Wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is enkele wijzigingen aan te brengen in de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van de internationale beschermingsstatus (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd

1. De definitie van «richtlijn asielprocedures» wordt in de alfabetische rangschikking vervangen door:

Procedurerichtlijn:

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (PbEU 2013, L 180);

2. Er worden zes nieuwe onderdelen ingevoegd in de alfabetische rangschikking:

grensprocedure:

de asielprocedure, bedoeld in artikel 43 van de Procedurerichtlijn;

internationale bescherming:

internationale bescherming als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Kwalificatierichtlijn;

minderjarige:

eenieder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

opvolgende aanvraag:

een volgend verzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn;

Terugkeerrichtlijn:

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU 2008, L 348);

Opvangrichtlijn:

Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180);.

3. In de definitie van «terugkeerbesluit» wordt de zinsnede «de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98)» vervangen door: de Terugkeerrichtlijn.

4. In de definitie van «inreisverbod» wordt de zinsnede «de richtlijn, bedoeld onder s» vervangen door: de Terugkeerrichtlijn.

5. In de definitie van «Europese verordeningen die betrekking hebben op biometrische gegevens» wordt de zinsnede «Verordening (EG) 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van «Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PbEU L316)» vervangen door: Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van „Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT- systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PBEU L 180/1).

B

Artikel 3, derde lid, wordt vervangen door zes nieuwe leden, luidende:

  • 3. Indien de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aan de grens te kennen geeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 te willen indienen, wordt de aanvraag in de grensprocedure getoetst aan:

    • a. de grond voor het niet in behandeling nemen als bedoeld in artikel 30;

    • b. de gronden voor niet-ontvankelijkverklaring, genoemd in artikel 30a; en

    • c. de gronden voor afwijzing wegens kennelijke ongegrondheid, genoemd in artikel 30b.

  • 4. Indien de grensprocedure wordt toegepast, wordt een besluit omtrent de weigering van toegang tot Nederland uitgesteld of opgeschort voor ten hoogste vier weken.

  • 5. Het besluit tot uitstel of opschorting, bedoeld in het vierde lid, wordt onverwijld uitgereikt aan de vreemdeling.

  • 6. De beschikking waarbij een aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, geldt tevens als weigering van toegang in het eerste lid dan wel de herleving hiervan.

  • 7. De duur van de grensprocedure bedraagt ten hoogste vier weken, te rekenen vanaf het tijdstip van uitreiking van het besluit, bedoeld in het vijfde lid. Indien vier weken na de uitreiking van het besluit, bedoeld in het vijfde lid, nog niet is beslist over het in behandeling nemen, de ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid van de aanvraag, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege toegang tot Nederland.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de grensprocedure.

C

Artikel 5, derde lid, vervalt.

D

1. In artikel 6 wordt, onder vernummering van het derde en het vierde lid tot vierde en vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, kan eveneens worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

3. Na het vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 6. Onze Minister kan de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over toepassing van het derde en het zesde lid.

E

In artikel 8, onderdeel m, wordt «na afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a,» vervangen door: indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30.

F

In artikel 19 wordt «artikel 28, onderdeel d,» vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel d,.

G

In artikel 28, eerste lid, onderdeel a, wordt «dan wel niet in behandeling te nemen» vervangen door:, niet in behandeling te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel buiten behandeling te stellen.

H

In artikel 29, eerste lid, onderdeel b, wordt «om te worden onderworpen aan» vervangen door: op ernstige schade, bestaande uit.

I

Artikel 30 wordt vervangen door vier nieuwe artikelen, luidende:

Artikel 30

  • 1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

  • 2. De vreemdeling wordt gehoord over zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 30a

  • 1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:

    • a. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet;

    • b. de vreemdeling erkend is als vluchteling in een derde land en hij die bescherming nog kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement, en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten;

    • c. een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd;

    • d. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag; of

    • e. aan de vreemdeling reeds een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid.

  • 2. Het besluit een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijkgesteld met een afwijzing.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Artikel 30b

  • 1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:

    • a. de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;

    • b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;

    • c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;

    • d. de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan;

    • e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;

    • f. de vreemdeling zijn aanvraag enkel heeft ingediend teneinde zijn uitzetting of overdracht uit te stellen of te verijdelen;

    • g. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard;

    • h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst;

    • i. de vreemdeling weigert te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken te laten nemen;

    • j. de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; of

    • k. de vreemdeling onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Artikel 30c

  • 1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien:

    • a. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag;

    • b. de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of

    • c. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.

  • 2. Indien de vreemdeling een nieuwe aanvraag indient nadat zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld, wordt deze behandeld als een eerste aanvraag, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen.

  • 3. Het besluit een aanvraag buiten behandeling te stellen, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijkgesteld met een afwijzing.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.

J

Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31

  • 1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

  • 2. De vreemdeling brengt alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Onze Minister beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen.

  • 3. De elementen, bedoeld in het tweede lid, omvatten de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling.

  • 4. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt onder meer rekening gehouden met:

    • a. alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast;

    • b. de door de vreemdeling afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de vreemdeling aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, blootgesteld is dan wel blootgesteld zou kunnen worden;

    • c. de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, waartoe factoren behoren als achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, overeenkomen;

    • d. de vraag of zijn activiteiten, sinds hij zijn land van herkomst of een land van eerder verblijf heeft verlaten, uitsluitend ten doel hadden de nodige voorwaarden te scheppen om een verzoek om internationale bescherming te kunnen indienen, teneinde na te gaan of de vreemdeling, in geval van terugkeer naar dat land, door die activiteiten aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, zou worden blootgesteld;

    • e. de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn nationaliteit kan beroepen.

  • 5. Het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

  • 6. Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;

    • b. alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;

    • c. de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;

    • d. de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en

    • e. vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

  • 7. Een aanvraag wordt niet onder verwijzing naar een eerdere afwijzende beslissing afgewezen indien de door de vreemdeling bij de aanvraag aangevoerde elementen en bevindingen grond bieden voor het vermoeden dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die hieraan in de weg staan.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste tot en met zevende lid.

K

Artikel 31a vervalt.

L

In artikel 34, eerste lid, wordt «artikel 28, onderdeel e,» vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel e,.

M

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 38 wordt voor de tekst de aanduiding «1.» geplaatst en wordt «een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan» vervangen door: een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij of direct na de indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wijst Onze Minister de vreemdeling erop dat hij elementen en bevindingen aannemelijk moet maken die hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere elementen en bevindingen, een rechtsgrond voor de verlening of verlenging van de vergunning vormen. Daarbij wordt hij erop gewezen dat hij daartoe verklaringen moet afleggen en alle bewijsmiddelen waarover hij beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen moet overleggen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid.

N

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien:

    • a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;

    • b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of

    • c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.

2. Het vijfde lid wordt vervangen door drie nieuwe leden, luidende:

  • 5. Indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag, kan de termijn na de verlenging, bedoeld in het vierde lid, nogmaals verlengd worden met ten hoogste drie maanden.

  • 6. Indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.

  • 7. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging van de termijn en geeft, indien de vreemdeling daarom verzoekt, informatie over de reden van de verlenging en een indicatie van het tijdsbestek waarbinnen de beschikking, bedoeld in het eerste lid, te verwachten valt.

O

Artikel 43 komt te luiden:

Artikel 43

  • 1. Bij besluit van Onze Minister kan voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden ingewilligd.

  • 2. Indien Onze Minister een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, wordt:

    • a. ten minste elke zes maanden de situatie in het betreffende land van herkomst beoordeeld;

    • b. binnen een redelijke termijn mededeling van het uitstel en de redenen voor het uitstel gedaan aan de aanvragers; en

    • c. binnen een redelijke termijn mededeling van het uitstel gedaan aan de Europese Commissie.

P

Artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

Indien een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, eerste lid, geldt dit besluit als overdrachtsbesluit, en heeft het van rechtswege tot gevolg dat:.

2. In het eerste lid, onderdeel a wordt «artikel 8, eerste lid onder m» vervangen door: artikel 8, onder m.

Q

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «de aanvraag» ingevoegd: tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33.

2. Na het achtste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 9. Indien de beschikking inhoudt dat de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel a, geldt de beschikking, in afwijking van het eerste lid, aanhef, niet als terugkeerbesluit en is de vreemdeling, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, gehouden Nederland onmiddellijk te verlaten en zich naar het grondgebied te begeven van de lidstaat die een geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft gegeven.

R

In artikel 58, tweede lid wordt «6, derde lid,» vervangen door: 6, vierde lid,.

S

Artikel 59, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 59a of 59b.

T

Na artikel 59a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 59b

  • 1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

    • a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;

    • b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;

    • c. de vreemdeling:

      • 1°. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;

      • 2°. reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en

      • 3°. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of

    • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.

  • 2. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, duurt niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.

  • 3. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.

  • 4. De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, duurt niet langer dan zes maanden.

  • 5. Onze Minister kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, met ten hoogste negen maanden verlengen, indien er sprake is van:

    • a. complexe feitelijke en juridische omstandigheden die betrekking hebben op de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28; en

    • b. een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid.

Artikel 59c

  • 1. Onze Minister stelt een vreemdeling slechts in bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b, voor zover geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast.

  • 2. Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege of wordt beëindigd, indien deze niet langer noodzakelijk is met het oog op het doel van de bewaring.

U

Artikel 69, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28:

    • a. is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen, dat niet de dagen van de rust- en voorbereidingstermijn omvat;

    • b. niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30;

    • c. niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a;

    • d. is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b; of

    • e. buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c.

V

In artikel 73, vierde lid, wordt «artikel 59 of 59a» vervangen door: artikel 59, 59a of 59b.

W

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30;

    • b. de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, met uitzondering van artikel 30a, eerste lid, onderdeel c;

    • c. de aanvraag is afwezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, met uitzondering van artikel 30b, eerste lid, onderdeel h;

    • d. de aanvraag buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c;

    • e. de aanvraag is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar een besluit waarin met toepassing van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag; of

    • f. het een besluit als bedoeld in artikel 43 of 45, vierde lid, betreft.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) komt «en vierde» te vervallen.

4. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het recht om al dan niet in afwachting van de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland te mogen verblijven.

Wa

Na artikel 83 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 83.0a

Indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, zal dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat.

X

Onder vernummering van artikel 83a tot artikel 83c worden in paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 7 twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 83a

De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.

Artikel 83b

  • 1. Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen, dat niet de dagen van de rust- en voorbereidingstermijn omvat, doet de rechtbank binnen vier weken na het instellen van het beroep uitspraak.

  • 2. Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 is afgewezen in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, doet de rechtbank binnen drieëntwintig weken na het instellen van het beroep uitspraak.

  • 3. In afwijking van het tweede lid doet de rechtbank binnen vier weken na het instellen van het beroep uitspraak, indien de aanvraag:

    • a. niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30;

    • b. niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a;

    • c. is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b;

    • d. is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar een besluit waarin met toepassing van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag; of

    • e. buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het eerste en derde lid, is artikel 8:52, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Y

In artikel 93, eerste lid, wordt «artikel 6, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 6, eerste, tweede of derde lid,.

Z

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «59 en 59a,» vervangen door: 59, 59a en 59b,.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zevende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een besluit is uitgereikt, als bedoeld in artikel 3, eerste of zesde lid, wordt het beroep, bedoeld in het eerste lid, geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien tussen het besluit, bedoeld in artikel 3, eerste of zesde lid, en het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel meer dan achtentwintig dagen zijn verstreken.

3. In het zesde lid (nieuw) vervalt: in redelijkheid.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «Het eerste, derde en vierde lid» vervangen door: Het eerste, vijfde en zesde lid.

AA

In artikel 95, eerste lid, wordt «artikel 94, derde lid,» vervangen door: artikel 94, vijfde lid,.

BB

In artikel 108, eerste lid, wordt «6, eerste lid,» vervangen door: 6, eerste of derde lid,.

ARTIKEL II

  • 1. Op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen voor inwerkingtreding van deze wet, is het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is.

  • 2. Bewaring van een vreemdeling, die een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend en die op het moment van inwerkingtreding van deze wet gehouden is zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die tegen vertrek is beveiligd, duurt niet langer dan vier weken vanaf het moment van het uitreiken van het besluit hiertoe.

  • 3. De vreemdeling die op het moment van inwerkingtreding van deze wet rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag als bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000 en in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geacht in bewaring te zijn gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 4. Voor het bepalen van de maximale termijn voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 59b, tweede, derde en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt de periode waarin de vreemdeling onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet in bewaring was gesteld afgetrokken van de termijnen, bedoeld in artikel 59b, tweede, derde en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 8 juli 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Uitgegeven de zeventiende juli 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 088

Naar boven