Besluit van 16 maart 2016, houdende vaststelling van bepalingen omtrent de kwaliteitsvoorschriften met het oog op het bevorderen van de veiligheid, het pedagogisch klimaat en het voorkomen van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen in jeugdverblijven (Besluit op de jeugdverblijven)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 november 2015, nr. 2015-0000282214, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 5 van de Wet op de jeugdverblijven;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 december 2015, no. W12.15.0404/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 maart 2016, nr. 2016-0000025155, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

houder:

degene die een jeugdverblijf in stand houdt;

jeugdverblijf:

inrichting, niet door een Nederlandse overheid of krachtens een wettelijk voorschrift bekostigd, waar ten minste vier minderjarigen elk gedurende een half jaar meer dan de helft van de tijd buiten familie- of gezinsverband overnachten of naar verwachting zullen overnachten.

Artikel 2 Missie en visie jeugdverblijf

De kwaliteitsvoorschriften betreffende de missie en visie van het jeugdverblijf bevatten in ieder geval de volgende elementen:

  • a. de doelen van het jeugdverblijf;

  • b. de normen en waarden die in het jeugdverblijf worden gehanteerd en die de houder aan de minderjarigen wil meegeven; en

  • c. een beschrijving van de doelgroep waar het jeugdverblijf zich op richt.

Artikel 3 Positie en betrokkenheid minderjarigen en hun ouders

De kwaliteitsvoorschriften betreffende de positie en betrokkenheid van de minderjarigen en hun ouders bevatten in ieder geval de volgende elementen:

  • a. de mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid van minderjarigen en ouders ten aanzien van het beleid van het jeugdverblijf;

  • b. het ten minste eenmaal per jaar houden van evaluatiegesprekken met de ouders;

  • c. de wijze van ter beschikkingstelling van de kwaliteitsvoorschriften aan de minderjarigen en hun ouders; en

  • d. de wijze van schriftelijke bekendmaking aan de ouders en minderjarigen wie de vertrouwenspersoon is en hoe deze is te bereiken, hoe de vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid van deze persoon is gewaarborgd en wat de taken en de bevoegdheden van deze persoon zijn.

Artikel 4 Klachtenbeleid

De kwaliteitsvoorschriften betreffende het klachtenbeleid bevatten een klachtenprocedure voor de ouders en de minderjarigen waarin in ieder geval wordt beschreven:

  • a. bij wie een klacht wordt ingediend;

  • b. dat behandeling van een klacht geschiedt door een persoon die niet bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, betrokken is geweest;

  • c. binnen welke termijn de klacht wordt behandeld;

  • d. dat er jaarlijks schriftelijk verslag wordt gedaan over de behandeling van de ingediende klachten; en

  • e. de wijze waarop wordt gewaarborgd dat ouders, minderjarigen, werknemers en vrijwilligers op de hoogte zijn van het klachtenbeleid.

Artikel 5 Verslaglegging ten aanzien van beleid en doelstellingen

De kwaliteitsvoorschriften betreffende de verslaglegging ten aanzien van het beleid en de doelstellingen van het jeugdverblijf bevatten een omschrijving van de wijze waarop het beleid jaarlijks wordt geëvalueerd en naar aanleiding daarvan eventueel wordt aangepast.

Artikel 6 Veilige en gezonde werk- en leefomgeving

De kwaliteitsvoorschriften betreffende de veilige en de gezonde werk- en leefomgeving bevatten in ieder geval de volgende elementen:

  • a. de aanwezigheid van te allen tijde ten minste één werknemer of vrijwilliger in het jeugdverblijf, die over een geldig EHBO-diploma beschikt;

  • b. een motivering voor de verhouding tussen het aantal gelijktijdig aanwezige vrijwilligers of werknemers en het aantal minderjarigen;

  • c. op welke wijze zorg wordt gedragen voor een veilige en gezonde leefomgeving voor de in het jeugdverblijf verblijvende minderjarigen;

  • d. op welke wijze omgegaan wordt met:

    • 1°. agressie en discriminatie;

    • 2°. alcohol en drugs;

    • 3°. kindermishandeling; en

    • 4°. pesten; en

  • e. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de houder, dan wel diens vervanger, te allen tijde bereikbaar is.

Artikel 7 Personeelsbeleid

De kwaliteitsvoorschriften betreffende het personeelsbeleid bevatten in ieder geval de volgende elementen:

  • a. de taken en functies van de werknemers en vrijwilligers van het jeugdverblijf, inclusief de bijbehorende verantwoordelijkheden en bevoegdheden; en

  • b. het aannamebeleid, met daarin opgenomen wat de gewenste competenties zijn voor nieuwe werknemers en vrijwilligers, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen werknemers en vrijwilligers.

Artikel 8 Pedagogisch beleid en pedagogisch klimaat

De kwaliteitsvoorschriften betreffende het pedagogisch beleid en het pedagogisch klimaat bevatten een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat jeugdverblijf kenmerkende visie op de omgang met minderjarigen is beschreven. Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen in ieder geval een beschrijving van:

  • a. de wijze waarop de emotionele veiligheid van de minderjarigen binnen het jeugdverblijf wordt gewaarborgd;

  • b. de mogelijkheden voor minderjarigen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competenties;

  • c. de wijze waarop invulling wordt gegeven aan burgerschapsvorming;

  • d. het gebruik van de maatregelen straffen, schorsen en verwijderen; en

  • e. het gebruik van sociale media.

Artikel 9 Leesbaarheid en begrijpelijkheid kwaliteitsvoorschriften

De kwaliteitsvoorschriften zijn voor de werknemers, vrijwilligers, minderjarigen en hun ouders leesbaar en begrijpelijk en worden aan hen ter beschikking gesteld.

Artikel 10 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit op de jeugdverblijven.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet op de jeugdverblijven in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 maart 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de vijfentwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen, probleem en doel

Met de Wet op de jeugdverblijven introduceert de regering de bevoegdheid voor gemeenten om toezicht te houden op jeugdverblijven (circa 25 per 1 januari 2015), passend bij de veranderende opvattingen in de samenleving over de zorgplicht die de overheid heeft ten aanzien van kinderen.

Sinds januari 2014 is tussen het grootste deel van de jeugdverblijven en de gemeenten waar de jeugdverblijven zich bevinden, vrijwillig toezicht overeengekomen. Daartoe is een landelijk kwaliteitskader1 ontwikkeld, op basis waarvan gemeenten en jeugdverblijven zich committeren aan vrijwillig toezicht. Dit kwaliteitskader is door GGD GHOR Nederland vertaald naar een toetsingskader op basis waarvan de regionale GGD, in opdracht van gemeenten, inspectiebezoeken uitvoert.

Met het oog op de nog in ontwikkeling zijnde beleidspraktijk, is in het wetsvoorstel de mogelijkheid voorzien om op gedelegeerd niveau nadere inhoudelijke normen te stellen, indien de praktijk daar aanleiding toe zou geven.

Gedurende de totstandkoming van het wetsvoorstel is vanuit zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de GGD GHOR Nederland, de branchevereniging Educatieve Centra Nederland (ECN) het verzoek gekomen om het kwaliteitskader nader in te vullen. De Afdeling advisering van de Raad van State merkte eveneens op dat zonder normering een kwaliteitskader niet te handhaven is. Met dit besluit wordt tegemoet gekomen aan het advies van de afdeling en de wens van de VNG en de GGD GHOR Nederland, en worden de nader ingevulde kwaliteitseisen uit de wet vastgelegd in een algemeen verbindend voorschrift waarop gemeenten toezicht kunnen houden.

Er is bewust voor gekozen om de vereisten die worden gesteld aan het kwaliteitskader niet dicht te reguleren. Dit sluit enerzijds aan bij de rol die de overheid ten aanzien van de jeugdverblijven voor zichzelf ziet: een basis om enige mate van toezicht te houden op een overigens particulier initiatief, vanwege de kwetsbare positie van kinderen. Anderzijds bevat het kwaliteitskader daardoor ruimte voor jeugdverblijven om hun eigen beleid vorm te geven en zich te ontwikkelen, waar de toezichthouder met een stimulerende houding ook een bijdrage aan kan leveren.

Voor de nadere invulling van de kwaliteitseisen is gebruik gemaakt van het reeds in gebruik zijnde toetsingskader en de reeds opgebouwde kennis en ervaring van gemeenten, de jeugdverblijven en de inspecteurs die jeugdverblijven bezoeken in het kader van het vrijwillig toezicht. Deze in ontwikkeling zijnde beleidspraktijk zal de komende periode door gemeenten, de GGD-inspecteurs en de lokale jeugdverblijven gezamenlijk verder vormgegeven moeten worden. Hierbij kan rekening worden gehouden met de lokale context. Het toenemende contact tussen de betrokken partijen zal naar verwachting leiden tot een situatie waarin er individueel zicht en sturing vanuit de gemeente is ten behoeve van de veiligheid en het welzijn van de minderjarigen. Tegelijkertijd blijft op deze manier het private karakter van de jeugdverblijven erkend.

2. Regeldrukeffecten

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het regeerakkoord beoogt de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Dit besluit levert alleen inhoudelijke nalevingskosten op voor de jeugdverblijven. Voor ouders die gebruik willen maken van de diensten van een jeugdverblijf zijn geen verplichtingen opgenomen.

De inwerkingtreding van de wet en dit besluit leidt tot onderstaande inhoudelijke nalevingskosten:

  • het éénmaal per jaar voeren van een evaluatiegesprek met ouders van minderjarigen die verblijven op een jeugdverblijf;

  • het inrichten van de klachtenprocedure;

  • het informeren van ouders, minderjarigen, werknemers en vrijwilligers over het bestaan van een klachtenbeleid;

  • de jaarlijkse evaluatie van het kwaliteitskader en het eventueel aanpassen daarvan;

  • de aanwezigheid van tenminste een werknemer of vrijwilliger die over een geldig EHBO-diploma beschikt;

  • het opstellen van een pedagogisch beleidsplan;

  • het beschikbaar stellen van het kwaliteitskader aan personen werkzaam bij het jeugdverblijf, minderjarigen en hun ouders.

Gezien het feit dat het op dit moment slechts om enkele tientallen jeugdverblijven gaat, zijn de uiteindelijke effecten in kwantitatieve zin beperkt; de eenmalige nalevingskosten voor het opstellen van het kwaliteitskader bedragen ongeveer (uitgaande van 25 jeugdverblijven) € 17.000,00 en de structurele nalevingskosten ongeveer € 25.000,00. Daarnaast is het vrijwillige toezicht al van kracht bij de inwerkingtreding van de wet en het besluit. Voor de jeugdverblijven die al deelnemen aan het vrijwillig toezicht (waarbij de regionale GGD, in opdracht van gemeenten, inspectiebezoeken uitvoert) zou het daarom moeten betekenen dat ze al voldoen aan de wet en het besluit.

3. Consultatie

Dit besluit is voorgelegd aan de VNG, de GGD GHOR Nederland en ECN.

Daarnaast is het besluit via internet in consultatie gebracht. Het aantal ontvangen reacties op de internetconsultatie bedroeg 3.624. Deze reacties zijn grotendeels afkomstig van direct belanghebbenden van jeugdverblijven of mensen die zich betrokken voelen bij de wet. Het overgrote deel van de reacties ziet inhoudelijk niet op het besluit, maar is een uiting van bezwaar tegen de komst van het wetsvoorstel en besluit in het algemeen.

De kern van de bezwaren (en zorgen) is:

  • er is veel onzekerheid over het (toekomstig) optreden van lokale toezichthouders;

  • de (daaruit voortvloeiende) angst voor willekeur bij lokaal toezicht;

  • de onduidelijke normering;

  • dat de overheid treedt in het gezag van de ouders;

  • de wet wordt gezien als een teken van wantrouwen naar de Turkse Nederlanders; en

  • met deze wet wordt het particulier initiatief gesmoord.

Betreffende de onzekerheid over het optreden van lokale toezichthouders en de angst voor willekeur bij lokaal toezicht, heeft de GGD GHOR in haar reactie ook aangegeven dat het ontbreken van een landelijk geldend toetsingskader en/of modelrapport het risico met zich mee kan brengen dat toezicht en handhaving per gemeente sterk kan verschillen. Ook in de reactie van ECN is de angst voor mogelijke willekeur bij het toezicht naar voren gebracht. De regering is van mening dat het vormgeven van het toezicht in de praktijk gezamenlijk verder ontwikkeld dient te worden door de desbetreffende partijen zelf; de lokale toezichthouder (de gemeenten), de individuele jeugdverblijven, en de inspecteurs. Voor de overige punten die naar voren zijn gebracht in de internetconsultatie, wordt verwezen naar de memorie van toelichting van het wetsvoorstel, waar deze punten aan bod komen.

Via de internetconsultatie is ook een reactie van de Nederlandse orde van advocaten en het Adviescollege toetsing regeldruk (ACTAL) ontvangen. De reactie van de Nederlandse orde van Advocaten wordt gezien als ondersteuning van het beleid. De orde beveelt aan om onder artikel 6, eerste lid, sub d, «seksuele intimidatie» toe te voegen. Voor het begrip veiligheid is aangesloten bij de interpretatie die de Inspectie Jeugdzorg hanteert, namelijk een bescherming tegen alle vormen van mishandeling. Hieronder verstaat de regering ook seksuele intimidatie. Tevens wordt geadviseerd om te verwijzen naar artikel 20 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Hoewel de regering de mening van de orde deelt dat de overheid een zorgplicht jegens minderjarigen heeft, ziet artikel 20 van het IVRK op de situatie dat kinderen niet thuis kunnen opgroeien of gedwongen uit huis worden geplaatst. In het geval van de jeugdverblijven kiezen ouders (en de minderjarigen) er echter zelf voor dat minderjarigen een deel van de week buitenshuis verblijven. ACTAL adviseert om van alle nieuwe verplichtingen uit wet en besluit de regeldrukeffecten voor alle jeugdverblijven te berekenen, om te bezien of het besluit leidt tot een toename van de regeldruk, ten opzichte van de wet. Dit advies is ter harte genomen.

De via internetconsultatie ontvangen reacties zijn, voor zover de indieners instemden met openbaarmaking ervan, voor een ieder raadpleegbaar via www.internetconsultatie.nl/besluit_op_de_jeugdverblijven.

Van de ontvangen adviezen van de VNG, de GGD GHOR Nederland en ECN zijn onderdelen gebruikt ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het besluit. In de uitvoeringstoets van de VNG is geadviseerd aan het klachtenbeleid verslaglegging toe te voegen. Dit advies is overgenomen; op deze manier is het voor alle betrokkenen duidelijk wat met een (eventuele) klacht is gebeurd. Tevens is het advies overgenomen om de bereikbaarheid van de houder vast te leggen, zodat deze is te raadplegen voor betrokkenen van een jeugdverblijf. In de uitvoeringstoets van de GGD GHOR Nederland is geadviseerd de term een veilige en gezonde fysieke leefomgeving te hanteren in plaats van de fysieke werk- en leefomgeving. Dit advies is overgenomen. Tevens is het artikel om de betrokkenheid van ouders te waarborgen op advies van de GGD GHOR Nederland aangepast. Niet de betrokkenheid wordt gewaarborgd, maar de mogelijkheid tot inspraak wordt nu in dit artikel geregeld. Daarnaast zijn extra voorbeelden in de nota van toelichting opgenomen ter verduidelijking van de artikelen van het besluit.

De VNG heeft in haar reactie geadviseerd in het besluit op te nemen dat minimaal een BHV-geschoolde medewerker aanwezig is in een jeugdverblijf. Op grond van bestaande Arbowetgeving is een werkgever reeds verplicht om een BHV-geschoolde medewerker in dienst te hebben. Daardoor zullen alle jeugdverblijven die medewerkers in dienst hebben, een BHV-geschoolde medewerker moeten hebben. Daarnaast is afgewogen of van particuliere initiatieven mag worden verlangd dat zij buiten hun (eventuele) werkgeversverplichting sowieso verplicht moeten worden om te zorgen dat er een BHV-geschoolde medewerker aanwezig is. Gezien de aard van de jeugdverblijven wordt dit disproportioneel geacht. Bovendien wordt reeds van de houder van een jeugdverblijf verwacht dat er, ten behoeve van de veiligheid van de minderjarigen, te allen tijde een medewerker of vrijwilliger aanwezig is die in het bezit is van een geldig EHBO-diploma. Dit is minder belastend, omdat er zwaardere eisen worden gesteld aan een BHV’er dan aan een EHBO’er.

De VNG adviseert tevens om de verhouding van één begeleider op twintig minderjarigen op te nemen. De regering is van mening dat het jeugdverblijf zelf, afhankelijk van het type verblijf, het beste in staat is om een invulling te geven aan het eigen beleid, en dat het niet past om vanuit de overheid zeer gedetailleerde voorschriften te geven aan deze private instellingen. Om de veiligheid van de verblijvende minderjarigen te waarborgen, dient een jeugdverblijf het aantal begeleiders op het aantal minderjarigen te motiveren. De regering acht dat een voldoende waarborg voor de veiligheid.

De Brancheorganisatie ECN heeft in zijn reactie bezwaren en zorgen geuit over de komst van de wet (en dit onderliggend besluit), die grotendeels overeenkomen met de hierboven opgesomde onderwerpen van de internetconsultatie. Daarnaast brengt de ECN naar voren:

  • dat de wijziging van het wetsvoorstel na behandeling in de Tweede Kamer, inhoudende de toevoeging van burgerschap als onderwerp in het kwaliteitskader, betekenis en reikwijdte van de wet- en regelgeving niet duidelijker maken;

  • dat het vrijwillig traject goede resultaten oplevert en er geen behoefte is aan wet- en regelgeving, zelfregulering voldoet;

  • dat er geen aandacht wordt besteed aan de kosten voor de jeugdverblijven,

  • dat het criterium «niet door de overheid bekostigd» verduidelijkt dient te worden, omdat er in de praktijk jeugdverblijven zijn die (incidentele) subsidies van gemeenten ontvangen.

Het begrip burgerschap is in de bepalingen van dit besluit niet nader ingevuld. Op grond van artikel 12 van de wet wordt drie jaar na inwerkingtreding van de wet de doeltreffendheid en effecten geëvalueerd. Dit is het aangewezen moment om na te gaan of een nadere invulling van het begrip burgerschap in dit besluit noodzakelijk is. Desalniettemin wordt nu reeds in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 een aantal voorbeelden gegeven van bijdragen aan burgerschapsvorming die het jeugdverblijf kan leveren. In de paragraaf over de regeldruk wordt aandacht besteed aan de inhoudelijke nalevingskosten van de jeugdverblijven. De regering merkt op dat voor de jeugdverblijven die al actief deelnemen aan het vrijwillig traject, de naleving van wet en besluit weinig extra inspanningen zal vergen. Deze regeldrukeffecten gelden grotendeels al voor het vrijwillige traject; feitelijk leidt dit besluit voor deze groep nauwelijks tot extra kosten. Tot slot merkt de regering op dat bij «door de overheid bekostigd» wordt gedoeld op een instellingssubsidie; een subsidie die een jeugdverblijf ontvangt voor het in stand houden van het jeugdverblijf. Dit betekent derhalve dat indien het jeugdverblijf bijvoorbeeld een maatschappelijke activiteit voor de omgeving wil organiseren en daarvoor subsidie aanvraagt bij een gemeente, de gemeente deze aanvraag op zijn merites moet beoordelen. Er is dan geen sprake van een instellingsubsidie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 zijn enkele begripsbepalingen opgenomen. Deze begrippen vinden aansluiting bij de definities in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdverblijven.

Artikel 2

In het kwaliteitskader met kwaliteitsvoorschriften dient de houder van een jeugdverblijf de missie en visie van het jeugdverblijf te beschrijven. Met het oog op de transparantie beschrijft hij in ieder geval het bestaansrecht van het jeugdverblijf, waarin tot uitdrukking komt waarom het jeugdverblijf is opgericht en welke doelen en ambities het jeugdverblijf nastreeft. Daarnaast beschrijft hij van welke normen en waarden in het jeugdverblijf wordt uitgegaan en welke waarden en normen het jeugdverblijf aan de daar verblijvende minderjarigen wil meegeven. Ook neemt de houder een beschrijving van de doelgroep op in het kwaliteitskader. Het doel hiervan is dat voor ouders en minderjarigen duidelijk is aan welke voorwaarden de minderjarige moet voldoen om te worden toegelaten tot het jeugdverblijf.

Desgewenst kan het jeugdverblijf meer elementen van de missie en visie beschrijven in het kwaliteitskader.

Artikel 3

In de wet wordt bepaald dat in het kwaliteitskader de positie en betrokkenheid van de minderjarigen en hun ouders moeten worden opgenomen. Het is gezien de aard en opzet van een jeugdverblijf van belang, dat ouders op enigerlei wijze actief betrokken worden bij het reilen en zeilen van de jeugdverblijven waar hun kinderen verblijven. Gezien de primaire verantwoordelijkheid van de ouders voor het welzijn van hun kinderen, ligt het in de rede dat zij op de hoogte gehouden worden van ontwikkelingen binnen het jeugdverblijf en een vorm van inspraak hebben. Een vorm voor het organiseren van inspraak is bijvoorbeeld een ouderraad of een jongerenraad.

Bij de evaluatiegesprekken met de ouders kunnen zowel de ontwikkeling van de desbetreffende minderjarigen als het beleid van het jeugdverblijf aan de orde komen. Het ligt voor de hand dat de jaarlijks te organiseren evaluatiegesprekken schriftelijk worden vastgelegd.

Desgewenst kan het jeugdverblijf de positie en betrokkenheid van de minderjarigen en hun ouders verder invullen in het kwaliteitskader.

In artikel 3, onderdeel c, is geregeld dat in de kwaliteitsvoorschriften moet zijn beschreven op welke wijze deze aan de werknemers en vrijwilligers, de kinderen en hun ouders bekend moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet moet er namelijk conform de kwaliteitsvoorschriften worden gehandeld. Derhalve is bekendheid van de kwaliteitsvoorschriften een vereiste.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die aan elk jeugdverblijf moet zijn verbonden. Gedurende de parlementaire behandeling van de wet, is in de wet bepaald dat een vertrouwenspersoon niet kan zijn de houder, iemand die werkzaamheden verricht voor de houder of een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad, of de wettelijke vertegenwoordiger. In artikel 3, onderdeel d, zijn nadere regels gesteld omtrent de bekendheid en bereikbaarheid, de vertrouwelijkheid en de taken van de vertrouwenspersoon jegens ouders en minderjarigen.

Artikel 4

In het kwaliteitskader moet een klachtenprocedure worden opgenomen waarin staat beschreven bij wie minderjarigen, hun ouders, werknemers en vrijwilligers terecht kunnen met klachten over het jeugdverblijf, over werknemers of over vrijwilligers. Tevens zal deze procedure duidelijk maken door wie, op welke wijze en binnen welke termijn een mondelinge of schriftelijke klacht wordt afgehandeld. In de klachtenprocedure zal dus duidelijk moeten zijn aangegeven bij wie men terecht kan, onder vermelding van een (post-)adres, telefoonnummer, e-mailadres e.d. De aangewezen persoon (klachtenfunctionaris) zal zorg dienen te dragen voor een behoorlijke behandeling van de ingediende klachten. Uiteraard zal een klacht niet mogen worden behandeld door een persoon die betrokken is geweest bij de gedraging waarover wordt geklaagd. Voor wat betreft de termijn waarbinnen klachten dienen te worden afgehandeld, kan worden gedacht aan de termijnen die de Algemene wet bestuursrecht hanteert voor klachtenbehandeling jegens bestuursorganen: afhandeling van de klacht binnen zes weken met een uitstelmogelijkheid van vier weken. Daarnaast dient een klacht te zijn vastgelegd in een verslag.

De noodzaak voor een klachtenprocedure ligt in het verlengde van artikel 3, aangezien een klachtenprocedure kan bijdragen aan de participatie van ouders en minderjarigen.

Van de eventueel ingediende klachten wordt verslag gemaakt om inzichtelijk te maken hoe het jeugdverblijf deze heeft behandeld.

In het kwaliteitskader zal moeten worden opgenomen op welke wijze ouders, minderjarigen, werknemers en vrijwilligers op de hoogte worden gebracht van het klachtenbeleid. Desgewenst kan het jeugdverblijf het klachtenbeleid en de klachtenprocedure nader invullen in de kwaliteitsvoorschriften uit het kwaliteitskader.

Artikel 5

Om recht te doen aan de verbetering van de kwaliteit van het jeugdverblijf zullen de kwaliteitsvoorschriften ten aanzien van het beleid en de doelstellingen van het jeugdverblijf jaarlijks kritisch worden bezien. Op deze manier wordt bevorderd dat de kwaliteitsvoorschriften actueel en doeltreffend zijn. Het ligt in de rede dat hierbij de uitkomst van de bevindingen van de toezichthouder wordt meegenomen.

De vormgeving van de evaluatie wordt overgelaten aan de houder van het jeugdverblijf.

Gedacht zou kunnen worden aan een jaarverslag, waarin het beleid, vastgelegd in een jaarplan, van het afgelopen jaar wordt geëvalueerd. Het inspectierapport zou kunnen dienen als input voor de evaluatiegesprekken. Ook kunnen ouders, de verblijvende minderjarigen, de werknemers of vrijwilligers worden geconsulteerd.

Artikel 6

De Inspectie Jeugdzorg beschouwt de veiligheid van een minderjarige als geborgd indien minderjarigen tegen alle vormen van mishandeling zijn beschermd, indien zij alle zorg krijgen die nodig is, en zij de mogelijkheid hebben om zich passend bij hun leeftijd en persoonlijkheid te ontwikkelen.

Om de veiligheid van minderjarigen in een jeugdverblijf zoveel mogelijk te waarborgen, moet de houder inzicht hebben in de risico’s in een jeugdverblijf. Voor deze doelgroep acht de regering de onderwerpen agressie en discriminatie, alcohol en drugs, kindermishandeling en pesten relevant. De kwaliteitsvoorschriften dienen inzichtelijk te maken wat de regels en maatregelen zijn om deze risico’s te verminderen.

Van een houder van een jeugdverblijf wordt ook verwacht dat hij ervoor zorgt dat altijd een werknemer of vrijwilliger aanwezig is in het jeugdverblijf. Dat betekent dat in het geval van calamiteiten, of bij uitval van een werknemer of vrijwilliger, de houder (of een vervanger) zorg draagt dat een andere werknemer of vrijwilliger aanwezig is in het jeugdverblijf. Een aanwezige werknemer of vrijwilliger dient in ieder geval te beschikken over een geldig EHBO-diploma. De houder kan ook streven naar de aanwezigheid van een BHV-geschoolde werknemer of vrijwilliger gedurende de tijd dat minderjarigen aanwezig zijn in het jeugdverblijf.

Bij jeugdverblijven waar grotere groepen minderjarigen verblijven, wordt van de houder verwacht dat hij zorgt voor een verantwoorde verhouding tussen het aantal werknemers/vrijwilligers en het aantal gelijktijdig aanwezige minderjarigen. Dit motiveert hij in het kwaliteitskader. Uit het vrijwillig toezicht is gebleken dat één werknemer/vrijwilliger op twintig minderjarigen een werkbare norm is.

De houder of zijn vervanger dient te allen tijde bereikbaar te zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de bereikbaarheid van het jeugdverblijf zodanig is geregeld, dat eenieder die contact opneemt met het jeugdverblijf, direct een reactie kan verwachten (van de houder of een vervanger).

Op 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ingevoerd voor beroepskrachten. In de toelichting van de Wet op de jeugdverblijven is aangegeven dat de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (vanwege het karakter van vrijwilligersorganisaties) niet van toepassing is op de jeugdverblijven, maar dat het wel de aanbeveling verdient een meldcode op te stellen. De meldcode biedt ook voor vrijwilligersorganisaties aanknopingspunten, zoals het trainen van een werknemer of vrijwilliger als aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling, of het opstellen van een sociale kaart.

De overheid heeft (in het kader van de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) voor dergelijke vrijwilligers een folder uitgebracht «als vrijwilligers zich zorgen maken» op de website van de rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2013/04/18/als-vrijwilligers-zich-zorgen-maken.html.

Als handreiking kunnen de houders van een jeugdverblijf gebruik maken van een model «algemeen beleidsplan» en protocollen «ongewenst gedrag», «alcohol en drugs», «kindermishandeling» en «pesten», ontwikkeld voor het vrijwillig toezichtstraject. Deze modellen kunnen elektronisch ter beschikking worden gesteld. Dit wordt gecommuniceerd met de jeugdverblijven.

Artikel 7

In het kwaliteitskader geeft de houder van het jeugdverblijf een beschrijving van het personeelsbeleid. Daarbij worden in ieder geval de taken en functies van de werknemers en vrijwilligers van het jeugdverblijf en het aannamebeleid beschreven.

Desgewenst kan het jeugdverblijf het personeelsbeleid nader invullen in het kwaliteitskader. Te denken valt aan een organisatiebeschrijving met een duidelijke omschrijving van taken, functies, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ter bevordering van de transparantie van de organisatie van het jeugdverblijf en aan onderwerpen als verzuim en re-integratiebeleid.

Artikel 8

Het pedagogisch beleid dient te leiden tot het bieden van voldoende veiligheid en ontwikkelmogelijkheden voor minderjarigen in jeugdverblijven.

Een pedagogisch beleidsplan, dat onderdeel is van het kwaliteitskader, bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de voor het jeugdverblijf kenmerkende visie op de omgang met jongeren en hoe deze visie in de praktijk vorm krijgt.

Om te bevorderen dat minderjarigen participeren in de pluriforme samenleving en om kunnen gaan met de verschillen in de samenleving, wordt van jeugdverblijven een positieve bijdrage aan burgerschapsvorming verwacht, ter bevordering van de sociale integratie. Hiermee wordt bedoeld het bieden van ondersteuning aan minderjarigen ten aanzien van basiskennis, vaardigheden en houding die nodig zijn om als kritisch denkende burger een actieve rol te kunnen spelen in de samenleving.

Jeugdverblijven kunnen dit vertalen naar de praktijk door bijvoorbeeld aandacht te schenken aan onderwerpen als het gevoel van gelijkwaardig zijn, het hebben van zelfvertrouwen, het kunnen omgaan met genoemde verschillen en het positief willen en kunnen participeren in de pluriforme samenleving, door het organiseren van sociale of maatschappelijke activiteiten of het hanteren van de Nederlandse taal bij huiswerkactiviteiten. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan het aanleren van vaardigheden zoals het binnen een groep uitkomen voor hun eigen mening, het durven geven van onbevangen, constructieve kritiek, het openstaan voor kritiek en het aanleren van een oplossingsgerichte en opbouwende houding.

Van een houder van een jeugdverblijf wordt ook verwacht inzichtelijk te maken wat de regels en maatregelen zijn omtrent op te leggen straffen, schorsing en verwijdering en het gebruik van sociale media. Het gebruik van sociale media is sinds een aantal jaren populair onder jongeren. Bij het gebruik van sociale media dient de houder van een jeugdverblijf aandacht te besteden aan het ongewenste gebruik van deze media, zoals pesten.

Als handreiking kunnen de houders gebruik maken van een model «pedagogisch beleidsplan» en protocollen «sanctiebeleid» en «(sociale) media», ontwikkeld voor het vrijwillig toezichtstraject. Deze modellen kunnen elektronisch ter beschikking worden gesteld. Dit wordt gecommuniceerd met de jeugdverblijven.

Artikel 9

Artikel 3, tweede lid, van de wet regelt dat de houder van een jeugdverblijf er zorg voor draagt dat de kwaliteitsvoorschriften worden nageleefd. Om dat te kunnen realiseren dienen de kwaliteitsvoorschriften leesbaar en begrijpelijk te zijn voor de werknemers, vrijwilligers, minderjarigen en hun ouders. De toezichthouder moet het kwaliteitskader ook kunnen toetsen. Het kwaliteitskader moet ook voor hem begrijpelijk en leesbaar zijn, en dient om die reden in ieder geval ook in het Nederlands te zijn opgesteld. Echter, conform de verplichtingen uit de Algemene wet bestuursrecht is eenieder verplicht om alle medewerking te verlenen aan de toezichthouder bij diens uitoefening van bevoegdheden.

Deze nota van toelichting is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondertekend mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XV, nr. 105.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven