Besluit van 12 januari 2016, houdende regeling van enkele onderwerpen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van beslissingen van de tuchtrechter voor de advocatuur (Besluit tenuitvoerlegging tuchtrechtspraak advocatuur)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 december 2015, nr. 714516;

Gelet op de artikelen 48, zesde lid, en 48ab, tweede lid, van de Advocatenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 december 2015, nr. W03.15.0437/II);

Gezien het nader rapport van de Minister van Veiligheid en Justitie van 6 januari 2016, nr. 720109;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

hof van discipline:

hof van discipline, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de wet;

raad van discipline:

raad van discipline, bedoeld in artikel 46a, eerste lid, van de wet;

wet:

Advocatenwet.

Artikel 2

De tenuitvoerlegging van een beslissing van de raad van discipline of het hof van discipline die strekt tot oplegging van een geldboete als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel c, van de wet, geschiedt door Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 3

Voor zover een beslissing van de raad van discipline of het hof van discipline strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, van de wet, levert zij een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2016.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tenuitvoerlegging tuchtrechtspraak advocatuur.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 januari 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de eenentwintigste januari 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding; aanleiding

Dit besluit bevat enige regelingen over de tenuitvoerlegging van bepaalde beslissingen die zien op tuchtrechtelijk veroordeelde advocaten. Allereerst wordt erin voorzien dat de beslissing waarbij aan een advocaat de tuchtrechtelijke maatregel van de geldboete wordt opgelegd – en die op grond van artikel 48ab, eerste lid, van de Advocatenwet een executoriale titel oplevert – door of vanwege de Minister van Veiligheid en Justitie ten uitvoer wordt gelegd. Voorts wordt erin voorzien dat een door de tuchtrechter aan een advocaat opgelegde kostenveroordeling een executoriale titel oplevert. De artikelen 48, zesde lid, en 48ab, tweede lid, van de Advocatenwet bieden de grondslag voor dit besluit.

Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen zelfstandige financiële gevolgen voor burgers, bedrijven of overheden. Voor zover sprake is van opbrengsten voor burgers (klagers in tuchtrechtelijke procedures), de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) of de Staat als gevolg van kostenveroordelingen respectievelijk het opleggen van tuchtrechtelijke geldboetes, vloeien deze voort uit de Advocatenwet zoals deze is komen te luiden na invoering van de Wet positie en toezicht advocatuur1, en vloeien deze niet rechtstreeks voort uit dit besluit. Hetzelfde geldt voor de kosten voor tuchtrechtelijk veroordeelde advocaten die hier tegenover staan. Omdat de ten uitvoerlegging van de executoriale titel op grond van artikel 48ab, eerste lid, van de Advocatenwet door of vanwege de Minister van Veiligheid en Justitie geschiedt, komen de kosten hiervan ten laste van de begroting van Veiligheid en Justitie. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van inschakeling van een gerechtsdeurwaarder. Hier is dekking voor binnen de begroting van Veiligheid en Justitie. De verwachting is dat de inzet van een deurwaarder niet vaker dan vijf keer per jaar nodig zal zijn. Bovendien geldt dat de kosten van verrichte ambtshandelingen van een gerechtsdeurwaarder in het kader van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak ten laste worden gebracht aan de schuldenaar. Op grond van het voorgaande mag worden aangenomen dat de daadwerkelijke kosten ten laste van de begroting van Veiligheid en Justitie van de tenuitvoerlegging van beslissingen van de tuchtrechter voor de advocatuur waarin een boete wordt opgelegd, vrijwel nihil zullen zijn.

Consultatie

Een concept van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de NOvA, de raden van discipline (de tuchtrechtelijke colleges in eerste aanleg) en het hof van discipline (het tuchtrechtelijk college in hoger beroep). Ook is het concept op www.internetconsultatie.nl geplaatst. Bij de internetconsultatie zijn geen reacties binnengekomen.

De NOvA, de raden en het hof hebben aangegeven te kunnen instemmen met de regeling. Wel heeft de NOvA er op gewezen dat de toelichting kan worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter verduidelijking van het feit dat voor de tenuitvoerlegging van de executoriale titel, die de beslissing van discipline of het hof van discipline die strekt tot oplegging van een geldboete oplevert, een afschrift van die beslissing aan de partij die tot tenuitvoerlegging kan overgaan, op diens verzoek wordt verstrekt. De toelichting bij artikel 2 is hierop aangepast.

De raden en het hof van discipline hebben de suggestie gedaan om bij de eerstvolgende wetgevingsgelegenheid de executoriale titel voor griffierecht, kostenveroordeling en geldboete op dezelfde wijze en op hetzelfde regelgevingsniveau te regelen.

Administratieve lasten

Aan dit besluit zijn geen zelfstandige bedrijfseffecten, administratieve lasten of andere nalevingskosten voor het bedrijfsleven of voor burgers verbonden.

Artikelen

Artikel 2

Op grond van artikel 48, tweede lid, onderdeel c, van de Advocatenwet, zoals deze is komen te luiden na invoering van de Wet positie en toezicht advocatuur, kan de tuchtrechter aan advocaten de maatregel van de geldboete opleggen. De beslissing tot oplegging van de geldboete moet de termijn bevatten waarbinnen en de wijze waarop het bedrag moet worden betaald. Het bedrag van de opgelegde geldboete komt ten bate van de Staat (artikel 48aa, tweede en derde lid, van de Advocatenwet). Op grond van artikel 48ab, eerste lid, van de Advocatenwet levert de beslissing tot het opleggen van deze geldboete een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.

De artikelen 430 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering regelen de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten. Deze bepalingen verlenen executoriale kracht aan grossen van in Nederland gewezen vonnissen en van beschikkingen van de Nederlandse rechter. De reikwijdte daarvan is niet beperkt tot de burgerlijke rechter, maar strekt zich algemeen uit tot rechterlijke vonnissen, voor zover zij voor executie (overeenkomstig het burgerlijk procesrecht) vatbaar zijn. Behalve bijvoorbeeld strafrechtelijke vonnissen dienen ook de beslissingen van bij wet ingestelde tuchtrechtelijke colleges hieronder te worden begrepen. In artikel 48ab, eerste lid, van de Advocatenwet is geëxpliciteerd dat tuchtrechtelijke beslissingen waarbij aan een advocaat een geldboete wordt opgelegd, een executoriale titel opleveren. Vergelijk ook artikel 8:76 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 48ab, tweede lid, van de Advocatenwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing tot het opleggen van een tuchtrechtelijke geldboete. Met artikel 2 van dit besluit wordt aan deze opdracht uitvoering gegeven. In dat artikel is bepaald dat de tenuitvoerlegging geschiedt door of vanwege de Minister van Veiligheid en Justitie.

Bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over vorm, betekening, wijzen van tenuitvoerlegging, procesrecht, etc. zijn van toepassing op deze beslissingen. Hierbij is artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vooral van belang. Op grond hiervan moet de tuchtrechter aan de Minister van Veiligheid en Justitie op diens verzoek een afschrift van de beslissing die strekt tot oplegging van een geldboete als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel c, Advocatenwet, verstrekken. In de praktijk zal dit vrijwel nooit nodig zijn. Door de minister is met de raden en het hof voor discipline afgesproken dat in de beslissing die strekt tot oplegging van een geldboete, het rekeningnummer van het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt vermeld waarop de boete, onder vermelding van een kenmerk, moet worden overgemaakt. De tuchtrechter meldt de beslissing tot oplegging van een boete onder genoemd kenmerk aan het ministerie. Hierbij worden geen verdere gegevens over de beslissing verstrekt.

Pas als niet vrijwillig wordt betaald en tot executie moet worden overgegaan, zal de beslissing bij de tuchtrechter worden opgevraagd.

Artikel 3

Op grond van artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet kan, als een tuchtrechtelijke klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, tevens een beslissing worden genomen omtrent een kostenveroordeling van de tuchtrechtelijk veroordeelde advocaat. De laatste volzin van artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de tenuitvoerlegging van de beslissing tot kostenveroordeling. Van die mogelijkheid wordt gebruik gemaakt in artikel 3 van dit besluit. Hierin is buiten twijfel gesteld dat een beslissing waarbij een kostenveroordeling wordt opgelegd, een executoriale titel oplevert. Dit geldt zowel voor de kostenveroordeling die ten bate van de klager komt als de kostenveroordeling die ten bate van de NOvA komt. Hiermee wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 48ab, eerste lid, van de Advocatenwet.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Stb. 2014, 354.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven