte ecologische model aangepast moet worden om maatwerk beheer te kunnen ondersteunen, maar is een analyse van de waarde van een juiste mastvoorspelling voor populatiebeheer gezien de grote getale afschot alsnog niet zeer gewenst?
Een betere voorspelbaarheid van het mastaanbod is inderdaad gewenst, maar het is de vraag in welke mate dit op basis van ecologische parameters mogelijk is.
54
Waarom wordt gesteld dat het beheer van grotere gebieden, met als doel een grotere zichtbaarheid van wilde hoefdieren op de Veluwe, op dit moment niet aan de orde is?
Het beheer van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer is gericht op het bevorderen van het natuurlijk gedrag, waarbij door verschillende mechanismen ook de zichtbaarheid toe kan nemen.
55
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek is de voorkeur voor de lijn-transect methode gekozen?
Lijn-transect tellingen zijn een variant op de thans gehanteerde zichtwaarnemingen. Hierbij worden waarnemingen langs vaste transecten in het landschap gedaan. De ex ante evaluatie geeft aan dat het een pilot met deze inventarisatietechniek betreft. De pilot is gebaseerd op de behoefte om jaarrond een beeld te verkrijgen van omvang en structuur van de populatie wilde zwijnen. Voor de referenties met betrekking tot deze en andere inventarisatietechnieken wordt verwezen naar de ex ante evaluatie Bijlage 1, pag. 40–46.
56 en 57
Waarom besteedt de rapportage en ook de onderzoeksopzet niet veel meer aandacht aan de totale vernietiging van de familieverbanden en de ethische aanvaardbaarheid hiervan – dan slechts het noemen van het «wel of niet afschieten van de leidzeug», aangezien 90% van de biggen jaarlijks wordt gedood?
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek zou het afschieten van de leiderzeug geen verstoring van de sociale structuur tot gevolg hebben?
Het verstoren van familiebanden is bij afschot helaas niet te voorkomen. Er is overigens geen indicatie dat gedifferentieerd beheer op dit punt zal leiden tot veranderingen.
De ex ante evaluatie stelt voor om uitgebreid onderzoek te doen naar groepsgrootte en groepsamenstelling omdat daarover nog weinig bekend is. Zie ook het antwoord op vraag 39.
In de ex ante evaluatie wordt op pagina 47 onder «terreingebruik» ingegaan op de sociale structuur. Het onderzoek betreft: Hebeisen, C. 2007. Population size, density and dynamics, and social organization of wild boar (Sus scrofa) in the Basin of Geneva. Thesis Université de Neuchâtel, Faculté des sciences.
58
Dient er bij de verschillende afschottechnieken niet eerst een overweging ten aanzien van dierenwelzijn gemaakt te worden, voordat alle methoden lukraak worden getest?
Het testen van afschotmethoden is niet aan de orde. Ik neem bovendien afstand van de term «lukraak testen».
62
Deelt u de mening dat afschot ten behoeve van verkeersveiligheid geen oplossing is, gezien het feit dat de afgelopen jaren veel afschot heeft plaatsgevonden en er nog steeds veel aanrijdingen plaatsvinden?
Tot nog toe hebben we wel een correlatie gezien van het aantal aanrijdingen met de populatieomvang en niet met afschot. Voorts verwijs ik naar het rapport over verkeersveiligheid, zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 43.
63
Ziet u een causaal verband tussen het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen en zichtbaarheid ’s nachts?
Ja.
64
Welke stappen worden er genomen om de acceptatie van burgers m.et betrekking tot de aanwezigheid van wilde zwijnen te vergroten?
Hoe kan voorlichting «onveiligheidsgevoelens» over wilde zwijnen verminderen/ wegnemen en waarom worden deze gevoelens «onterecht» geacht?
Partijen betrokken bij beheer en schadebestrijding van wilde zwijnen, zoals faunabeheerders, terreinbeheerders, overheden en recreatiebedrijven, hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Het betreft daarbij zowel beheer, overlast als verkeersveiligheid. De provincie probeert burgers via de media te betrekken bij de problematiek. Dat gebeurt via de website van de provincie, via het meldpunt wildschade, en via de media. De provincie heeft ook een verantwoordelijkheid als wegbeheerder. Op provinciale wegen worden weggebruikers geattendeerd op de aanwezigheid en mogelijk oversteken van dieren door middel van bebording op toegangswegen en het aangeven van risicowegvakken, alsmede via genoemde media. Een dergelijke verantwoordelijkheid hebben ook Rijkswaterstaat en de gemeenten vanuit hun rol van wegbeheerder.
Daarnaast hebben gemeenten ten opzichte van inwoners, een verantwoordelijkheid met betrekking tot overlast in de bebouwde kom. Bij concentratie van overlast is verjaging uit de bebouwde kom en directe omgeving mogelijk.
Gemeenten dienen daarbij het voortouw te nemen en daarover goed te communiceren met de inwoners van de gemeente. De kwalificatie van «onterecht» komt voort uit het feit dat overlast en schade nodeloos leiden tot een gevoel van onveiligheid, omdat in de meeste gevallen deze vormen van overlast met eenvoudige maatregelen voorkomen kunnen worden.
65
Op basis van welke wetenschappelijke inzichten wordt het voortplantingssucces gebruikt als indicator voor dierenwelzijn? Welke factoren worden i.c. door de wetenschap nog meer genoemd om het welzijn van dieren in het wild te bepalen?
Bij het vaststellen van het welzijn van een dier of een populatie dieren is in de ecologie een maat voor de conditie, bijvoorbeeld het voortplantingssucces, als indicator heel gebruikelijk. Immers, dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van leven en gezondheid van het dier naarmate een dier in betere conditie is, zal het zich ook beter kunnen voortplanten.
66
Is het waar dat de zichtbaarheid van de dieren wordt bepaald door hun gedrag en de dieren als gevolg van de jacht schuw zijn geworden? Bent u bereid tot het instellen van nader onderzoek, wanneer deze gegevens ontbreken?
De zichtbaarheid van dieren wordt inderdaad bepaald door hun gedrag, maar dat betekent niet dat wilde zwijnen niet zichtbaar zijn voor het publiek.
Verstoring als gevolg van afschot is in het buitenland aangetoond. De gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde zwijnen. Overigens is enige mate van schuwheid van wilde zwijnen wel gewenst met het oog op de veiligheid van zowel het publiek als de wilde zwijnen zelf. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 17.
67 en 82
Welke beleidswijzigingen buiten afschot overweegt u om de vermeende overlast op de Noord-Veluwe terug te dringen?
Hoe kan voorkomen worden dat schade en overlast door wilde zwijnen binnen de bebouwde kom toeneemt, behalve door het afschermen van afvalcontainers?
Flankerend beleid voor verkeersveiligheid behoort tot de verantwoordelijkheid van de wegbeheerders provincie en Rijkswaterstaat. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor voorlichting en maatregelen ter bestrijding van overlast in de bebouwde kom.
Schade en overlast van wilde zwijnen in de bebouwde kom kan worden voorkomen door maatregelen te treffen waardoor wilde zwijnen niet eenvoudig voedsel kunnen bemachtigen. Behalve het afschermen van afvalcontainers kan worden gedacht aan het omhekken van tuinen en het niet rond laten slingeren van voedsel en afval. Ook hier zie ik een verantwoordelijkheid voor inwoners van dorpen op de Veluwe.
68
Worden de nulstandgebieden op de Veluwe omrasterd zodat er ook geen zwijnen in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Rasters zijn voornamelijk geplaatst daar waar dat gezien de verkeersveiligheid noodzakelijk is. Daarnaast streeft de provincie ernaar om de natuur zo min mogelijk te (laten) versnipperen (project «Grenzeloze Veluwe»). Dit betekent dat niet alle nulstandgebieden van een raster worden voorzien en de komende jaren bereikbaar zullen blijven.
69
Hoe denkt de minister de verwachte effecten op onder andere de verkeersveiligheid te onderzoeken en de gebruikte modellen en aangenomen fluctuaties te valideren indien een dergelijk experiment zonder afschot niet bestaat?
Ook bij het toepassen van verminderd afschot zijn trends waar te nemen die input kunnen vormen voor modellen. In mijn antwoord op vraag 23 heb ik reeds gewezen op het risico dat een experiment zonder afschot met zich mee brengt.
In de ex ante evaluatie is sprake van Algemeen en Experimenteel onderzoek dat complementair is aan elkaar. Zonder Experimenteel onderzoek wordt het twijfelachtig of en welke onderdelen van het Algemeen onderzoek haalbaar zullen blijken.
70 en 79
Waarom wordt in een slecht mastjaar het afschot verhoogd, terwijl op blz. 47 van het rapport staat dat als er sprake is van voedselschaarste door mastarme jaren of als wroeten wordt bemoeilijkt bij strenge vorst, de activiteit afneemt, de home range krimpt en er geen sprake is van extra migratie?
Hoe is het gegeven, dat juist migratie kan gaan optreden vanuit voedselarme gebieden naar voedselrijkere gebieden, te rijmen met het preventiestreven, en voorkoming en terugdringing van schade aan belangen? Welke schadegevolgen zal een grootschalig – niet ingerasterd – experiment met terughoudend beheer in Midden/Zuidoost Veluwe kunnen hebben?
Gedragsverandering zoals omschreven op pagina 47 van het rapport is een aanpassing op korte termijn. Afschot in relatie tot voedselaanbod wordt toegepast met het oog op dierenwelzijn op de langere termijn.
Het is de inschatting van de begeleidingscommissie dat er niet veel migratie te verwachten is: bij een laag voedselaanbod krimpt de home range. Voor de veiligheid geldt echter altijd het «hand-aan-de-kraan»-principe.
71
Op welke wijze kunnen de ervaringen van de Oostvaardersplassen een bijdrage leveren aan het meer terughoudende populatie beheer op de Veluwe?
Enerzijds zijn de Oostvaardersplassen inderdaad een natuurgebied zonder afschot, anderzijds gaat het hier om een gebied dat van geheel andere aard is en gaat het om geheel andere dieren.
Het beheer in de Oostvaardersplassen is een vorm van lerend beheren (adaptive management). Dit geldt ook voor het voorgenomen maatwerkbeheer van de wilde zwijnen op de Veluwe. Deze vorm van beheer vergt een gedegen monitoring opdat met een zekere regelmaat beheerevaluaties op grond van gegevens kunnen worden gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 29, 39 en 42.
De situatie in de Oostvaardersplassen is echter op veel punten niet te vergelijken met die op de Veluwe. Zo is de Oostvaardersplassen een relatief voedselrijk gebied op kleigrond en de Veluwe een relatief voedselarm gebied op zandgrond. Bovendien herbergen beide gebieden deels andere diersoorten. Alleen het edelhert komt in beide gebieden voor. Nog belangrijker is het dat de Oostvaardersplassen een volledig ingerasterd natuurgebied betreft. Dat gaat voor de Veluwe maar ten dele op. Het gebied wordt doorsneden door wegen en kent bewoningskernen en landbouwenclaves. Er staan niet overal rasters.
Bovendien hebben de bossen op de Veluwe vaak ook een functie voor de houtproductie. Om deze reden moet zeer terughoudend worden omgegaan met het één op één vertalen van ervaringen van de Oostvaardersplassen op de situatie op de Veluwe.
72
Waarom ligt de nadruk in het gehele rapport op aantallen en acceptabele stand en worden de populatiedynamiek en welzijnseffecten van de zwijnen buiten beschouwing gelaten?
Het rapport gaat wel degelijk over populatiedynamiek en dierenwelzijnsaspecten, deze laatste wordt zelfs geïdentificeerd als één van de indicatoren voor de mogelijke effecten van maatwerk beheer. Het begrip «acceptabel» komt slechts voor in de ex ante evaluatie op pag. 25 in de zin van wat te doen indien de weg terug moet worden ingeslagen.
74
Op basis van welke objectieve criteria worden beslissingen aangaande het experiment genomen?
In de ex ante evaluatie wordt aangegeven dat deze criteria als onderdeel van het experiment zullen worden ontwikkeld door betrokken partijen. Ik kan die nu dus nog niet noemen.
75
Wat wordt verstaan onder «betrouwbaarheid» in tabel 1 op blz. 46?
Bedoeld wordt dat de uitvoering van de inventarisatie niet wordt beïnvloed door variabelen zoals de waarnemer, het weer, het gedrag van de dieren. Onder betrouwbaar wordt verstaan dat ieder jaar dezelfde methode wordt toegepast waarbij die variabelen constant zijn. Dit is het geval bij de telling van de wilde zwijnen op de Veluwe. De uitkomst biedt in zo’n geval een betrouwbare trend.
De betrouwbaarheid zegt weinig over de nauwkeurigheid van de gebruikte inventarisatiemethode als maat voor de absolute aantallen.
77
Staat er op pagina 52 een fout in die zin dat in plaats van: «maxima .... tot 3500 in het DO (dichtheidsonafhankelijke) model ...» er had moeten staan «maxima .... tot 3500 in het DA (dichtheidsafhankelijke) model»?
Ja.
78 en 80
Wat zal worden gedaan om de in het rapport genoemde wroetschade toch terug te dringen en/of te voorkomen?
Hoeveel schade wordt nog maatschappelijk aanvaardbaar geacht alvorens in te grijpen in het experiment, en welke criteria zullen hiervoor worden gehanteerd? Is meer schade dan thans voorkomt nog acceptabel?
Binnen de Faunabeheereenheid bestaat draagvlak voor maatwerkbeheer, in een deel van de Zuid-Veluwe. De doelstanden zijn hierbij weliswaar hoger dan voorheen, maar gebaseerd op in het verleden opgetreden dichtheden. De provincie gaat ervan uit, dat de schade niet hoger zal worden dan tot nu toe opgetreden, en mogelijk zelfs teruggedrongen kan worden.
83
Deelt u de mening dat gezien het grote aantal Nederlandse jagers dat in het buitenland jaagt (50% uit: Hubertusnummer van de KNJV 20-10-09), alle jagers die in het bezit zijn van een Europese Vuurwapenpas voor een buks moeten worden uitgesloten van het beheer van wilde zwijnen op de Veluwe om zo de insleep van dierenziektes te voorkomen?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 van eerdere vragen vanuit uw Kamer over dit onderwerp2.
84
Ligt – afhankelijk van de voedselsituatie – een min of meer continue verplaatsing van zwijnen van intensiever beheerd gebied, naar het (rustiger en veiliger) proefgebied niet voor de hand, waardoor de populatiedichtheid hier nog extra toeneemt en kunt u daar een toelichting op geven?
Populatiedichtheid, voedselaanbod, voedselterritorialiteit en verstoring door de mens (populatiebeheer) spelen een rol bij toekomstige migraties van en naar het proefgebied. Het netto effect van deze factoren op migraties is niet op voorhand bekend en maakt deel uit van het voorgestelde onderzoek.
In de ex ante evaluatie wordt slechts gesproken onder de noemer best professional knowledge(p. 93–94 onder «schaal»).
Samenstelling:
Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Atsma, J.J. (CDA), voorzitter, Poppe, R.J.L. (SP), Waalkens, H.E. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Velzen, K. van (SP), Ormel, H.J. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Jager, H. (CDA), Ham, B. van der (D66), Samsom, D.M. (PvdA), Dijken, M.J. van (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Jacobi, L. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Zijlstra, H. (VVD), Graus, D.J.G. (PVV), Koppejan, A.J. (CDA), Cramer, E.A. (CU), Dibi, T. (GL), Polderman, H.J. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD) en Linhard, P. (PvdA).
Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Mastwijk, J.J. (CDA), Hoopen, J. ten (CDA), Luijben, A.P.M. (SP), Tang, P.J.G. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Leeuwen, H. van (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Pieper, H.T.M. (CDA), Bilder, E.J. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Kant, A.C. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Blom, L. (PvdA), Vacature, (VVD), Broeke, J.H. Ten (VVD), Brinkman, H. (PVV), Schermers, J.P. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Azough, N. (GL), Lempens, P.P.E. (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD) en Dam, M.H.P. Van (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31581-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.