Besluit van 12 maart 2016, houdende wijziging van het Besluit dierlijke producten in verband met het voorzien in grondslagen voor het vaststellen van ministeriële regels over de levering van vlees en over de biologische productie van opfokhennen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 januari 2016, nr. WJZ / 15181609;

Gelet op artikel 1, vierde lid, van verordening (EG) 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004 L 139), artikel 42 van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007 L 189), de artikelen 2.7, tweede lid, en 3.1, tweede lid, onderdeel k, van de Wet dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2016, nr. W15.16.0015/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische zaken van 8 maart 2016, nr. WJZ / 16026778;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit dierlijke producten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «productie» wordt ingevoegd: en de levering.

2. Na «bedoeld in» wordt ingevoegd: artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, en

B

Na artikel 2.8b. wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2.8c. Specifieke huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken voor opfokhennen

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de biologische productie, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 834/2007, van opfokhennen, en van producten afkomstig van opfokhennen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regels hebben betrekking op de huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt op 1 juli 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 maart 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Uitgegeven de drieëntwintigste maart 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

Met onderhavig besluit wordt een bestaande grondslag in het Besluit dierlijke producten – om ministeriële regels vast te stellen met betrekking tot vlees – uitgebreid. Daarnaast wordt een nieuw artikel toegevoegd aan het Besluit dierlijke producten met een grondslag voor het vaststellen van specifieke huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken in verband met de biologische productie van opfokhennen.

2. Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees aan consumenten

Artikel 2.1 van het Besluit dierlijke producten biedt een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen ten aanzien van de productie van vlees na het doden van dieren, voor zover EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van onderdelen van die rechtshandelingen. Verschillende EU-rechtshandelingen verplichten echter ook tot het stellen van nadere regels ten aanzien van andere aspecten dan productie van vlees. Dit betreft in ieder geval de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees aan consumenten als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van Verordening (EG) 853/2004. Uit artikel 1, vierde lid, van Verordening (EG) 853/2004 vloeit een verplichting voor lidstaten voort om vast te stellen wat onder «kleine hoeveelheden» moet worden verstaan.

Omdat het hierbij om levering gaat, is de grondslag van artikel 2.1 van het Besluit dierlijke producten ontoereikend om bij ministeriële regeling vast te stellen wat onder «kleine hoeveelheden» wordt verstaan. Deze delegatiegrondslag wordt met onderhavig besluit uitgebreid. Na onderhavige wijziging van het Besluit dierlijke producten kunnen derhalve bij ministeriële regeling tevens regels worden gesteld ten aanzien van de levering van vlees na het doden van dieren, waaronder het vaststellen van de «kleine hoeveelheden».

3. Specifieke huisvestingsvoorschriften en dierhouderijpraktijken voor opfokhennen

Op 1 juli 2014 is artikel 7 van de Landbouwkwaliteitsregeling vervallen. Dit artikel bepaalde dat bij het in de handel brengen van, of het maken van reclame voor jonge opfokhennen een verwijzing naar de biologische productiemethode slechts is toegestaan indien de hennen zijn opgefokt met inachtneming van de biologische productiemethode voor het opfokken van jonge hennen zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Skal. De bepaling is vervallen omdat de regels betreffende de biologische productie van dierlijke producten per 1 juli 2014 in de Regeling dierlijke producten zijn opgenomen. De Regeling dierlijke producten voorziet niet in een vervangende bepaling voor de biologische productie van jonge opfokhennen. De verwachting was dat voor deze groep dieren uitvoeringsbepalingen op grond van Verordening (EG) 834/2007 zouden worden vastgesteld. In Verordening (EG) 889/2008 ontbreken echter nog steeds voorschriften over op welke wijze jonge hennen moeten worden opgefokt volgens de biologische productiemethode. Vanwege het ontbreken van deze Europese regels is het wenselijk om de voorheen geldende, nationale regels betreffende de biologische productie opnieuw vast te stellen bij ministeriële regeling.

De delegatiesystematiek onder de Wet dieren verschilt echter van de delegatiesystematiek onder de Landbouwkwaliteitswet. Artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet biedt ter bevordering van de afzet een grondslag voor het stellen van regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur betreffende de kwaliteit van producten. Artikel 10 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bepaalt vervolgens dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld voor zover dat voor een goede uitvoering van de onderwerpen van de in de artikelen 2, 4 en 6 van het besluit genoemde EU-verordeningen en voor de in artikel 9 genoemde EU-richtlijn noodzakelijk is. Door middel van dit artikel werd ook het stellen van regels betreffende de biologische productiemethode gedelegeerd aan de minister en werden de regels opgenomen in de Landbouwkwaliteitsregeling. Daarbij wordt geen verschil gemaakt tussen bindende en niet bindende onderdelen van de genoemde verordeningen.

De delegatiesystematiek onder de Wet dieren is anders en biedt enkel een grondslag voor het stellen van ministeriële regels als het gaat om de uitvoering van bindende of verplichte onderdelen van EU-verordeningen. Het vaststellen van nationale regels betreffende de biologische productie van opfokhennen valt hier niet onder, omdat Verordening (EG) 834/2007 lidstaten slechts de mogelijkheid geeft om regels vast te stellen, als de Europese Commissie ter zake geen uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld. Omdat de Europese Commissie ten aanzien van opfokhennen geen uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld, voorziet dit besluit in een grondslag voor het vaststellen van deze voorschriften bij ministeriële regeling.

2. Regeldrukeffecten

Dit besluit leidt niet tot een wijziging van regeldruk. De administratieve lasten, inhoudelijke nalevingslasten en toezichtlasten veranderen niet. Deze lasten zullen zich pas manifesteren als op grond van de nieuwe grondslagen nieuwe ministeriële regels worden vastgesteld.

3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt gedeeltelijk in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Daarmee wordt gedeeltelijk afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten (VVM) voor regelgeving. Dit beleid houdt in dat algemene maatregelen van bestuur in werking treden op 1 januari of op 1 juli, en dat bekendmaking in het Staatsblad minimaal twee maanden voordien plaatsvindt. Het gedeelte van onderhavig besluit dat daags na uitgifte van het Staatsblad in werking treedt strekt tot implementatie van een EU-rechtshandeling. Implementatie van EU-rechtshandelingen is één van de uitzonderingsgronden met betrekking tot de vaste verandermomenten van regelgeving. Het gedeelte dat niet strekt tot implementatie van EU-rechtshandelingen treedt in werking op 1 juli 2016 en sluit daarmee aan bij het beleid van VVM.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven