Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van het Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw onder meer in verband met opheffing bedrijfslichamen en de overname van taken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 september 2014, nr. WJZ / 14144729, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 15.52 en 15.53 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 oktober 2014, no. W15.14.0353/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 december 2014, nr. WJZ /14172997, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet milieubeheer.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «De hoogte van de door een inrichting als bedoeld in artikel 2 verschuldigde vergoeding» vervangen door: De hoogte van de vergoeding die verschuldigd is door degene die een inrichting als bedoeld in artikel 15.51 van de wet drijft.

2. In de formule wordt «Ebt» vervangen door: Et.

3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de definitie van Eb door een punt, vervalt de definitie van Ebt.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden nadere regels vastgesteld inzake:

  • a. de gegevens die degene die een inrichting als bedoeld in artikel 15.51 van de wet drijft, verstrekt in het kader van de uitvoering van titel 15.13 van de wet;

  • b. het vaststellen van de waarde van V, Et, P en Eb, bedoeld in artikel 3.

E

De artikelen 5 tot en met 8 vervallen.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A tot en met C, van dit besluit treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2. Artikel I, onderdelen D en E, van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 17 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de vierentwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

In titel 15.13 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) is het kostenvereveningssysteem ter beperking van de CO2-emissies door de glastuinbouwsector opgenomen. Het Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw (hierna: Besluit kostenverevening) strekt tot uitvoering van de artikelen die in die titel zijn opgenomen. Het onderhavige besluit wijzigt het Besluit kostenverevening in verband met onderstaande wijzigingen van de Wm. Deze nota van toelichting wordt mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uitgebracht.

Wet opheffing bedrijfslichamen

In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van het Kabinet-Rutte-II is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister). Hiertoe is de wet tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (hierna: Wet opheffing bedrijfslichamen) vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen vervalt de mogelijkheid om op grond van artikel 15.53 van de Wm medewerking te vorderen van het bestuur van een bedrijfslichaam voor de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 van de Wm. In plaats daarvan bepaalt het gewijzigde artikel 15.53 van de Wm dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 van de Wm.

Verbetering kostenvereveningssysteem

Op grond van de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (verbetering kostenvereveningssysteem in titel 15.13) is de eerste delegatiegrondslag in artikel 15.52 van de Wm vervangen door een bepaling dat diegene die een inrichting als bedoeld in artikel 15.51 van de Wm drijft een vergoeding verschuldigd is.

2. Inhoud van het wijzigingsbesluit

Van de in artikel 15.53 van de Wm opgenomen mogelijkheid om medewerking te vorderen van het bestuur van een bedrijfslichaam was gebruik gemaakt in het Besluit kostenverevening. In artikel 4, eerste lid, van het Besluit kostenverevening was medewerking gevorderd van het bestuur van het Productschap Tuinbouw. In het tweede lid van dat artikel was bepaald dat de medewerking bestaat uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regels. Naar aanleiding hiervan zijn door het bestuur van het Productschap Tuinbouw nadere regels gesteld in de Verordening PT CO2 sectorsysteem glastuinbouw 2011. In de artikelen 4, derde lid, 5 en 6 van het Besluit kostenverevening waren nadere bepalingen opgenomen inzake deze productschapsverordening.

Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen zijn de bedrijfslichamen en daarmee het Productschap Tuinbouw opgeheven. In verband hiermee wordt de uitvoering van het kostenvereveningssysteem overgenomen door de Minister. Daartoe bepaalt het gewijzigde artikel 4 van het Besluit kostenverevening dat de Minister nadere regels vaststelt ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 van de Wm.

Daarnaast was in artikel 15.52 van de Wm bepaald dat indien de op grond van artikel 15.51, derde lid, van de Wm vastgestelde hoeveelheid emissies (hierna: CO2-emissieruimte) wordt overschreden door de glastuinbouwsector, de inrichtingen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie een vergoeding verschuldigd zijn. Dit was uitgewerkt in artikel 2 van het Besluit kostenverevening. De in dat artikel aangewezen categorie betrof inrichtingen die in het kalenderjaar waarop de vergoeding betrekking heeft 305 ton CO2 of meer emitteren. Zoals is toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (verbetering kostenvereveningssysteem in titel 15.13), zijn de inrichtingen die in een kalenderjaar minder dan 305 ton CO2 emitteren vanaf 1 januari 2015 ook een vergoeding verschuldigd. Dit houdt in dat alle inrichtingen als bedoeld in artikel 15.51 van de Wm bij overschrijding door de glastuinbouwsector van de CO2-emissieruimte een vergoeding verschuldigd zijn. Derhalve komt artikel 2 van het Besluit kostenverevening te vervallen.

De overname van de uitvoering van het kostenvereveningssysteem door de Minister laat overigens onverlet dat de vergoedingen – die inrichtingen verschuldigd zijn bij overschrijding van de CO2-emissieruimte – toekomen aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Dit volgt uit artikel 15.52 van de Wm.

3. Regeldrukeffecten

Dit wijzigingsbesluit leidt tot een structurele daling van de administratieve lasten met € 222.000. De inhoudelijke nalevingskosten en de toezichtlasten blijven ongewijzigd. De bevoegdheid tot uitvoering door het Productschap Tuinbouw van het kostenvereveningssysteem CO2 glastuinbouw wordt slechts omgezet in de bevoegdheid hiertoe door de Minister. Bij de overname van taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving wordt gebaseerd op de bestaande verordeningen. Dit heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

De verbeteringen van het sectorale kostenvereveningssysteem leiden tot een beperkte daling van de administratieve lasten voor de glastuinbouwsector. De gegevens die moeten worden verstrekt blijven hetzelfde. Er treedt een kleine verbetering op bij inrichtingen die in een kalenderjaar minder dan 305 ton CO2 emitteren:

  • Op dit moment zijn deze inrichtingen geen vergoeding verschuldigd indien de voor de glastuinbouwsector vastgestelde hoeveelheid emissies wordt overschreden.

  • Om dit voordeel te kunnen genieten zonder dat er sprake is van staatssteun die moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, moet er voldaan zijn aan de voorwaarden voor het verstrekken van zogenoemde de-minimissteun. Dit betekent dat degene die de inrichting drijft een verklaring moet overleggen dat hij aan de voorwaarden voldoet: de de-minimisverklaring.

Het betreft naar verwachting 3.000 bedrijven, die jaarlijks een verklaring moeten overleggen. Het overleggen van een verklaring vergt naar schatting 2 uur. Tegen het gestandaardiseerde uurtarief van € 37, dat gebruikt wordt volgens de methode «Meten is Weten II» betekent dit een daling van de jaarlijkse administratieve lasten met € 222.000. De verbeteringen van het sectorale kostenvereveningssysteem leiden ertoe dat er geen de-minimisverklaring meer overlegd hoeft te worden. Tevens behoeft de Rijksoverheid deze inrichtingen hierdoor ook niet meer te informeren over het potentiële steunbedrag en het feit dat hiermee de-minimissteun wordt verleend. In plaats daarvan zal de Rijksoverheid een besluit versturen inzake de verschuldigde vergoeding.

II. Artikelen

Artikel I

Vanaf 1 januari 2015 zijn alle inrichtingen als bedoeld in artikel 15.51 van de Wm bij overschrijding door de glastuinbouwsector van de CO2-emissieruimte een vergoeding verschuldigd. Daarom is artikel 2 van het Besluit kostenverevening, waarin is geregeld dat de betalingsplicht beperkt is tot de inrichtingen die 305 ton CO2 of meer emitteren, vervallen. Als gevolg hiervan moet in artikel 3 van het Besluit kostenverevening de verwijzing naar artikel 2 worden vervangen door een verwijzing naar artikel 15.51 van de Wm. De wijziging van artikel 3 van het Besluit kostenverevening maakt het overbodig om een definitie van «vergoeding» op te nemen. Gelet hierop is desbetreffende definitie zoals die was opgenomen in artikel 1 vervallen. Daarnaast vergt de aanpassing van artikel 15.52 van de Wm een wijziging van de formule en de bijbehorende definities in artikel 3 van het Besluit kostenverevening. Deze wijzigingen van de artikelen 1, 2 en 3 van het Besluit kostenverevening zijn opgenomen in artikel I, onderdelen A, B en C.

In artikel 4 van het Besluit kostenverevening (Artikel I, onderdeel D) is de bepaling opgenomen dat bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld inzake een tweetal onderwerpen ter uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 van de Wm. Het betreft het stellen van nadere regels inzake de gegevens die moeten worden verstrekt door degene die een inrichting drijft over de CO2-emissies. Het betreft tevens het stellen van nadere regels inzake het vaststellen van de waarde van de onderdelen V, Et, P en Eb van de in artikel 2 van het Besluit kostenverevening opgenomen formule welke bepalend is voor de hoogte van de vergoedingen.

De artikelen 5 en 6 van het Besluit kostenverevening hadden betrekking op de verordening van het Productschap Tuinbouw. Aangezien het Productschap Tuinbouw is opgeheven en daarmee ook deze verordening is vervallen, zijn beide artikelen vervallen. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt de artikelen 7 en 8 te laten vervallen omdat dit uitgewerkte bepalingen betroffen (Artikel I, onderdeel E).

Artikel II

De hiervoor toegelichte wijzigingen van het kostenvereveningssysteem die betrekking hebben op de verbetering van dat systeem, treden in werking op 1 januari 2015 (artikel II, eerste lid). Op dat tijdstip treedt namelijk ook de daarmee verband houdende wijzing van de Wm in werking.

In de Wet opheffing Bedrijfslichamen voorziet artikel XIX in de wijziging van de Wm op grond waarvan de bevoegdheid ontstaat om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52 van de Wm. Tot aan het tijdstip dat artikel XIX van de Wet opheffing bedrijfslichamen in werking treedt, is de uitvoering van het kostenvereveningssysteem op grond van het Besluit kostenverevening de taak van het bestuur van het Productschap Tuinbouw. Gelet hierop is in artikel II, tweede lid, bepaald dat artikel I, onderdelen D en E (welke onderdelen voorzien in de overname van de uitvoering door de Minister) in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Daarmee kan de inwerkingtreding worden afgestemd op de inwerkingtreding van artikel XIX van de Wet opheffing bedrijfslichamen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven