Besluit van 4 februari 2014 tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (uitvoering van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167) en enkele technische verbeteringen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 4 november 2013 nr. IenM/BSK-2013/126872, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167);

Gelet op de artikelen 28, derde lid, 29, derde lid, 44, onderdeel b, 46, eerste en derde lid, 71, tweede lid, 75, eerste lid, en 97, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 december 2013, nr. W14.13.0398/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 30 januari 2014, nr. IenM/BSK-2014/23293, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a en b vervallen, onder lettering van de onderdelen c tot en met e als a tot en met c.

2. In onderdeel a (nieuw) wordt «Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door: Economische Zaken.

B

Hoofdstuk 3 vervalt.

C

In de artikelen 8a, tweede lid, 11, eerste lid, 18, vierde lid, 19, eerste en tweede lid, en 27c, derde en vierde lid, wordt «Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door: Economische Zaken.

D

Artikel 8b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel b wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • 5°. met spuitbussen: ConsExpo, bedoeld in bijlage 1 onder 8;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor degenen (volwassenen en kinderen), die recreëren of sporten op grasvelden die behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen: het model bedoeld in bijlage 1, onder 10.

E

De artikelen 12 en 13 vervallen.

F

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid.

G

De artikelen 15 en 16 vervallen.

H

In artikel 21, eerste lid, aanhef, wordt na «artikel 74,» ingevoegd: eerste en.

I

In het opschrift van hoofdstuk 5, paragraaf 3, wordt «Aanprijzing en administratie» vervangen door: Administratie.

J

Artikel 23 vervalt.

K

Na artikel 25b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Afleveren biociden

25c. Afleveren biociden door een distributeur

Een distributeur die biociden op de markt brengt draagt er in de wijze van zijn aflevering zorg voor dat biociden uitsluitend worden geleverd aan de in de toelating aangegeven gebruikers of hun personeel.

L

In artikel 29, tweede lid, wordt «artikel 65, eerste lid» vervangen door «artikel 46, eerste lid» en vervalt de tweede volzin.

M

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede, en derde lid, wordt «Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door: Economische Zaken.

2. In het derde lid wordt in onderdeel b «artikel 65» vervangen door «artikel 46, eerste lid,», wordt in dat onderdeel «, of» vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.

N

In het opschrift van hoofdstuk 6 vervalt «en overgangsperiode».

O

In hoofdstuk 6 vervalt het opschrift «§ 1 Handhaving».

P

Artikel 33a, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. Bij ministeriële regeling stelt Onze Minister regels omtrent de indeling van boetes in de volgende categorieën:

    • a. € 50 tot € 250;

    • b. € 250 tot € 500;

    • c. € 500 tot € 1.000;

    • d. € 1.000 tot € 10.000.

  • 2. Bij het onderbrengen van overtredingen binnen de in het eerste lid genoemde categorieën wordt ten minste onderscheid gemaakt naar de functie van de overtreder.

Q

Hoofdstuk 6, § 2, vervalt.

R

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Rij 11 komt te luiden: 11. Mensink, B.J.W.G. [2004]. Pesticide emissions from greenhouses. Proposal for the risk assessment system USES. RIVM report 601450014/2004 en Ctgb lee side turbulence model.

2. Na rij 15 wordt een rij toegevoegd, luidende: 16. Linders, J.B.H.J.; Van der Linden, A.M.A. and Stienstra, Y.J. [2010]. Surface water intended for the abstraction of drinking water after use of plant protection products on hard surfaces. Evaluation of plant production products. RIVM report 601450021/2010 en corrigendum Van der Linden [RIVM].

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, D, H, K, P en R, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2013.

  • 2. Artikel I, onderdelen C, D, H, K, P en R, treden in werking met ingang van 1 april 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 4 februari 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de achtentwintigste februari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding en achtergrond

Deze wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden is voortgevloeid uit de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167) (hierna: verordening) op 1 september 2013. Deze verordening heeft Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PbEG 1998, L 123) (hierna: richtlijn) vervangen die was geïmplementeerd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

De inwerkingtreding van deze verordening brengt met zich mee dat de nationale regelgeving op die datum moet zijn aangepast aan de nieuwe situatie. Dit betekende dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden moest worden aangepast, maar ook het daarop gebaseerde Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: besluit) en de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Met het voorliggende wijzigingsbesluit is wat betreft het besluit hierin voorzien.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Deze wijziging is technisch van aard, in die zin dat er geen beleidskeuzen zijn gemaakt. Waar de verordening regels bevat, zijn vergelijkbare bepalingen in het besluit geschrapt.

De meest relevante wijziging betreft het vervallen van hoofdstuk 3 dat nadere regels bevatte over het aanvragen van toelatingen voor biociden. Deze regels maakten deel uit van de implementatie van de ingetrokken richtlijn die vooraf ging aan de verordening. De procedure voor de toelating van biociden is met de verordening uitputtend geregeld. Verwezen wordt naar hoofdstuk IV van de verordening. In het verlengde hiervan zijn de artikelen met betrekking tot de beoordeling van aanvragen voor de toelating van biociden in paragraaf 2 van hoofdstuk 4 van het besluit geschrapt omdat de verordening daar thans in voorziet, zie daarvoor hoofdstuk VIII van de verordening.

In hoofdstuk 5 van het besluit zijn de regels met betrekking tot aanprijzing geschrapt. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 72 van de verordening.

De artikelen 34 tot en met 37a konden vervallen omdat deze betrekking hadden op inmiddels uitgewerkt overgangsrecht.

Verder zijn twee beoordelingsmethoden aangewezen, welke op grond van artikel 36, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309), hierna: verordening (EG) 1107/2009) noodzakelijk zijn voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.

Verder zijn enkele verbeteringen in het besluit doorgevoerd. Deze zijn beperkt van aard en hebben geen gevolgen voor de (administratieve) lasten. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

3. Verhouding tot bestaande regelgeving

Voor een toelichting op de verhouding met bestaande regelgeving wordt verwezen naar paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Kamerstukken II 2012/13, 33 490, nr.3, blz.7).

4. Uitvoering en handhaving

Voor een toelichting op de uitvoering en handhaving wordt verwezen naar paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Kamerstukken II 2012/13, 33 490, nr.3, blz. 8).

5. Gevolgen

Voor een toelichting op de gevolgen van dit wijzigingsbesluit wordt verwezen naar paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Kamerstukken II 2012/13, 33 490, nr.3, blz. 9).

Dit wijzigingsbesluit leidt tot een beperkte stijging van de administratieve lasten voor de aanvragers van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel. In totaal is sprake van een structurele stijging van de administratieve lasten met € 50.000 per jaar. Circa 15 bedrijven zijn houder van toelatingen.

Op drie onderdelen lijkt of is sprake van een regeldrukeffect. Ten eerste wordt een koppeling gelegd tussen het model uit bijlage 1 en artikel 8b. Dit heeft betrekking op de wijze waarop het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) aanvragen toetst en heeft geen effect op de administratieve lasten bij toelatingshouders of aanvragers. Het opnemen van een ander model voor de beoordeling van de effecten op omwonenden nabij glastuinbouw (aanpassing Tabel 1, rij 11 van het besluit) heeft tevens betrekking op de wijze waarop het Ctgb aanvragen toetst, maar leidt ook tot meer vraag naar gegevens en aanpassing van de onderzoeksgegevens die aanvragers bij het doen van een nieuwe aanvraag moeten leveren. Het toevoegen van een methode voor de beoordeling van de blootstelling van oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater als gevolg van gebruik op verhardingen van gewasbeschermingsmiddelen, leidt voor aanvragers van nieuwe toelatingen tot de verplichting om meer gegevens te leveren ten behoeve van het verkrijgen van een toelating.

De aanpassing heeft voor jaarlijks gemiddeld circa 10 aanvragen gevolgen. Naast de geringe toename van de gegevensaanlevering door aanvragers, kan een bedrijfseffect zijn dat de door het Ctgb berekende kosten licht stijgen, omdat meer onderzoeken een rol spelen bij de toetsing van de toelatingsaanvraag. Deze vallen echter buiten de kosten van administratieve lasten. Een weging van mogelijk minder belastende alternatieven is niet aan de orde. Aanpassing van het besluit is noodzakelijk als gevolg van Europese verplichtingen.

6. Advisering en conclusie

De verordening is in continue, nauwe, samenwerking met het bedrijfsleven tot stand gekomen, zowel nationaal als internationaal. Het Platform biociden (hierin zijn gebruikers en leveranciers van biociden vertegenwoordigd) heeft hierin een coördinerende functie vervuld. Daarnaast is ook regelmatig met andere takken van het bedrijfsleven contact geweest. De meest betrokken organisaties, zoals het Ctgb en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben gedurende de totstandkoming van de verordening een stevige inbreng geleverd.

7. Inwerkingtreding/overgangsrecht

Wat betreft het overgangsrecht is het volgende van belang. Onder de richtlijn is een Europees stoffenbeoordelingsprogramma gestart voor de beoordeling van alle bestaande werkzame stoffen in biociden. Dit programma valt per 1 september 2013 onder de verordening. Voor het op de markt aanbieden van biociden waarvan de werkzame stof nog in beoordeling is, mogen de lidstaten hun eigen systeem blijven toepassen. Dit mag tot twee jaar na goedkeuring van de stof of tot een jaar na afkeuring van de stof. Omdat het stoffenbeoordelingsprogramma traag op gang gekomen is, is medio 2013 ongeveer een kwart van de bestaande werkzame stoffen beoordeeld. Dit brengt met zich mee dat de bepalingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en het daarop gebaseerde besluit en de regeling voorafgaand aan de wijzigingen in verband met de verordening nog lange tijd van toepassing kunnen blijven. Dit is geregeld in artikel 130a, vierde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De verwachting is dat het stoffenbeoordelingsprogramma nog loopt tot 2024, dus zal deze situatie nog meer dan 10 jaar blijven bestaan. De komende jaren zullen de toelatingen onder het regime van de verordening uiteraard gaandeweg toenemen en die onder het oude nationale systeem afnemen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met dit onderdeel zijn twee typen werkzaamheden vervallen die uitvoering gaven aan de vervallen richtlijn. Het betrof werkzaamheden waarmee het Ctgb was belast. Deze werkzaamheden vloeien thans direct voort uit de verordening.

Onderdeel B

De verordening regelt thans de toelating en registratie van biociden. Hoofdstuk 3 dat regels stelde met betrekking tot aanvragen voor werkzame stoffen op grond van bijlagen I, IA of IB bij de richtlijn is daarom vervallen.

Onderdeel C

Met dit onderdeel is in meerdere artikelen bewerkstelligd dat de benaming Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is vervangen door Minister van Economische Zaken.

Onderdeel D

Met beide toevoegingen in artikel 8b, eerste lid, is verduidelijkt in welke gevallen het Ctgb de modellen ConsExpo, opgenomen in rij 8 van bijlage 1, respectievelijk het RIVM rapport «Assessment of secondary exposure to lawn pesticides, opgenomen in rij 10 van bijlage 1, zal hanteren in het kader van de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen. Zoals de naam aanduidt, is het model ConsExpo een handvat voor de beoordeling van risico’s voor consumenten die gewasbeschermingsmiddelen gebruiken in de vorm van kant en klare spuitbussen. Het RIVM-model is een gangbaar model voor de beoordeling van gevaren voor gebruikers van sportvelden en andere gazons in de openbare ruimte die met het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel zijn behandeld.

Onderdelen E tot en met G

Met deze onderdelen is paragraaf 2 van hoofdstuk 4 met uitzondering van artikel 14 vervallen. Deze paragraaf bevatte een aantal artikelen betreffende de beoordeling van aanvragen voor de toelating van biociden. Deze artikelen vloeiden voort uit de implementatie van richtlijn 98/8/EG. Thans is de beoordeling van aanvragen in hoofdstuk VI van de verordening of eventuele daaruit voortvloeiende uitvoeringsverordeningen geregeld. Alleen artikel 14, dat een verbod inhoudt van het gebruik van biociden bij de productie en distributie van drinkwater resteert. Artikel 2, zevende lid, van de verordening staat een dergelijk verbod toe.

Onderdeel H

Met dit onderdeel is een verkeerde verwijzing naar de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de wet) hersteld.

Onderdeel I

Met dit onderdeel is de term aanprijzing uit het opschrift geschrapt. Dit was nodig omdat het aanprijzen van biociden thans in artikel 72 van de verordening is geregeld.

Onderdeel J

Met dit onderdeel is artikel 23 vervallen dat de aanprijzing van biociden betrof. Dit was nodig omdat het aanprijzen van biociden thans in artikel 72 van de verordening is geregeld.

Onderdeel K

Met dit onderdeel is bepaald dat distributeurs hun wijze van aflevering zodanig moeten inrichten dat biociden alleen worden verkocht aan diegenen waarvoor ze bedoeld zijn. Enerzijds wordt gedoeld op biociden waarbij bij de toelating is bepaald dat deze alleen mogen worden gebruikt door degenen die beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71 van de wet. Anderzijds geldt dit voor de verkoop van industriële biociden. Voorbeelden hiervan zijn bepaalde anti-foulings voor (zee)schepen of industriële ontsmettingsmiddelen.

Onderdeel L

Met dit onderdeel is de verwijzing naar het vervallen artikel 65, eerste lid, van de wet vervangen door een verwijzing naar het juiste, nieuwe artikel, artikel 46 van de wet. Dit artikel handelt over afwijkingen van eisen wegens een niet op andere wijze te bestrijden gevaar voor de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of het milieu, voortvloeiend uit artikel 55 van de verordening.

Onderdeel M

Ook in artikel 32 is de verwijzing naar artikel 65 vervangen dooreen verwijzing naar het juiste, nieuwe artikel.

Onderdeel N

Met dit onderdeel is het opschrift van hoofdstuk 6 aangepast aan de nieuwe situatie.

Onderdeel O

Met dit onderdeel is het opschrift van hoofdstuk 6, §1, vervallen omdat het hoofdstuk geen onderscheid in paragrafen meer kent.

Onderdeel P

Met dit onderdeel is artikel 33a verduidelijkt in de zin dat duidelijker is aangegeven dat de zwaarte van een overtreding in combinatie met categorieën van overtreder bepalend is voor de hoogte van de op te leggen boete. De hoogte van de boetes is bepaald in bijlage XIII van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het werken met een dergelijke tabel is in de praktijk goed bruikbaar gebleken, omdat de hoogte van de boete passend moet zijn bij de categorie gebruiker. Bij een particulier past een minder hoge boete dan bijvoorbeeld bij een professionele, gediplomeerde gebruiker.

Onderdeel Q

Met dit onderdeel is § 2 van hoofdstuk 6 vervallen. De artikelen van deze paragraaf betroffen enkele onderwerpen die voortvloeiden uit de ingetrokken richtlijn.

Onderdeel R

Op twee plaatsen is bijlage 1 gewijzigd. In rij 11 is een andere methode voor de beoordeling van effecten op omwonenden nabij glastuinbouw aangewezen in verband met het voorgenomen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hoewel er al een methode (TNO rapport 2004) was aangewezen, is bij nader inzien het rapport van Mensink [2004] als nadere uitwerking van het TNO rapport meer geschikt.

Voor de praktische uitwerking heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden het «lee side turbulence» model ontwikkeld. Dat is de reden dat dit model bij de referentie in rij 11 is vermeld.

Daarnaast is een nieuwe beoordelingsmethode aangewezen in rij 16 voor de beoordeling van de blootstelling van oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater als gevolg van het voorgenomen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen. Het betreft hier het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van nieuwe werkzame stoffen. Deze referentie is alleen voor bovenstaande situatie bruikbaar met het corrigendum Van der Linden [RIVM. Dat is de reden dat dit corrigendum bij de referentie in rij 16 expliciet is vermeld.

Artikel II

Dit besluit treedt met uitzondering van de onderdelen C, D, H, K, P en R, van artikel I in werking met ingang van op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2013. Dit is de datum waarop de verordening in werking is getreden. Deze datum van inwerkingtreding brengt met zich mee dat moet worden afgeweken van het systeem voor Vaste Verandermomenten. Hiertoe wordt een beroep gedaan op de vierde uitzonderingsgrond: Europese of internationale regelgeving. Deze uitzonderingsgrond biedt de mogelijkheid om af te wijken van het systeem voor Vaste Verandermomenten indien Europese implementatietermijnen onvoldoende ruimte bieden voor toepassing van vaste inwerkingtredingdata.

De onderdelen C, D, H, K, P en R, van artikel I treden in werking op 1 april 2014.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven