Besluit van 12 november 2015, houdende wijziging van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning in verband met een uitbreiding van het aantal rijkstaken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 oktober 2015, 2015-0000604564;

Gelet op artikel 182 van de Provinciewet en artikel 81bis van de Gemeentewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2015, nr. W04.15.0362/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 november 2015, nr. 2015-0000634275;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de Ambtsinstructie commissaris van de Koning worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In de artikelen 5a, tweede lid, 5b, 5c, eerste en tweede lid, en 5d, tweede en derde lid, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

Na artikel 6 worden de volgende artikelen toegevoegd:

Artikel 6a

De commissaris bevordert dat de vergadering van de raad waarin de burgemeester de eed (verklaring en belofte) aflegt, plaatsvindt op of zo kort mogelijk na de datum waarop zijn benoeming ingaat.

Artikel 6b

De commissaris informeert Onze Minister over ontheffingen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Gemeentewet, in zijn periodieke rapportage, tenzij naar zijn oordeel betrokkenheid van Onze Minister noodzakelijk is alvorens op een concreet verzoek te besluiten.

Artikel 6c

De commissaris informeert Onze Minister over ontheffingen als bedoeld in artikel 71, derde lid, van de Gemeentewet in zijn periodieke rapportage, tenzij naar zijn oordeel betrokkenheid van Onze Minister noodzakelijk is alvorens op een concreet verzoek te besluiten.

Artikel 6d

De commissaris informeert Onze Minister over toestemmingen als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Gemeentewet in zijn periodieke rapportage, tenzij naar zijn oordeel betrokkenheid van Onze Minister noodzakelijk is alvorens op een concreet verzoek te besluiten.

Artikel 6e

De commissaris brengt een voornemen tot benoeming van een waarnemend burgemeester ter kennis van Onze Minister.

C

Na artikel 7a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 7b

De commissaris informeert Onze Minister bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is. Hij informeert Onze Minister daarbij tevens over de maatregelen die hij ter zake neemt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel N, en artikel II, onderdeel T van de wet van 4 november 2015 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 november 2015

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de vierentwintigste november 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Deze wijziging van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning is noodzakelijk in verband met de toevoeging van nieuwe rijkstaken in de wet van 4 november 2015 tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen). Als rijksorgaan is de commissaris van de Koning geen verantwoording verschuldigd aan provinciale staten, maar aan de regering. Artikel 126 van de Grondwet schrijft voor dat de bij wet toegekende rijkstaken worden uitgewerkt in de Ambtsinstructie.

In artikel I, onderdeel N, van de wet zijn vier taken van de commissaris van de Koning die in de bestuurlijke praktijk reeds als rijkstaken werden ervaren, nu ook expliciet aangeduid als rijkstaken (artikel 81bis van de Gemeentewet), zodat de commissaris alle taken die hij in relatie tot de burgemeester verricht nu ook formeel als rijksorgaan vervult. Het gaat om de volgende vier taken:

  • Het afleggen in handen van de commissaris van de eed (verklaring en belofte) door de burgemeester in de vergadering van de raad waarin hij wordt geïnstalleerd (artikel 65);

  • Het beslissen op een verzoek tot ontheffing van de burgemeester, indien hij een overeenkomst als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder d, met de gemeente wil aangaan (artikel 69);

  • Het verlenen van toestemming aan de burgemeester, indien hij langer dan zes weken buiten de gemeente wenst te verblijven (artikel 72);

  • Het benoemen van een waarnemend burgemeester, indien de commissaris dat in het belang van de gemeente nodig oordeelt (artikel 78).

Daarnaast is in de Gemeentewet een nieuwe bevoegdheid van de commissaris opgenomen om de burgemeester (aanvullend) ontheffing te verlenen van het woonplaatsvereiste na de initiële ontheffing van maximaal een jaar die door de raad wordt verleend. De commissaris kan de ontheffing van de raad tweemaal, telkens voor de duur van maximaal een jaar, verlengen (artikel 71, derde lid). Ook deze bevoegdheid zal de commissaris als rijksorgaan uitoefenen.

Tot slot is in artikel II, onderdeel T, van de wet een rijkstaak voor de commissaris aan artikel 182, eerste lid, van de Provinciewet toegevoegd (onderdeel c). Het betreft het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.

In deze wijziging van de Ambtsinstructie wordt voor elk van de betrokken taken – behalve voor het afnemen van de eed – voorgeschreven wanneer de commissaris de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dient te informeren. Daarbij wordt aangesloten bij het gegeven dat de commissaris krachtens bovengenoemde wet de minister periodiek rapporteert over de werkzaamheden die hij ter uitvoering van de Ambtsinstructie verricht (artikel 182, vijfde lid, Provinciewet). Omdat het in de meeste praktijksituaties aan de commissaris kan worden overgelaten om de desbetreffende besluiten te nemen, is uitgangspunt dat de commissaris kan volstaan met informatie in de periodieke rapportage. Dat betreft het verlenen van een ontheffing op een verzoek van de burgemeester om bepaalde overeenkomsten (zogenaamde verboden handelingen) met de gemeente aan te gaan (artikel 6b), en het verlenen van een aanvullende ontheffing van de verplichting om in de gemeente te wonen (artikel 6c) en het verlenen van toestemming op een verzoek van de burgemeester om langer dan zes weken buiten de gemeente te verblijven (artikel 6d). Het uitgangspunt lijdt echter uitzondering als naar het oordeel van de commissaris betrokkenheid van de minister noodzakelijk is alvorens in een concreet geval een besluit te nemen. Het feit dat de minister politiek verantwoordelijk is voor al het handelen van de commissaris als rijksorgaan kan het noodzakelijk maken dat de minister vooraf wordt geraadpleegd. Het is aan de commissaris om te beoordelen wanneer dat het geval is. Desgewenst kan de minister zich uiteraard ook uit eigen beweging door de commissaris laten informeren.

Met betrekking tot de bevoegdheid om een waarnemend burgemeester te benoemen wordt bepaald dat de commissaris een voornemen ter kennis van de minister brengt (artikel 6e). Benoeming van een waarnemend burgemeester betekent een afwijking van het uitgangspunt dat er een door de Kroon benoemde burgemeester functioneert. In de situaties waarin de commissaris het in het belang van de gemeente nodig oordeelt om een waarnemer te benoemen, is het zaak dat de minister daarvan vooraf op de hoogte wordt gesteld, omdat de benoeming van een waarnemer onder zijn ministeriële verantwoordelijkheid valt. Dat sluit aan bij de huidige praktijk waarin afstemming tussen minister en commissaris doorgaans plaatsvindt, zowel in situaties waarin een openstaande vacature of ziekte aanleiding zijn voor het benoemen van een waarnemer, als in situaties waarin het benoemen van een waarnemer in verband met herindeling of bestuurlijke problemen met zich brengt dat een burgemeestersvacature (voorlopig) niet wordt opengesteld.

Met betrekking tot de taak om te adviseren en te bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is, wordt bepaald dat de commissaris de minister in de laatstgenoemde gevallen informeert en daarbij vermeldt welke maatregelen hij neemt (artikel 7b). Het gaat hier uitsluitend om de situaties die zich zodanig ontwikkelen dat de commissaris tot het oordeel komt dat hij zich daar actief mee moet bemoeien. Dit sluit aan bij de reeds bestaande praktijk, waarin de commissaris de minister actief informeert indien in een gemeente sprake is van dusdanige bestuurlijke problemen dan wel integriteitskwesties dat het bestuurlijk-democratisch functioneren van zo’n gemeente in het geding dreigt te komen. Aangezien de commissaris met zijn bemoeienis treedt in de lokale politiek-bestuurlijke verhoudingen en dit doet onder ministeriële verantwoordelijkheid, is het zaak dat minister daarvan op de hoogte is.

Tot slot zij vermeld dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt in de artikelen 5a tot en met 5d een wijziging door te voeren die samenhangt met de overgang van het beheer van de Wet veiligheidsregio’s naar het ministerie van Veiligheid en Justitie (artikel I, onderdeel A).

De Kring van commissarissen van de Koning is over de onderhavige wijzigingen geconsulteerd. Het ontwerpbesluit is besproken in het CdK-overleg van 28 september 2015. Bij brief van 29 september 2015 heeft de Kring formeel laten weten te kunnen instemmen met het ontwerpbesluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven