Besluit van 10 december 2014 tot wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (bewegwijzering)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 17 november 2014, nr. IenM/BSK-2014/243873, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 16, derde lid, en 149c van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel III van de wet van 9 juli 2014, Stb. 313, tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de ontwerpen voor bewegwijzering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 november 2014, nr. W14.14.0422/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 5 december 2014, nr. IenM/BSK-2014/265076, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer wordt na artikel 41 een nieuw hoofdstuk IIA ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIA. Bewegwijzering

Artikel 42
  • 1. Als verkeerstekens als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de wet worden aangewezen de verkeerstekens die zijn opgenomen in bijlage I, hoofdstuk K, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van bord K14.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden onder de categorie bewegwijzering niet begrepen verkeerstekens die geplaatst of verwijderd worden in verband met omstandigheden die niet van langere duur zijn dan vier maanden.

Artikel 43
  • 1. Een ontheffingverlening met toepassing van artikel 149c van de wet voor plaatsing of verwijdering van de verkeerstekens als bedoeld in artikel 42 kan zowel ambtshalve plaatsvinden als op verzoek van degene die bevoegd is tot het plaatsen van deze verkeerstekens.

  • 2. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde ontheffing slechts verlenen indien:

    • a. voldoende bijzondere belangen aanwezig zijn voor de verkrijger van de ontheffing om geen uitvoering te geven aan artikel 16, vierde lid, van de wet;

    • b. de verkrijger van een ontheffing naar het oordeel van Onze Minister in staat is de bewegwijzering vast te stellen op een kwaliteitsniveau dat niet onderdoet voor het kwaliteitsniveau van de bewegwijzering dat zou worden bereikt bij het weigeren van de ontheffing;

    • c. verzekerd is dat ontheffingverlening niet tot gevolg heeft dat er onvoldoende gelijkvormigheid is met en aansluiting is op de bewegwijzering buiten het geografische gebied waarvoor de ontheffing zal gelden, en

    • d. de doelmatigheid van het tot stand brengen en vaststellen van ontwerpen voor bewegwijzering niet vermindert door het verlenen van de ontheffing.

  • 3. Een verzoek tot ontheffingverlening bevat de feitelijke gronden voor de overwegingen die ingevolge het tweede lid ten grondslag moeten liggen aan een besluit tot verlening van de ontheffing.

  • 4. Onze Minister stelt een elektronisch formulier vast waarmee het verzoek om ontheffing wordt ingediend, op de wijze als aangegeven op dat formulier.

ARTIKEL II

Dit besluit en de wet van 9 juli 2014, Stb. 313, tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de ontwerpen voor bewegwijzering, treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

In de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de ontwerpen voor bewegwijzering (Stb. 2014, 313) (hierna: wet bewegwijzering) wordt geregeld dat de bewegwijzering – vanaf 1 januari 2015 – centraal wordt vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu, en praktisch gezien door een aparte organisatie binnen het grotere verband van Rijkswaterstaat: de Nationale Bewegwijzeringsdienst, verder aan te duiden als NBd.

De wet bewegwijzering laat enkele aspecten ter nadere regeling over aan een algemene maatregel van bestuur. Dit besluit geeft daar invulling aan.

2. Het besluit in hoofdlijnen

Het betreft in de eerste plaats de concrete aanwijzing van de soorten verkeertekens die in de bewegwijzeringsplannen van de NBd een plaats zullen krijgen. Het gaat daarbij niet om wijzigingen in het al bekende beeld van de werkingssfeer van de bewegwijzering, want de aanwijzing in dit besluit omvat in principe alle borden uit het hoofdstuk K, getiteld Bewegwijzering, van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Enige uitzondering is bord K14, dat een route aangeeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit bord heeft een ander karakter dan de overige borden uit hoofdstuk K, omdat het geen route naar een bestemming aangeeft maar een route die uit veiligheidsoverwegingen gevolgd moet worden. De besluitvorming over plaatsing van een dergelijk bord zal gaan via de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en valt dus buiten het werkterrein van de NBd.

In de tweede plaats moet het besluit de gronden aangeven die kunnen leiden tot het verlenen van een ontheffing door de Minister van de verplichting om bewegwijzering te plaatsen volgens een door de NBd vastgesteld bewegwijzeringsplan. De memorie van toelichting op het voorstel voor de wet bewegwijzering (Kamerstukken II 2013/14, 33 899, nr. 3) geeft voor het formuleren van die gronden een aantal aanknopingspunten die in dit besluit zijn uitgewerkt.

De regels die in dit besluit zijn opgenomen hebben een plaats gekregen in een nieuw hoofdstuk IIA van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Dat besluit bevatte al andere regels voor het overheidshandelen in een aantal situaties waarin besluiten nodig zijn voor overheidsoptreden ten opzichte van het wegverkeer.

3. De uitwerking in het besluit

a. De verkeerstekens die tot het werkgebied van de NBd behoren

In een nieuw artikel 42, eerste lid, zijn de verkeerstekens opgenomen waarvan het opnemen in bewegwijzeringsplannen tot de wettelijke taak van de NBd behoort. Zoals al vermeld onder 2 gaat het daarbij niet om een andere invulling van het begrip bewegwijzering dan tot nu toe gebruikelijk was.

In het tweede lid van artikel 42 is een uitzondering op de taak van de NBd opgenomen, die geldt voor de bewegwijzering waarvan de plaatsing verband houdt met omstandigheden die niet langer dan vier maanden duren. Het gaat hier met name om andere routes in verband met werkzaamheden aan de weg. Het hiervoor vaststellen of tijdelijk wijzigen van een bewegwijzeringsplan door de NBd zou zich niet goed verdragen met de snelheid van ingrijpen die nodig kan zijn en het beperkte belang van de tijdelijke ingreep in verhouding tot de normale werkzaamheden van de NBd. De termijn van vier maanden sluit aan bij dezelfde termijn die in artikel 37 al was opgenomen voor het in bepaalde omstandigheden tijdelijk plaatsen van verkeerstekens zonder een daaraan ten grondslag liggend verkeersbesluit.

b. De ontheffingverlening

In een nieuw artikel 43 zijn bepalingen opgenomen over de ontheffing van de wettelijke verplichting om een bewegwijzeringsplan te volgen dat door de NBd is vastgesteld.

Deze ontheffing zal volgens het eerste lid van dit artikel zowel ambtshalve kunnen plaatsvinden als op verzoek. Het is dus niet nodig een verzoek in te dienen om een ontheffing, als de NBd zelf al het inzicht heeft dat het niet goed zou zijn over te gaan tot het vaststellen van een bewegwijzeringsplan. Dat geldt bijvoorbeeld voor Schiphol, aangezien deze organisatie aantoonbaar in staat is om zelfstandig de bewegwijzering te organiseren volgens nationale en internationale normen.

Het tweede lid van artikel 43 bevat de inhoudelijke maatstaven die de NBd zal aanleggen om te beoordelen of er aanleiding kan zijn een ontheffing te verlenen. Deze maatstaven gelden cumulatief en betekenen in essentie dat:

  • a. de aanvrager serieuze en specifieke belangen moet hebben bij het krijgen van een ontheffing;

  • b. het kwaliteitsniveau van de bewegwijzering er niet onder mag lijden als niet – namens de minister – de NBd zelf een bewegwijzeringsplan vaststelt;

  • c. ter aanvulling op de onder b genoemde maatstaf, die de kwaliteit in absolute zin vertegenwoordigt, de bewegwijzering na een ontheffing tevens de nodige kwaliteiten zal hebben die voortvloeien uit vergelijkende beoordeling, en in dat verband voldoende eenvormigheid zal vertonen met andere bewegwijzering en voldoende zal aansluiten bij de bewegwijzering in naastgelegen regio’s;

  • d. de doelmatigheid van het totstandkomen van de bewegwijzering geen negatieve gevolgen mag ondervinden doordat de NBd niet zelf de bewegwijzering vaststelt: als de NBd bijvoorbeeld reden heeft om te verwachten dat door het verlenen van de ontheffing aanzienlijk trager dan anders een goede bewegwijzering gerealiseerd wordt, dan is dat reden voor weigering van de ontheffing.

Met het totaal van deze maatstaven is verzekerd dat het grote belang voor de weggebruiker van een goede, eenvormige en in de verschillende regio’s op elkaar aansluitende bewegwijzering ook voldoende gediend blijft als de NBd niet zelf een bewegwijzeringsplan vaststelt.

Het derde lid van het nieuwe artikel 43 bepaalt dat een verzoek om ontheffing een argumentatie moet bevatten die aansluit op de gronden die tot het verlenen van de ontheffing aanleiding kunnen geven. Het vierde lid regelt dat een model voor het verzoek om ontheffing elektronisch beschikbaar zal komen.

4. Administratieve lasten en nalevingskosten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de nalevingskosten en administratieve lasten die niet al besproken zijn in de memorie van toelichting op het voorstel voor de wet bewegwijzering. Ik verwijs dan ook op deze plaats naar die memorie van toelichting, die overigens aangeeft dat nieuwe lasten vrijwel niet aanwezig zijn.

5. Voorhang

Het ontwerpbesluit is bij brief van 6 oktober 2014 (kamerstukken II, 2014/15, 29 398, nr. 422, met bijlage) gedurende vier weken voorgehangen bij het parlement ingevolge artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994. Dit heeft niet tot vragen of opmerkingen geleid.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Deze inwerkingtredingsdatum past binnen het stelsel van vaste verandermomenten van regelgeving. Dit besluit regelt tevens dezelfde datum van inwerkingtreding voor de wet bewegwijzering die aan dit besluit ten grondslag ligt.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven