Besluit van 16 december 2014, houdende wijziging van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten in verband met het opnemen van een zelfstandige verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en hun functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 november 2014, nr. 2014-0000169070;

Gelet op de artikelen 27, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 45, zesde lid, van de Ziektewet, 29, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 90, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 47, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 2:68, derde lid, en 3:39, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14, zesde lid, van de Toeslagenwet, 17b, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 38, zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet, en 17, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 december 2014, no. W12.14.0423/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2014, nr. 2014-0000187245;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET MAATREGELENBESLUIT SOCIALEZEKERHEIDSWETTEN

Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt aan het slot «of».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «; of», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. een gehele of gedeeltelijke weigering van het uitkeringsbedrag gedurende ten hoogste drie maanden bij verplichtingen uit de vijfde categorie, bedoeld in artikel 7a, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval er geen maatregel wordt opgelegd.

B

In artikel 3, onderdeel c, wordt «13 van de TW» vervangen door: 13, eerste lid, van de TW.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «15 van de AOW» vervangen door «15, eerste en tweede lid, van de AOW», wordt «37 van de Anw» vervangen door «36, eerste en tweede lid, van de Anw» en wordt «16 van de AKW» vervangen door «16, eerste en tweede lid, van de AKW».

2. onderdeel c komt te luiden:

D

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Vijfde categorie

De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met g en i tot en met m, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vijfde categorie voor zover zij betrekking hebben op het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen als bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, onderdeel a, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel r, van de ZW, 28, onderdeel l, van de WAO, 27, tweede lid, onderdeel f, van de Wet WIA, 46, eerste lid, onderdeel k, van de WAZ, 2:7, tweede lid, onderdeel f, en 3:38, eerste lid, onderdeel k, van de Wajong, 13, tweede lid, van de TW, 15, derde lid, van de AOW, 36, derde lid, van de Anw, 16, derde lid, van de AKW, en 15, onderdeel f, van de IOW.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het niet nakomen van verplichtingen van de vijfde categorie, is het eerste lid niet van toepassing.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Voor de houdbaarheid van het socialezekerheidsstelsel en voor het functioneren van onze democratische rechtstaat moeten de uitvoerende instanties en hun functionarissen hun publieke taak op een correcte wijze kunnen uitoefenen. Het respect tussen de uitvoerende instanties, hun functionarissen en uitkeringsgerechtigden moet wederzijds zijn. De regering acht zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en hun functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden ontoelaatbaar. De regering is van oordeel dat dergelijke misdragingen altijd moeten leiden tot een adequate maatregel. Zeer ernstige misdragingen jegens overheidsfunctionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden zijn voor de regering nimmer te tolereren.

Onder zeer ernstige misdragingen moeten diverse vormen van agressie of geweld worden verstaan, waarbij sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag jegens de uitvoerende instanties, zijn functionarissen of zijn eigendommen, dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De regering tekent hierbij aan dat onder een zeer ernstige misdraging in elk geval dient te worden verstaan elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder vallen bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon en het gebruik van steek- en/of slagwapens. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, alsmede het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens alsmede (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen.

In voorkomende gevallen is het aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) om de hoogte en duur van de verlaging van de uitkering te bepalen. De norm «het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens ambtenaren» is op zich een norm die zich tot iedereen richt en niet alleen tot de uitkeringsgerechtigde. Voor een dergelijke algemene norm biedt in principe het strafrecht het geëigende kader. De regering acht zeer ernstige misdragingen jegens functionarissen die bezig zijn de sociale zekerheid uit te voeren echter zo specifiek afkeurenswaardig, dat zij het zich onthouden van die gedragingen ook als norm in het sociaalzekerheidsrecht wil vastleggen en uitdragen, en daar, bij niet naleving van die norm, ook consequenties aan wil verbinden voor het recht op uitkering. Met de zinsnede «tijdens het verrichten van hun werkzaamheden» wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van een sociale zekerheidswet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen en er geen enkel verband is tussen het wangedrag van de betrokkene en de rol van de ambtenaar als uitvoerder van een socialezekerheidswet. Daarop is alleen het (reguliere) strafrecht van toepassing.

Het is aan het UWV en de SVB om, met inachtneming van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, de hoogte en duur te bepalen van de verlaging wegens het niet nakomen van deze verplichting. Als er sprake is van meerdere uitkeringen bij een uitvoerende instantie, kunnen al die verschillende uitkeringen na een ernstige misdraging worden gekort door het treffen van afzonderlijke maatregelen.

Een dergelijke maatregel heeft een reparatoir karakter en doet niet af aan de mogelijkheid tot het doen van aangifte bij de politie (bijvoorbeeld mishandeling of zaaksbeschadiging).

Met betrekking tot de proportionaliteit is het aan het UWV en de SVB om maatwerk te leveren. Het UWV en de SVB kunnen op verzoek van de betrokkene tot herziening van de maatregel komen, zodra de uitvoerende instantie oordeelt dat uit de houding van de betrokkene ondubbelzinnig is gebleken dat de betrokkene zijn verplichtingen weer nakomt.

De administratieve lasten voor de uitvoering van dit besluit zijn nihil. Niet verwacht wordt dat er in veel gevallen een maatregel naar aanleiding van een zeer ernstige misdraging zal worden opgelegd. Dit komt ook voort uit de uitvoeringstoetsen bij het UWV en de SVB.

Zowel het UWV als de SVB geven in hun adviezen aan dat dit besluit uitvoerbaar is. De redactionele opmerkingen zijn, waar van toepassing, overgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, D en E

De regering acht zeer ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en zijn functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden altijd ontoelaatbaar en is derhalve van oordeel dat dergelijke misdragingen altijd moeten leiden tot een adequate maatregel. Daarom voorziet dit besluit er in dat het zich onthouden van dergelijke misdragingen jegens uitvoerende instanties en personen die daar werkzaam zijn als een eigenstandige verplichting aan een uitkering wordt verbonden. Deze verplichting is in de bestaande systematiek van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten opgenomen door een nieuwe categorie te creëren in artikel 7a. Het is vervolgens aan de uitvoerende instantie om het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en de duur van de verlaging te bepalen (artikel 2, tweede lid, onderdeel e), met dien verstande dat een maatregel niet langer dan drie maanden kan worden opgelegd.

In het geval van recidive wordt een uitzondering gemaakt op de bestaande systematiek van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. In afwijking van de verplichting om bij recidive de op te leggen maatregel per definitie te verhogen met 50%, wordt het aan de uitvoerende instantie overgelaten of de recidive een verzwarende omstandigheid is, waardoor het percentage waarmee de uitkering – voor de duur van ten hoogste drie maanden – wordt gekort, al dan niet moet worden verhoogd.

Onderdelen B en C

Deze wijzigingen zijn deels technisch van aard. Door het toevoegen van leden in artikel 13 van de Toeslagenwet, artikel 15 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 16 van de Algemene Kinderbijslagwet door de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten dienen de verwijzingen aangepast te worden aan die situatie. Onderdelen B en C voorzien hierin. Verder was abusievelijk in artikel 4, onderdeel a, ten onrechte een verwijzing opgenomen naar artikel 37 van de Algemene nabestaandenwet. Deze verwijzing is gecorrigeerd waardoor het onderdeel verwijst naar artikel 36, eerste en tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet. Daarnaast voorziet onderdeel C, tweede lid, in de opname van de Algemene nabestaandenwet en de SVB in artikel 4, onderdeel c. Hierdoor is aangesloten bij de positie die het UWV al innam en is de Algemene nabestaandenwet toegevoegd aan de opsomming van sociale verzekeringswetten die op dit moment ook door de SVB worden uitgevoerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven