Besluit van 20 mei 2015, houdende vaststelling van het Besluit taaltoets Participatiewet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 april 2015, nr. 2015-0000083700;

Gelet op artikel 18b, twaalfde lid, van de Participatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 april 2015, No.W12.15.0105/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 mei 2015, nr. 2015-0000122007;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Definitie

In dit besluit wordt verstaan onder toets: toets als bedoeld in artikel 18b, tweede, tiende en elfde lid, van de Participatiewet.

Artikel 2 Toetsonderdelen

De onderdelen van de toets zijn gelijk aan de onderdelen, opgenomen in Bijlage 1 bij artikel 2 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen op het referentieniveau 1F voor de Nederlandse taal.

Artikel 3 Toetsingswijze

  • 1. De toets bestaat uit een mondeling en een schriftelijk deel. Bij de wijze van toetsing kan aangesloten worden, dan wel gebruik gemaakt worden van bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F of van toetsen inzake vaardigheden Nederlandse taal die zijn ontwikkeld ter voorbereiding op of ter ondersteuning bij het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering en die aan het referentieniveau 1F voldoen.

  • 2. Het college bepaalt of de toets individueel dan wel groepsgewijs plaatsvindt, alsmede de inzet van computers of andere hulpmiddelen bij onderdelen van de toets.

Artikel 4 Toetsbeoordeling

De uitkomst van de bij belanghebbende afgenomen toets wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsschaal behorend bij het toetsinstrument dat door het college gekozen is. Deze beoordelingsschaal leidt tot een objectieve en didactisch verantwoorde interpretatie van de uitkomsten van de toets.

Artikel 5 Kwalificatie toetsbeoordelaar

Het resultaat van de bij de belanghebbende afgenomen toets wordt beoordeeld door een of meer door het college aan te wijzen personen. Voor die persoon is ten behoeve van de beoordeling van de beheersing van de mondelinge vaardigheden van de belanghebbende, een didactische kwalificatie vereist op het gebied van Nederlands taalonderwijs op ten minste Hoger beroepsonderwijsniveau dan wel een didactische kwalificatie op het gebied van Nederlands taalonderwijs verkregen van een onderwijsinstelling die is erkend door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 6 Toetsomstandigheden

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de toets wordt afgenomen in een afgesloten ruimte en onder zodanige omstandigheden dat rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende, waarbij de betrouwbaarheid en validiteit van de toets altijd in acht wordt genomen.

  • 2. Het college stelt de belanghebbende, voor zover noodzakelijk, op diens verzoek in de gelegenheid de toets af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

  • 3. Het college treft voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van niet waarheidsgetrouwe uitkomsten van de toets dan wel fraude.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit taaltoets Participatiewet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 20 mei 2015

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de tweede juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De Wet taaleis Participatiewet strekt ertoe de kansen op arbeidsparticipatie van bijstandsgerechtigden te vergroten. Beheersing van de Nederlandse taal is immers een belangrijke factor om uit de bijstand te komen en deel te nemen aan het arbeidsproces in Nederland.

De mate van beheersing van de vaardigheden Nederlandse taal in het kader van de Wet taaleis Participatiewet dient ten minste overeen te komen met het referentieniveau 1F1 dat is vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Het betreft een mate van beheersing van de Nederlandse taal die belanghebbende ertoe in staat stelt zich verstaanbaar te maken in de Nederlandse taal om zodoende de arbeidsinschakeling te bespoedigen.

De Wet taaleis Participatiewet voorziet erin dat het college op bepaalde momenten de vaardigheden van de belanghebbende in de beheersing van de Nederlandse taal toetst. Deze toets is noodzakelijk om tot het oordeel van het college te kunnen komen dat er een redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst die noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (zie artikel 18b, eerste lid, van de Participatiewet)

De momenten waarop een toets moet worden afgenomen zijn:

  • a) bij de aanvraag voor bijstand indien de belanghebbende de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal op het referentieniveau 1F machtig is, en

  • b) alvorens een verlaging van de bijstandsuitkering door te voeren in het geval de belanghebbende (herhaaldelijk en verwijtbaar) weigert inspanningen te verrichten om te komen tot beheersing van de Nederlandse taal op het referentieniveau 1F dan wel onvoldoende voortgang toont.

Het college neemt op grond van artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet de toets af als de belanghebbende:

  • a. niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;

  • b. geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering kan overleggen; of

  • c. geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.

Het gesprek waarbij de gevraagde bewijsstukken worden overhandigd of de toets wordt afgenomen, kan plaatsvinden op reguliere contactmomenten met de bijstandsgerechtigde en kan geheel of gedeeltelijk in de plaats komen van de bestaande methodieken die gemeenten inzetten.

Wanneer door het college het vermoeden is vastgesteld dat de taalbeheersing bij de belanghebbende onvoldoende is, dient de belanghebbende binnen een maand daarna zich in te spannen om de taal te gaan beheersen. Indien de belanghebbende zich bereid verklaart de taal te gaan leren, monitort de gemeente de voortgang van deze inspanning op actieve wijze. Het college kan zelf invulling geven aan de wijze van monitoren van deze voortgang. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenten hoe zij deze voortgang beoordelen. Dit hoeft niet te worden getoetst met een taaltoets zoals die in deze algemene maatregel van bestuur wordt omschreven en kan tijdens de reguliere contactmomenten worden beoordeeld.

De beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijk element voor mensen om de kans op een baan te vergroten en het beroep op bijstand zo kort mogelijk te houden.

Als de belanghebbende verwijtbaar geen inspanningen levert om zijn taalbeheersing te verbeteren, is een verlaging van de bijstandsuitkering daarom aan de orde. Enkel bij belanghebbenden die weigeren aan de slag gaan met de verbetering van hun taalvaardigheid, volgt een verlaging.

Daar een verlaging van de bijstandsuitkering een ingrijpende beslissing is, neemt de gemeente voordat zij een volgende verlaging doorvoert, een taaltoets af.

Bij de keuze van de taaltoets hebben gemeenten beleidsvrijheid. Het college maakt gebruik van een objectief en didactisch verantwoord toetsinstrument. Deze toets zal evenwel moeten voldoen aan de regels die worden gesteld bij of krachtens de voorliggende, op artikel 18b, twaalfde lid van de Participatiewet berustende, algemene maatregel van bestuur.

Op grond van genoemde bepaling hebben deze regels in elk geval betrekking op:

  • a. de in de toets op te nemen onderdelen;

  • b. de wijze van toetsing van de verschillende onderdelen;

  • c. de wijze van beoordeling van de toets;

  • d. de kwalificatie van degene die de toets beoordeelt; en

  • e. de omstandigheden waaronder de toets wordt afgenomen.

Regeldrukeffecten

De inschatting is dat de (neven)gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid en milieu beperkt zijn. Het besluit stelt regels ten aanzien van de taaltoets. De taaltoets is een instrument voor gemeenten bij de uitvoering van de wet taaleis Participatiewet. Dit instrument leidt op zichzelf niet tot regeldrukeffecten. Wanneer een bijstandsgerechtigde de gevraagde bewijsstukken van voldoende beheersing van de Nederlandse taal niet kan tonen, kan de gemeente de mate van Nederlandse taalbeheersing vaststellen met de taaltoets. Het vaststellen van het niveau van taalbeheersing en de verbetering hiervan bij onvoldoende beheersing, is essentieel voor arbeidsinschakeling van bijstandsgerechtigden.

Adviezen Uitvoeringspanel van gemeenten, VNG, SVB en Inspectie SZW

Uitvoeringspanel van gemeenten

Het Uitvoeringspanel van gemeenten (UP) heeft kanttekeningen geplaatst bij zowel het wetsvoorstel taaleis Participatiewet als het voorliggende besluit. Op verzoek van het UP zijn bepaalde formuleringen verduidelijkt en is in de nota van toelichting ingegaan op bepaalde situaties. In het besluit is tevens nadere uitleg opgenomen hoe om te gaan met bijzondere individuele omstandigheden en de wijze van monitoring van de voortgang.

Daarnaast heeft het UP SZW verzocht om te bekijken of er een faciliteit, al dan niet gebruik makend van het DUO-register, gecreëerd kan worden voor gemeenten om na te gaan welke diploma’s of certificaten een bijstandsaanvrager in het verleden heeft behaald. In het wetsvoorstel taaleis Participatiewet is de bewijslast voor het aantonen van de gevraagde bewijsstukken bij de belanghebbende neergelegd. Ook zonder gebruik te maken van het DUO-register is de regering van mening dat de uitvoeringslast voor gemeenten en regeldruk voor bijstandsgerechtigden niet aanzienlijk toeneemt. Het al dan niet ontwikkelen van een voorziening hoeft een goede werking van de wet en deze algemene maatregel van bestuur dan ook niet in de weg te staan.

Het UP vroeg om een verruiming met betrekking tot de kwalificatie van de beoordelaar van de beheersing van de mondelinge vaardigheden. Een dergelijke beoordeling dient zorgvuldig en met deskundigheid te worden uitgevoerd. Verruiming van de kwalificatie zou dit onvoldoende waarborgen.

VNG

De VNG heeft een bestuurlijke reactie gegeven op het voorliggende besluit. De VNG heeft inbreng geleverd ten aanzien van de wet en het besluit in relatie tot andere wetgeving, het al dan niet ontwikkelen van een voorziening, de toetsing (taalniveau), de kwalificatie van de beoordelaar, de financiële middelen en een handreiking.

Het verzoek van de VNG om een voorziening gekoppeld aan het DUO-register te creëren komt overeen met het verzoek van het UP.

In het wetsvoorstel taaleis is het referentieniveau 1F opgenomen als te hanteren taalniveau. De VNG vraagt om naast het referentieniveau 1F twee andere toetsingskaders in het besluit om te nemen. In het kader van eenduidigheid en uniformiteit zal in het kader van de taaleis Nederlands in de Participatiewet één taalniveau worden gehanteerd. Er is gekozen voor het niveau 1F van het Referentiekader taal. Het Referentiekader taal is een eenduidig kader voor taal (Nederlands) waar het hele onderwijs aan kan refereren.

In lijn met het UP vraagt de VNG om de vereiste kwalificatie bij de beoordeling van de beheersing van de mondelinge vaardigheden in artikel 5 van het besluit kan worden verruimd.

Ten aanzien van de financiële middelen zal de regering een nadere analyse over de uitvoeringskosten met de VNG delen.

VNG stelt dat diverse gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan een handreiking voor de implementatie en uitvoering van de wet en de AMvB. Gemeenten zullen worden geïnformeerd over het wetsvoorstel via het gemeenteloket en de Verzamelbrief. Hierbij zal eveneens aandacht worden besteed aan de wet en het besluit in relatie tot andere wetgeving. De VNG kan in samenwerking met Stimulansz gemeenten op diens verzoek ondersteunen door middel van een te ontwikkelen handreiking.

Met ingang van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de wet en het besluit de eerste zes maanden uitsluitend van toepassing zijn bij nieuwe aanvragen voor bijstand.2 De overgangsperiode stelt gemeenten in de gelegenheid om voor het zittende bestand bijstandsgerechtigden een beeld te krijgen over het niveau van taalbeheersing. Na de overgangsperiode van zes maanden zal de wet en het besluit onverminderd gelden voor het zittende bestand van bijstandsgerechtigden.

Sociale verzekeringsbank (SVB)

De SVB geeft in de door haar uitgebrachte uitvoeringstoets aan dat de gevolgen van het wetsvoorstel taaleis Participatiewet en de AMvB Besluit taaltoets Participatiewet voor haar uitvoeringsprocessen beperkt zijn. De verplichting tot voldoende beheersing van de Nederlandse taal geldt voor de partner van de belanghebbende die de Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen (AIO) ontvangt waarbij deze partner de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van die jongere partner bij de arbeidsinschakeling en voor het bepalen en aanbieden van hierop gerichte voorzieningen, zoals een voorziening ter verbetering van de taalbeheersing. Het is aan het college om het redelijk vermoeden van onvoldoende beheersing bij de belanghebbende vast te stellen, indien aanwezig een voorziening aan te bieden en de voortgang in de verbetering van de taalbeheersing te monitoren.

De SVB acht het wetsvoorstel en het besluit in- en uitvoerbaar op de beoogde datum van inwerkingtreden. De gevolgen voor de kosten en formatie van de SVB zullen beperkt zijn.

Inspectie SZW

De Inspectie SZW heeft in haar advies aangegeven dat de AMvB Besluit taaltoets Participatiewet geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen over de toezichtbaarheid.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De regering is van mening dat bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal minimaal op het referentieniveau 1F dienen te beheersen om te kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Het referentieniveau 1F is een gangbaar en adequaat omschreven referentieniveau binnen het onderwijs. Uit oogpunt van consistentie en efficiëntie is bij de opzet van dit besluit aansluiting gezocht bij de regelingen uit het onderwijs. Door de aansluiting bij artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen is de toets qua inhoud en samenstelling specifiek gericht op de beoordeling van de taalvaardigheden op referentieniveau 1F3. Dit niveau houdt in dat de belanghebbende eenvoudige gesprekken kan voeren over vertrouwde onderwerpen. Tevens kan de belanghebbende luisteren naar eenvoudige teksten, in eenvoudige bewoordingen een beschrijving geven, informatie geven of verslag uitbrengen. De belanghebbende kan eenvoudige teksten lezen en schrijven over alledaagse onderwerpen. Referentieniveau 1F betreft het niveau dat leerlingen aan het einde van groep 8 van het basisonderwijs moeten beheersen om de overstap naar het voortgezet onderwijs goed te kunnen maken.

De onderdelen van de toets

De toetsing van de vaardigheden Nederlandse taal behelst de mondelinge onderdelen:

  • a. spreekvaardigheid;

  • b. luistervaardigheid;

  • c. gespreksvaardigheid;

en de schriftelijke onderdelen:

  • d. schrijfvaardigheid; en

  • e. leesvaardigheid.

Artikel 3

De wijze van toetsing
Mondeling

Het mondelinge onderdeel betreft de vaardigheid van de belanghebbende om te luisteren en te spreken. Luisteren is de vaardigheid om aan gesproken taal betekenis toe te kennen. Tijdens het luisteren herkent en identificeert de belanghebbende klanken en interpreteert de betekenis ervan. Om de draad van een verhaal te kunnen volgen, moeten belanghebbenden hun aandacht bij een gesprek houden en strategieën inzetten. Gesproken teksten zijn namelijk vluchtig van aard: na het luisteren is dat wat er gezegd is alleen nog maar in het geheugen van de luisteraar aanwezig. Afhankelijk van hun achtergrondkennis kunnen belanghebbenden wat ze horen verschillend interpreteren. Naast het inzetten van hun kennis van de wereld, spelen daarbij ook concentratie, geheugen en vooral begrip een belangrijke rol. Begrijpend luisteren wordt gemakkelijker naarmate de woordenschat en de kennis van grammaticale structuren van de belanghebbende groter zijn. Verder zijn ook kennis over bijvoorbeeld intonatie en klemtoon van invloed. Ondanks het gegeven dat luisteraars verschillende zaken «horen» en «opslaan», onthouden goede luisteraars over het algemeen dezelfde kern.

Ten aanzien van de spreek- en gespreksvaardigheid geldt dat de belanghebbende eenvoudige gesprekken kan voeren over vertrouwde onderwerpen in het dagelijks leven. De belanghebbende moet over voldoende woorden beschikken om te praten over vertrouwde situaties en onderwerpen, ook al wordt nog regelmatig naar woorden gezocht en is er niet veel variatie in het woordgebruik. De uitspraak is duidelijk genoeg om de belanghebbende te kunnen volgen, ondanks een eventueel accent, verkeerde intonatie, onduidelijke articulatie en/of haperingen.

De toetsing van het mondelinge onderdeel met betrekking tot het luisteren en spreken, heeft – gelet op de beoogde bevordering van de arbeidsinschakeling van de belanghebbende – in ieder geval betrekking op de vaardigheid van de belanghebbende om informatie en meningen uit te wisselen, alsmede op het geven en kunnen volgen van uitleg of instructie.

Schriftelijk

Het schriftelijke onderdeel betreft de vaardigheid van het lezen en schrijven van de Nederlandse taal, eveneens op het referentieniveau 1F. Ten aanzien van de leesvaardigheid geldt dat de belanghebbende in staat is om eenvoudige teksten te lezen over alledaagse onderwerpen en over onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld. De teksten zijn eenvoudig van structuur en de informatie is herkenbaar geordend. De teksten hebben een lage informatiedichtheid; belangrijke informatie is gemarkeerd of wordt herhaald. Er wordt niet te veel (nieuwe) informatie gelijktijdig geïntroduceerd. De teksten bestaan voornamelijk uit frequent gebruikte alledaagse woorden.

Ten aanzien van de schrijfvaardigheid geldt dat de belanghebbende in staat is om korte, eenvoudige teksten te schrijven over alledaagse onderwerpen of over onderwerpen uit de leefwereld. De informatie die de belanghebbende verstrekt is zodanig geordend, dat de lezer de gedachtegang gemakkelijk kan volgen en het schrijfdoel bereikt wordt.

De toetsing van het schriftelijke onderdeel met betrekking tot het lezen en schrijven, heeft – gelet op de beoogde bevordering van de arbeidsinschakeling van de belanghebbende – in ieder geval betrekking op de vaardigheid van de belanghebbende om eenvoudige teksten te begrijpen, te interpreteren, te evalueren en samen te vatten, alsmede op het invullen van eenvoudige standaardformulieren. Bij de toets kan de belanghebbende worden gevraagd om een kort bericht dan wel een boodschap met eenvoudige informatie over een bepaald onderwerp te schrijven. Het is van belang dat de belanghebbende er blijk van geeft dat hij beschikt over een redelijk accuraat gebruik van eenvoudige zinsconstructies in de Nederlandse taal.

Ruimte voor maatwerk

Bij de wijze van toetsing biedt dit besluit het college de ruimte om rekening te houden met de specifieke situatie in de eigen gemeente zoals: de omvang van het cliëntenbestand Participatiewet, de aard en omvang van de verschillende bevolkingsgroepen binnen de gemeentegrenzen, en de reeds bestaande lokale infrastructuur rond opleidingen inzake Nederlandse taalvaardigheden. De uitvoeringspraktijk van een gemeente waarbij slechts een enkele belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, verschilt namelijk van de uitvoeringspraktijk van een gemeente waarvan juist een groot deel van de belanghebbenden genoemde vaardigheden blijkt te missen.

De colleges hebben dus uitdrukkelijk de ruimte om in de uitvoering rekening te houden met de lokale situatie. Deze ruimte die dit besluit de colleges biedt, sluit aan bij het algemene uitgangspunt van de Participatiewet dat het leveren van maatwerk in de uitvoering van de Participatiewet van groot belang is. Het is dan ook aan de colleges om te bepalen of de in dit besluit genoemde toetsonderdelen op individueel dan wel op groepsniveau worden afgenomen. Ook is het aan het college om te bepalen of de verschillende toetsonderdelen al dan niet digitaal worden afgenomen.

Uiteraard kunnen de toetsen voor het spreken en het voeren van gesprekken uitsluitend mondeling plaatsvinden. Binnen de kaders van dit besluit is het voor het college mogelijk om met betrekking tot de wijze van toetsing aan te sluiten bij, dan wel gebruik te maken van bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F. Ook is het voor het college een mogelijkheid om aan te sluiten bij toetsen van de vaardigheden Nederlandse taal die zijn ontwikkeld ter voorbereiding op of ter ondersteuning bij het inburgeringsexamen en die aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4

De wijze van beoordeling van de uitkomsten van de toets

De taaltoets wordt afgenomen bij de aanvraag voor een bijstandsuitkering wanneer de belanghebbende de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen.

Daarnaast wordt een taaltoets afgenomen telkens alvorens een verlaging van de bijstandsuitkering wordt doorgevoerd, wanneer de belanghebbende verwijtbaar geen of onvoldoende inspanningen verricht om tot beheersing van de Nederlandse taal op het referentieniveau 1F te komen.

Bij de beoordeling van de toets gaat het om het vaststellen van de mate van beheersing van de Nederlandse taal door de individuele belanghebbende en de mate van voortgang om te komen tot deze beheersing. Het betreft een beoordeling op individuele basis ongeacht het feit dat de toets op groepsniveau kan worden afgenomen. De beoordeling van de uitkomsten van zowel de mondelinge als de schriftelijke toets vindt plaats aan de hand van de bij de door het college gekozen toetsinstrument behorende objectieve beoordelingsschaal.

Deze beoordelingsschaal moet het voor het college mogelijk maken om een objectieve en didactisch verantwoorde interpretatie van de uitkomsten van de afgenomen toets te geven zodat kan worden vastgesteld of de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de belanghebbende met de Nederlandse taal al dan niet voldoen aan de normen van het referentieniveau 1F.

Voor wat betreft het vaststellen van dit beoordelingskader geldt dat het college kan aansluiten, dan wel gebruik kan maken van reeds in Nederland ontwikkelde beoordelingsmodellen van de vaardigheden met de Nederlandse taal. Dit beoordelingsmodel houdt op voorhand géén rekening met de individuele krachten en bekwaamheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Immers de eventuele beperkte krachten en bekwaamheden van een belanghebbende hebben geen invloed op de kwalitatieve beoordeling van de uitkomst van de toets, maar spelen een rol in individuele gevallen als het gaat om de beoordeling door het college van de vraag of de uitkomst van de toets al dan niet moet leiden tot een verlaging van de uitkering, zoals het wetsvoorstel taaleis Participatiewet hiertoe de mogelijkheid geeft in artikel 18b, zesde lid, onderdeel b, en zevende lid. Het college komt de bevoegdheid toe om, wanneer de belanghebbende zich niet inspant om de Nederlandse taal te gaan beheersen, bij de verlaging van de bijstandsuitkering de mate van verwijtbaarheid mee te laten wegen.

Het is voor te stellen dat er situaties zijn waarin bijstandsgerechtigden, ondanks inspanningen, niet tot het gewenste taalniveau kunnen komen. In het wetsvoorstel zijn expliciet individualiserende bepalingen opgenomen, die het mogelijk maken dat de bijstand onder bepaalde omstandigheden niet wordt verlaagd. Het is aan de gemeente om deze afweging te maken.

Artikel 5

De kwalificatie van de beoordelaar

Bij het benoemen van een beoordelaar kunnen de colleges gebruik maken van ambtenaren binnen de gemeente dan wel een beroep doen op deskundigheid buiten de eigen gemeentelijke organisatie. Het college benoemt die ambtenaren dan wel organisaties waarvan het college heeft vastgesteld dat zij de expertise hebben om van een individuele belanghebbende wanneer hij de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen, een juist en getrouw beeld te geven van de vaardigheden in de Nederlandse taal op het referentieniveau 1F. In dit kader is het ook mogelijk dat een gemeente gebruik maakt van geautomatiseerde programma’s waarvan is vastgesteld dat deze een juist en getrouw beeld kunnen geven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

Een dergelijke beoordeling van de vaardigheden van de Nederlandse taal is eveneens aan de orde wanneer het college een verlaging wil doorvoeren omdat de belanghebbende verwijtbaar geen inspanning verricht om tot beheersing van de Nederlandse taal te komen. Voor de beoordeling van de mondelinge vaardigheden moet de beoordelaar beschikken over een didactische kwalificatie op het gebied van Nederlands taalonderwijs op ten minste Hoger beroepsonderwijsniveau, dan wel een didactische kwalificatie op het gebied van Nederlands taalonderwijs verkregen van een onderwijsinstelling die is erkend door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze didactische kwalificatie is enkel van toepassing bij de beoordeling van de mondelinge vaardigheden, daar de overige vaardigheden in de Nederlandse taal middels een antwoordmodel kunnen worden beoordeeld.

Indien het college derden bij de uitvoering van de Wet taaleis Participatiewet en de uitvoering van dit besluit betrekt, is het van belang dat het college hen wijst op de geclausuleerde geheimhoudingsplicht van artikel 65 van de Participatiewet.

Artikel 6

De omstandigheden inzake afname toets

De toets wordt afgenomen onder passende omstandigheden, in een rustige afgesloten ruimte, waarbij er rekening kan worden gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende, waarbij de betrouwbaarheid en validiteit van de toets altijd in acht moet worden genomen. Tot die omstandigheden behoren vanzelfsprekend fysieke beperkingen van de belanghebbende.

Ten einde een getrouw beeld te krijgen in de beheersing van de vaardigheden in de Nederlandse taal van de belanghebbende draagt het college er zorg voor dat de belanghebbende tijdens de toets niet de mogelijkheid heeft om in contact te treden met derden, dan wel de gelegenheid heeft om geluid- of beeldopnamen van de toetsactiviteiten te maken. Voorts geldt dat het college er op toeziet dat er redelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen ter voorkoming van niet waarheidsgetrouwe uitkomsten van de toets en fraude. Hierbij valt te denken aan voldoende afstand tussen de werktafels, variërende vragenvolgorde, wisselende inhoud van de schriftelijke en mondelinge toetsen, en dergelijke. Het college bepaalt of de toets binnen de gemeentelijke organisatie dan wel bij een andere door het college aan te wijzen organisatie plaatsvindt.

Artikel 7

Het artikel bepaalt dat dit besluit in werking treedt met ingang van hetzelfde tijdstip waarop de Wet taaleis WWB in werking treedt.

Artikel 8

Het artikel stelt de citeertitel van het besluit, te weten Besluit taaltoets Participatiewet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Het gebruikte referentieniveau in het inburgeringexamen A2 is vergelijkbaar met 1F.

X Noot
2

Artikel II, Wet taaleis Participatiewet.

X Noot
3

Ibid.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven