Besluit van 8 juli 2016, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de bepalingen over «goed onderwijs goed bestuur» in de onderwijswetgeving voor Caribisch Nederland

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 juli 2016, nr. WJZ/624610 (10460), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 167c van de Wet primair onderwijs BES en 218a van de Wet voortgezet onderwijs BES;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. Met ingang van 1 augustus 2017 treden van de Wet primair onderwijs BES de artikelen 23, 24, 25, 33, 53, tiende lid, 54, twaalfde en dertiende lid, en 131, vijfde lid, in werking.

  • 2. Met ingang van 1 augustus 2018 treden van de Wet voortgezet onderwijs BES de artikelen 54, 55, 56, 79, 97, tiende lid, 98 en 175, vijfde lid, in werking.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 8 juli 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Uitgegeven de elfde augustus 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet primair onderwijs BES en de Wet voortgezet onderwijs BES zijn in 2011 vastgesteld en grotendeels per 1 januari 2011 in werking getreden. In verband met de afgesproken legislatieve terughoudendheid, en om te zorgen dat de implementatie van deze nieuwe onderwijswetten zo goed mogelijk zou verlopen, is door de regering besloten om bepaalde verplichtingen pas op termijn in werking te laten treden.

De Inspectie van het onderwijs heeft in haar themarapportage van maart 2014 als één van de knelpunten de bestuurskracht van de scholen gesignaleerd. Met name op de scholen voor voortgezet onderwijs, waar ook het middelbaar beroepsonderwijs wordt aangeboden, is duidelijk geworden dat het wenselijk is het bestuurlijk vermogen en de bestuurlijke verhoudingen in Caribisch Nederland op korte termijn verder te ontwikkelen. Dit moet een stimulans vormen voor de verdere professionalisering van bestuur en management op de drie eilanden.

Ten aanzien van de bepalingen waarin de principes van de Wet goed onderwijs goed bestuur zijn verwerkt geldt nu dat deze in werking kunnen treden. Waarbij de invoeringstermijn van de relevante artikelen op 1 augustus 2016 begint te lopen waardoor de naleving van de artikelen in de WPO BES per 1 augustus 2017 kan worden gehandhaafd en de naleving van de relevante artikelen in de WVO BES per 1 augustus 2018 kan worden gehandhaafd. In de brief van de Staatssecretaris van OCW van 3 maart 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de onderdelen van de sectorwetten die betrekking hebben op de bestuurlijke en governance aspecten van deze wet per 1 augustus 2016 in werking zullen treden.1

De voorgenomen inwerkingtreding van de betreffende bepalingen is al geruime tijd bekend voor de scholen in Caribisch Nederland. Door de bestuurscoach PO is het afgelopen jaar hard gewerkt aan de begeleiding van de po-scholen, waardoor zij in staat zijn om de strekking van goed onderwijs goed bestuur per schooljaar 2016–2017 te implementeren. Daags na de publicatie van dit inwerkingtredingsbesluit start de invoeringstermijn van een jaar, waarna de po-scholen op 1 augustus 2017 daadwerkelijk aan de nieuwe voorschriften dienen te voldoen en daar ook op gehandhaafd zal worden. Voor de scholen in het voortgezet onderwijs geldt dat zij vooral prioriteit hebben gegeven aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Hierdoor zijn de scholen voor voortgezet onderwijs nog niet in staat om de strekking van goed onderwijs goed bestuur per schooljaar 2016–2017 te implementeren. Ten aanzien van de scholen in het voortgezet onderwijs geldt daarom een invoeringstermijn van twee jaar. Zij dienen dus op 1 augustus 2018 volledig volgens het model van gescheiden toezicht en bestuur te zijn georganiseerd.

Artikelen van de WPO BES

Onderstaande artikelen treden op 1 augustus 2017 in werking na een invoeringstermijn van 1 jaar waarin scholen de gelegenheid krijgen aan de nieuwe regels te kunnen voldoen. De inhoud van de artikelen wordt kort besproken.

Artikel 23. In artikel 23 is de scheiding van bestuur en toezicht voorgeschreven. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht op 1 januari 2017 wordt in artikel 23 het voorschrift opgenomen dat ook de benoeming van bestuurders gebeurt op basis van openbare profielen.2 Artikel 23 treedt in die gewijzigde vorm in werking.

Artikel 24. In artikel 24 is voorgeschreven dat het toezicht in functionele of organieke zin is gescheiden van het bestuur (one-tier of two-tier) en onafhankelijk van het bestuur opereert.

Artikel 25. In artikel 25 zijn de taken en verantwoordelijkheden van de interne toezichthouder geregeld. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht3 op 1 januari 2017 wordt voorgeschreven dat er minimaal twee maal per jaar overleg is tussen intern toezicht en de medezeggenschap. Het artikel treedt met die toevoeging in werking.

Artikel 33. In artikel 33 is de vaststelling van een managementstatuut voorgeschreven en is de minimale inhoud daarvan geregeld. Ook is voorgeschreven dat het managementstatuut in de school ter inzage beschikbaar moet zijn en dat elke wijziging aan de onderwijsinspectie wordt gezonden.

Artikel 53. Artikel 53 regelt de randvoorwaarden rond de oprichting van een openbare rechtspersoon voor de instandhouding van een openbare school. Wanneer een dergelijke openbare school een raad van toezicht heeft ingesteld, wordt in het tiende lid voorgeschreven dat niet langer een overwegende invloed van de overheid op het bestuur vereist is, maar een overwegende invloed op het toezicht. De precieze omvang van die invloed is beschreven in het tiende lid. Artikel 53 is al van kracht, met uitzondering van het tiende lid, omdat dat samenhangt met de scheiding van toezicht en bestuur, geregeld in de artikelen 23, 24 en 25. Voor de theoretisch denkbare situatie dat er in de toekomst in één van de openbare lichamen een openbare school wordt opgericht op basis van een openbare rechtspersoon, waarbij die openbare school dan een raad van toezicht zou kunnen instellen, is het tiende lid nodig. Er is niet langer reden om dit lid niet in werking te laten treden; het faciliteert een mogelijk toekomstige situatie maar heeft geen materiële betekenis voor de huidige openbare scholen in Caribisch Nederland die allemaal zijn verzelfstandigd.

Artikel 54. Artikel 54 regelt de instandhouding van een openbare school door een stichting. Artikel 54 is al in werking, met uitzondering van het twaalfde en dertiende lid. In het dertiende lid is geregeld dat – indien sprake is van een raad van toezicht – de overwegende invloed van de overheid zich niet langer richt op het bestuur, maar op de toezichthouder. Daarnaast is in het twaalfde lid een voorziening geregeld voor het geval het bestuur van de stichting zijn taken verwaarloost of in strijd handelt met de wet. Dan kan het openbare lichaam in de plaats van dat bestuur handelen of de stichting ontbinden. Met de inwerkingtreding van de scheiding van toezicht en bestuur zal vaker een raad van toezicht worden ingericht. Voor die situatie is het dertiende lid nodig. Bij goed onderwijs goed bestuur hoort ook de indeplaatsstelling door het bestuur van het openbaar lichaam bij handelen in strijd met de wet of taakverwaarlozing.

Artikel 131. In artikel 131, vijfde lid, is geregeld welke inhoud de code goed bestuur ten minste moet hebben. Dit artikellid hoort bij het beleid van goed onderwijs goed bestuur en treedt om die reden nu in werking.

Artikelen van de WVO BES

Onderstaande artikelen treden op 1 augustus 2018 in werking na een invoeringstermijn van 2 jaar waarin vo-scholen de gelegenheid krijgen aan de nieuwe regels te kunnen voldoen. De inhoud van de artikelen wordt kort besproken.

Artikel 54. In artikel 54 is de scheiding van bestuur en toezicht voorgeschreven. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht4 op 1 januari 2017 wordt in artikel 54 het voorschrift opgenomen dat ook de benoeming van bestuurders gebeurt op basis van openbare profielen. Artikel 54 treedt in die gewijzigde vorm in werking.

Artikel 55. In artikel 55 is voorgeschreven dat het toezicht in functionele of organieke zin is gescheiden van het bestuur (one-tier of two-tier) en onafhankelijk van het bestuur opereert.

Artikel 56. In artikel 56 zijn de taken en verantwoordelijkheden van de interne toezichthouder geregeld. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht5 op 1 januari 2017 wordt voorgeschreven dat er minimaal twee maal per jaar overleg is tussen intern toezicht en de medezeggenschap. Het artikel treedt met die toevoeging in werking.

Artikel 79. In artikel 79 is de vaststelling van een managementstatuut voorgeschreven en is de minimale inhoud daarvan geregeld. Ook is voorgeschreven dat het managementstatuut in de school ter inzage beschikbaar moet zijn en dat elke wijziging aan de onderwijsinspectie wordt gezonden.

Artikel 97. Artikel 97 regelt de randvoorwaarden rond de oprichting van een openbare rechtspersoon voor de instandhouding van een openbare school. Wanneer een dergelijke openbare school een raad van toezicht heeft ingesteld, wordt in het tiende lid voorgeschreven dat niet langer een overwegende invloed van de overheid op het bestuur vereist is, maar een overwegende invloed op het toezicht. De precieze omvang van die invloed is beschreven in het tiende lid. Artikel 97 is al van kracht, met uitzondering van het tiende lid, omdat dat samenhangt met de scheiding van toezicht en bestuur, geregeld in de artikelen 54, 55 en 56. Voor de theoretisch denkbare situatie dat er in de toekomst in één van de openbare lichamen een openbare school wordt opgericht op basis van een openbare rechtspersoon, waarbij die openbare school dan een raad van toezicht zou kunnen instellen, is het tiende lid nodig. Er is niet langer reden om dit lid niet in werking te laten treden; het faciliteert een mogelijk toekomstige situatie maar heeft geen materiële betekenis voor de huidige vo-scholen in Caribisch Nederland die allemaal uitgaan van bijzonder onderwijs.

Artikel 98. Artikel 98 regelt de instandhouding van een openbare school door een stichting. Artikel 98 is al in werking, met uitzondering van het twaalfde en dertiende lid. In het dertiende lid is geregeld dat – indien sprake is van een raad van toezicht – de overwegende invloed van de overheid zich niet langer richt op het bestuur, maar op de toezichthouder. Daarnaast is in het twaalfde lid een voorziening geregeld voor het geval het bestuur van de stichting zijn taken verwaarloost of in strijd handelt met de wet. Dan kan het openbare lichaam in de plaats van dat bestuur handelen of de stichting ontbinden. Met de inwerkingtreding van de scheiding van toezicht en bestuur zal vaker een raad van toezicht worden ingericht. Voor die situatie is het dertiende lid nodig. Bij goed onderwijs goed bestuur hoort ook de indeplaatsstelling door het bestuur van het openbaar lichaam bij handelen in strijd met de wet of taakverwaarlozing. Omdat op dit moment geen openbare vo-scholen bestaan in Caribisch Nederland, heeft dit artikel op dit moment geen materiële betekenis. Wanneer een openbaar lichaam met gebruikmaking van de rechtsvorm stichting een openbare school zou willen stichten, dienen de randvoorwaarden van kracht te zijn.

Artikel 175. In artikel 175, vijfde lid, is geregeld welke inhoud de code goed bestuur ten minste moet hebben. Dit artikellid hoort bij het beleid van goed onderwijs goed bestuur en treedt om die reden nu in werking.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 31 568, nr. 153, blz. 6.

X Noot
2

Kamerstukken I 2015/16, 34 251, A, gewijzigd voorstel van wet.

X Noot
3

Kamerstukken I 2015/16, 34 251, A, gewijzigd voorstel van wet.

X Noot
4

Kamerstukken I 2015/16, 34 251, A, gewijzigd voorstel van wet.

X Noot
5

Kamerstukken I 2015/16, 34 251, A, gewijzigd voorstel van wet.

Naar boven