Besluit van 10 december 2014 tot wijziging van onder meer het Uitvoeringsbesluit WEB inzake de berekening van de uitkering educatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 11 november 2014, nr. WJZ/670572(10470), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.3.2, vierde lid, en 2.3.4, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 november 2014, nr. WO5.14.0416/l);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van, 8 december 2014, nr. WJZ/699128(10470), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT PARTICIPATIEBUDGET

Het Besluit participatiebudget wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervallen de begripsbepalingen van «certificaat staatsexamen NT2 I of II» «contactuur», «cursus basisvaardigheden», «overeenkomst uitkering educatie», «staatsexamen NT2 I of II», «vavo», «vavo-diploma» en «volwassen inwoner».

B

De paragrafen 2 en 3a van hoofdstuk 2 en Bijlage 2 vervallen.

ARTIKEL II. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd als volgt:

A

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

Hoofdstuk 3. Uitkering educatie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 3

Dit hoofdstuk heeft betrekking op opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, van de wet.

Artikel 3.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 3

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. CBS:

Centraal bureau voor de statistiek;

b. contactgemeente:

contactgemeente als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, van de wet;

c. regio educatie:

regio als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, van de wet;

d. uitkering educatie:

uitkering als bedoeld in artikel 2.3.2, van de wet;

e. volwassen inwoner:

persoon van achttien jaar of ouder die als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen.

Paragraaf 2. Uitkering educatie
Artikel 3.2.1. Berekening uitkering educatie vanaf 2018
  • 1. De uitkering educatie die per kalenderjaar aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio educatie wordt verstrekt, is de som van de bedragen die voor elk van de tot die regio educatie behorende gemeenten wordt berekend volgens de volgende formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    Og: Het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende gemiddelde percentage inwoners van de gemeente van 15 tot en met 75 jaar met een opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, vermenigvuldigd met het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende aantal volwassen inwoners van de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

    On: de som van de uitkomsten van bovenbedoeld Og voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Ag: Het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende aantal volwassen inwoners van de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.

    An: de som van de uitkomsten van bovenbedoeld AG voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Bg: Het aantal WWB-uitkeringen aan personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

    Bn: de som van bovenbedoeld Bg voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Ib: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld.

  • 2. De uitkomst van de berekening op grond van het eerste lid wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 3. Jaarlijks wordt in januari de voor dat kalenderjaar vastgestelde uitkering educatie betaald aan de contactgemeente.

Artikel 3.2.2. Aanpassing uitkering educatie bij gemeentelijke herindeling

Bij een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling worden de gegevens waarmee de berekeningen op grond van artikel 3.2.1 worden uitgevoerd, vastgesteld op basis van een redelijke schatting van de toestand van die gegevens zoals die zou zijn geweest als de wijziging op de datum waarop die gegevens betrekking hebben, reeds was ingegaan.

Paragraaf 3. Overige bepalingen
Artikel 3.3.1. Reserveringsregeling
  • 1. Indien in een kalenderjaar de uitkering educatie niet volledig is besteed, kan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het niet bestede bedrag tot maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie reserveren voor opleidingen educatie in het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Indien in een kalenderjaar meer dan de uitkering educatie is besteed aan opleidingen educatie, kan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het meer bestede bedrag tot maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie ten laste brengen van de uitkering educatie voor het daaropvolgende kalenderjaar.

B

Hoofdstuk 6 wordt gewijzigd als volgt:

Na paragraaf 3 van hoofdstuk 6 wordt een nieuwe paragraaf 4 ingevoegd, luidend:

Paragraaf 4. Overgangsrecht uitkering educatie voor de jaren 2016 en 2017

Artikel 6.2.1. Afwijkende berekening uitkering educatie voor 2016 en 2017.

Voor het kalenderjaar 2016 wordt de uitkering educatie die aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio wordt verstrekt, berekend door de uitkomst van de formule

{bi : bl} x 2/3 x bm, op te tellen bij een derde van het bedrag volgens de formule in artikel 3.2.1, eerste lid,

waarbij wordt verstaan onder:

bi: de som van de bedragen die de gemeenten binnen deze regio voor het jaar 2014 hebben ontvangen op grond van artikel 4 van het Besluit participatiebudget zoals dat luidde op 31 december 2014;

bl: het landelijk budget educatie in het jaar 2014 ingevolge de Wet participatiebudget zoals die luidde op 31 december 2014;

bm: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het kalenderjaar 2016.

  • 2. Voor het kalenderjaar 2017 wordt de uitkering educatie die aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio wordt verstrekt, berekend door de uitkomst van de formule

    {bi : bl} x 1/3 x bm op te tellen bij twee derde van het bedrag volgens de formule in artikel 3.2.1, eerste lid,

    waarbij wordt verstaan onder:

    bi: de som van de bedragen die de gemeenten binnen deze regio voor het jaar 2014 hebben ontvangen op grond van artikel 4 van het Besluit participatiebudget zoals dat luidde op 31 december 2014;

    bl: het landelijk budget educatie in het jaar 2014 ingevolge de Wet participatiebudget zoals die luidde op 31 december 2014;

    bm: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het kalenderjaar 2017.

C

Hoofdstuk 3 en paragraaf 4 van hoofdstuk 6 vervallen.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt met uitzondering van artikel II, onderdeel C, in werking met ingang van 1 januari 2015. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II, onderdeel C, treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 10 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en inhoud van het besluit

In dit besluit wordt met de term educatie alleen gedoeld op de opleidingen gericht op de Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).

Met ingang van 1 januari 2015 wordt een specifieke uitkering educatie ingevoerd. Daartoe worden de educatiemiddelen uit het het participatiebudget overgeheveld naar de WEB en als specifieke uitkering aan de contactgemeenten in de regio verstrekt. Tegelijkertijd komt de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra te vervallen met inachtneming van een afbouwperiode van drie jaar.

Hiertoe zijn de Wet participatiebudget en de WEB gewijzigd bij de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra (Stb. 2014, 288).

In dat kader wordt in het onderhavige besluit het volgende geregeld:

  • A. het vaststellen van de verdeelsystematiek van het educatiebudget met ingang van 2016; en

  • B. het vaststellen van het deel van de educatie-uitkering dat contactgemeenten mogen reserveren voor een volgend begrotingsjaar met ingang van 2016.

De verdeelsystematiek en de reserveringsmogelijkheid voor het jaar 2015 zijn al geregeld in voornoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288).

Ad A. Verdeelsystematiek

De verdeling van het educatiebudget zal plaatsvinden op basis van drie objectieve verdeelmaatstaven, te weten:

  • 1. het aantal laagopgeleiden;

  • 2. het aantal allochtonen; en

  • 3. het aantal bijstandsontvangers.

In het geval van sub 1 en 3 wordt aangesloten bij de actuele definities van het Centraal bureau voor de statistiek (hierna CBS). Bij sub 2 is in samenspraak met het CBS de definitie gehandhaafd zoals deze gold ten tijde van het participatiebudget met dien verstande dat bijlage 2 van het Besluit participatiebudget (lijst ontwikkelde landen bij doelgroepen educatie) niet meer wordt gehanteerd. In plaats daarvan is in de definitie zelf opgenomen dat indien beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of in Turkije de volwassen inwoner wordt meegeteld. De benodigde gegevens worden jaarlijks door het CBS beschikbaar gesteld.

De keuze voor objectieve verdeelmaatstaven

Er zijn twee typen maatstaven die gebruikt kunnen worden in een verdeelsystematiek, namelijk objectieve of outputverdeelmaatstaven. Het belangrijkste verschil tussen deze twee typen is de mate waarin een contactgemeente invloed kan uitoefenen op de maatstaf. Bij objectieve maatstaven wordt uitgegaan van vaststaande gegevens. Hierop heeft de contactgemeente geen tot weinig invloed. Outputverdeelmaatstaven worden bepaald door de inzet van middelen dan wel bereikte resultaten door de contactgemeente in voorgaande jaren. Hierop heeft de contactgemeente dus wel grote invloed. Echter, hierdoor ervaren sommige contactgemeenten outputverdeelmaatstaven juist als sturend en zien zij deze als een indirecte inperking van de bestedingsvrijheid.

Bovendien kunnen outputverdeelmaatstaven leiden tot (grote) fluctuaties van jaar tot jaar in de uitgekeerde bedragen. Met objectieve verdeelmaatstaven worden deze fluctuaties juist beperkt. Daardoor kan op regionaal niveau makkelijker een meerjarig (financieel) educatiebeleid worden gevoerd en kan een effectief, duurzaam verankerd, educatieaanbod worden verzorgd, waarin meerdere (typen) aanbieders een rol spelen.

Verder zijn er bij het gebruik van objectieve verdeelmaatstaven minder administratieve lasten voor contactgemeenten, omdat er geen gegevens hoeven worden verstrekt ten behoeve van de verdeling van educatiemiddelen.

Tot slot vereenvoudigt het hanteren van objectieve verdeelmaatstaven een overgang naar het gemeentefonds verder, omdat hierin eveneens gebruik wordt gemaakt van objectieve verdeelmaatstaven.

Om deze redenen ligt het voor de hand om bij de verdeling van het educatiebudget te kiezen voor enkel objectieve verdeelmaatstaven.

De keuze van de drie verdeelmaatstaven

De twee in 2013 en 2014 gehanteerde objectieve maatstaven, namelijk het aantal laagopgeleiden en het aantal allochtonen in een gemeente, passen goed bij twee belangrijke doelgroepen van de educatie, namelijk laaggeletterden (die vaak laagopgeleid zijn) en niet-inburgeringsplichtige migranten die een educatieopleiding Nederlands als Tweede Taal volgen. Door het aantal bijstandsontvangers in een gemeente als derde objectieve maatstaf toe te voegen aan de verdeelsleutel wordt een derde belangrijke doelgroep meegewogen onder welke zich relatief veel laaggeletterden bevinden en waarvoor educatieopleidingen in het kader van participatie en arbeidsinzetbaarheid van specifiek belang zijn. Hiermee wordt recht gedaan aan de verbinding tussen educatie en participatie op de arbeidsmarkt die met de voorgenomen uitkering aan arbeidsmarktregio’s wordt versterkt.

Overgangsperiode

Voorheen werd het bedrag voor educatie berekend op basis van (onder meer) outputmaatstaven. Doordat met dit besluit de berekening voor de specifieke uitkering educatie plaats zal gaan vinden op basis van objectieve maatstaven zullen er zowel positieve als negatieve herverdeeleffecten op het niveau van gemeenten ontstaan. Omdat de educatiemiddelen van individuele gemeenten in een regio worden samengevoegd en uitgekeerd aan de contactgemeente, zullen de herverdeeleffecten op het geaggregeerde regionale niveau al minder zijn. De schommelingen zullen verder beperkt worden doordat de nieuwe verdeelsystematiek voor educatiemiddelen middels een geleidelijke overgang wordt ingevoerd. Gedurende deze overgangsperiode zal de verdeling van het educatiebudget deels plaatsvinden op basis van de vastgestelde budgetten voor 2014 en deels op basis van de drie objectieve maatstaven.

Daarnaast is er met voornoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) voor gekozen om de verdeling van het educatiebudget voor 2015 in zijn geheel te baseren op de verdeling van het budget in 2014. Bij de berekening van de verdeling blijft het aandeel per gemeente in 2015 gelijk aan het aandeel per gemeente in 2014. Verschil is wel dat vanaf 2015 het budget ten behoeve van de regio aan de contactgemeente wordt verstrekt en dus niet langer ten behoeve van de individuele gemeenten. Er is niet gekozen om de exacte bedragen per gemeente van 2014 over te nemen. De reden hiervoor is dat het totale budget voor educatie eerst vast komt te staan met het vaststellen van de begroting voor dat jaar en in principe dus zou kunnen afwijken van budgetten in voorgaande jaren. Om die reden is gekozen voor «gelijk aandeel» in plaats van «gelijke uitkering». Met de gekozen verdeelsystematiek voor 2015 kan de verdeling per regio worden bepaald zodra het educatiebudget is vastgesteld. Dit biedt op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid aan contactgemeenten over de voor hun regio beschikbare specifieke uitkering voor educatie in 2015.

De verdeling van de budgetten vanaf 2016 wordt met dit besluit geregeld. Op basis van het onderhavige besluit wordt in het jaar 2016 tweederde van het educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling van de educatiemiddelen in 2014. In 2017 wordt een derde van het educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling van de educatiemiddelen in 2014. Het budget dat landelijk resteert, wordt voor deze jaren verdeeld op basis van de nieuwe verdeelsystematiek met drie objectieve maatstaven.

Met ingang van 2018 vindt de verdeling van het educatiebudget plaats op basis van uitsluitend objectieve maatstaven.

In 2017 wordt de specifieke uitkering geëvalueerd en wordt bezien of overgang naar het gemeentefonds wenselijk is. Indien uit deze evaluatie blijkt dat overgang naar het gemeentefonds niet stuit op onoverkomelijke bezwaren en er geen additionele waarborgen noodzakelijk blijken te zijn, dan is met artikel II, onderdeel H, en artikel VII, tweede lid, van de wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) voorzien in de mogelijkheid om de bepalingen inzake de specifieke uitkering en het vaststellen van de contactgemeenten bij ministeriële regeling te laten vervallen en de middelen over te hevelen naar het gemeentefonds. Om die reden is ervoor gekozen om in dit besluit (artikel II, onderdeel C) een soortgelijke voorziening op te nemen, waarbij de bepalingen over de specifieke uitkering bij een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (zie artikel III, tweede lid) kunnen worden geschrapt. Op deze wijze kunnen deze bepalingen zo snel mogelijk vervallen als op basis van de evaluatie wordt besloten dat de educatiemiddelen worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel C. Het hanteren van de genoemde objectieve maatstaven vereenvoudigt bovendien een overgang naar het gemeentefonds verder, omdat hierin eveneens gebruik wordt gemaakt van objectieve verdeelmaatstaven.

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel B, wordt de overgangsregeling nader toegelicht.

Ad B. Reservering educatie-middelen voor het volgende begrotingsjaar

Ook bij de specifieke uitkering educatie wordt de mogelijkheid geboden aan contactgemeenten om maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie te reserveren voor educatie in het daaropvolgende kalenderjaar. De mogelijkheid voor contactgemeenten om maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie te reserveren voor educatie in het daaropvolgende kalenderjaar, geeft hen de flexibiliteit die noodzakelijk is voor de effectieve, meerjarige uitvoering van regionale educatieprogramma's en het bedienen van de verschillende doelgroepen.

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een enigszins wisselende vraag naar educatieopleidingen in gemeenten en de wisselende behoeften van de doelgroep. Ook worden gemeenten beter in staat gesteld om een meerjarige strategie en educatiebeleid te voeren. Daarnaast wordt met de mogelijkheid om een deel van de educatie-uitkering te reserveren, de situatie voorkomen dat contactgemeenten die aan het einde van het begrotingsjaar middelen dreigen over te houden, deze middelen mogelijk minder efficiënt en doelmatig inzetten. Bovendien is er geen reden om af te wijken van de bestaande mogelijkheid om een deel van de educatie-uitkering te reserveren noch om af te wijken van het huidige percentage. Hetzelfde geldt voor de nu bestaande mogelijkheid om 25% van het budget van het volgend jaar in te zetten.

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel A (artikel 3.3.1) is een nadere toelichting van de reserveringsregeling inclusief rekenvoorbeelden opgenomen.

2. Gevolgen voor de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid

De Dienst Uitvoering Onderwijs heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is. Voor een goede uitvoering van de wet- en regelgeving inzake educatie is voor de Dienst Uitvoering Onderwijs van belang dat de relevante financiële informatie beschikbaar is. Deze informatie is beschikbaar via de verantwoording die contactgemeenten dienen te verstrekken. De eis ten aanzien van verantwoording is vastgelegd in artikel 2.3.4. van voornoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288). Contactgemeenten ontvangen per kalenderjaar middelen ten behoeve van educatie. Hierover moet een contactgemeente zich na ieder kalenderjaar verantwoorden. Deze verantwoording zal door contactgemeenten ingediend moeten worden via SiSa (Single information, Single audit; dit is het reguliere verantwoordingsmodel voor specifieke uitkeringen). Contactgemeenten dienen hierin aan te geven welk bedrag is besteed bij een regionaal opleidingencentrum(roc) met wettelijke taak en welk bedrag is besteed bij andere aanbieders. Hiermee kan bepaald worden of de contactgemeente voldoet aan de wettelijke afbouwregeling ten behoeve van een verantwoorde transitieperiode. Verder dienen contactgemeenten aan te geven welk bedrag zij reserveren voor een volgend jaar. Hiermee kan bepaald worden of de contactgemeente voldoet aan het, in het onderhavige besluit opgenomen, maximale deel van de niet-bestede uitkering dat door de contactgemeente mag worden gereserveerd voor bestedingen in een volgend begrotingsjaar. Met het ontvangen bedrag, dat bekend is op basis van de verdeelsystematiek, de twee bestede bedragen en het gereserveerde bedrag, kan vervolgens bepaald worden of er sprake is van onderuitputting. Indien er sprake is van onderuitputting van de middelen of als de middelen onrechtmatig zijn besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel teruggevorderd op grond van artikel 2.3.4. van de WEB. Wanneer de contactgemeente verzuimt tijdig verantwoordingsinformatie te verstrekken, kan het volledige bedrag worden teruggevorderd.

3. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting. Het regelt uitsluitend de verdeling van het landelijk budget en de reserveringsmogelijkheid. De omvang van het landelijk budget wordt jaarlijks vastgesteld door de begrotingswetgever.

4. Administratieve lasten

Dit besluit leidt niet tot administratieve lasten omdat er geen informatieverplichtingen voor instellingen, bedrijven en burgers mee gemoeid zijn.

5. Gevoerd overleg

Er is in het kader van meergenoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) bestuurlijk overleg gevoerd met de VNG. Deze heeft aangegeven te hechten aan het minimaliseren van fluctuaties in de educatie-uitkering. Tevens heeft de VNG gepleit voor het behouden van de bestaande mogelijkheid om een deel van de educatie-uitkering te reserveren voor het volgend kalenderjaar.

Met de keuzes in dit besluit wordt aan deze wensen tegemoet gekomen.

6. Openbare internetconsultatie

Dit besluit is niet opengesteld voor internetconsultatie omdat het uitvoering van de wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) betreft en voornamelijk relevant is voor de gemeenten die met deze uitkering de taken ten aanzien van educatie uitvoeren. Om deze reden is het aan de VNG ter consultatie voorgelegd. De VNG geeft aan zich in algemene zin te kunnen vinden in het in dit besluit opgenomen verdeelmodel van het educatiebudget. Ook waardeert de VNG de keuze voor objectieve verdeelmaatstaven, omdat hiermee jaarlijkse fluctuaties in het educatiebudget worden beperkt. Eveneens waardeert de VNG de opgenomen reserveringsregeling. De VNG geeft aan dat deze maatregelen het voor gemeenten makkelijker maken om een meerjarenbeleid te voeren.

Verder kan de VNG zich vinden in de overgangsregeling zoals opgenomen in dit besluit. De VNG wijst erop dat er, ondanks de dempende maatregel, sprake blijft van herverdeeleffecten die er toe zullen leiden dat gemeenten het aanbod aanpassen aan het beschikbare budget. De VNG acht het positief dat de voornoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) gemeenten ruimte biedt in de uitvoering van de taken ten aanzien van educatie.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Besluit participatiebudget

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

De begripsbepalingen van certificaat staatsexamen NT2 I of II, contactuur, cursus basisvaardigheden, overeenkomst uitkering educatie, staatsexamen NT2 I of II, vavo, vavo-diploma en volwassen inwoner zijn geschrapt. Reden daarvan is dat deze begrippen niet meer voorkomen in het Besluit participatiebudget omdat de educatiemiddelen niet langer in de Wet participatiebudget en het daarop gebaseerde Besluit participatiebudget, maar in de WEB en het Uitvoeringsbesluit WEB worden geregeld.

Artikel I, onderdeel B (paragrafen 2 en 3a en Bijlage 2)

Paragraaf 2 van hoofdstuk 2 is overbodig geworden omdat de educatiemiddelen niet meer onder het participatiebudget vallen. De artikelen 4, 5 en 6 waaruit deze paragraaf bestond, bevatten bepalingen over de verdeelsleutel voor dit deel van het participatiebudget en kunnen daarom vervallen. Paragraaf 3a van hoofdstuk 2 vervalt eveneens omdat deze overbodig is geworden. Het enige artikel dat nog in deze paragraaf (artikel 10a) staat, verwijst namelijk naar de artikelen 6 en 10 van het Besluit participatiebudget. Artikel 10 was al eerder vervallen en artikel 6 vervalt bij het onderhavige besluit.

Bijlage 2 van het Besluit participatiebudget, behoorde bij artikel 4, onderdeel d, van het Besluit participatiebudget. Nu artikel 4 vervalt, vervalt deze bijlage eveneens.

Artikel II. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB, onderdelen A en B

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, zijn bij de wet van 9 juli 2014 (Stb. 288) alle bepalingen die betrekking hebben op educatie geschrapt uit de Wet participatiebudget, omdat de educatiemiddelen niet langer onder het participatiebudget vallen.

Het aanbod en de uitkering educatie worden bij genoemde wetswijziging geregeld in hoofdstuk 2, titel 3, van de WEB. De wijzigingen in artikel II van het onderhavige besluit voorzien in de uitwerking van de artikelen 2.3.2 (Uitkering educatie), vierde lid, en 2.3.4 (Verantwoording en terugvordering uitkering), vierde lid, van dit hoofdstuk.

Artikel II, onderdeel A (hoofdstuk 3 Uitvoeringsbesluit WEB)

Onderdeel A voorziet in een nieuw hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit WEB.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen, bevat een reikwijdtebepaling (artikel 3.1.1) en begripsbepalingen (artikel 3.1.2) voor dit nieuwe hoofdstuk 3.
Artikel 3.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 3

Deze reikwijdtebepaling is opgenomen omdat in dit hoofdstuk onder educatie alleen worden verstaan de opleidingen gericht op de Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, van de WEB en niet de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

Artikel 3.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 3

De begripsbepalingen contactgemeente en regio educatie verwijzen naar artikel 2.3.1, tweede lid, van de WEB dat bepaalt dat de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten samenwerken binnen regio’s en dat voor elk van deze regio’s bij ministeriële regeling een contactgemeente wordt aangewezen. De begripsbepaling uitkering educatie verwijst naar artikel 2.3.2. van de WEB dat bepaalt dat «Onze Minister ten behoeve van de taak van de colleges van burgemeester en wethouders in de betreffende regio aan de contactgemeenten een uitkering verstrekt». De uitkeringen worden binnen het raam van de begrotingswetgever beschikbare middelen vastgesteld (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de WEB). Het gaat daarbij om de beschikbare middelen voor educatie op artikel 4 van de OCW-begroting (in 2014 in totaal € 53,4 mln.).

Paragraaf 2. Uitkering educatie.
Artikel 3.2.1. Berekening uitkering educatie vanaf 2018

De specifieke uitkering zoals op grond van het eerste lid van dit artikel wordt berekend, geldt vanaf 2018 (voor het geval dat de middelen dan nog via een specifieke uitkering worden verdeeld en niet worden overgeheveld naar het gemeentefonds). Voor die tijd gelden nog overgangsbepalingen. Voor de kalenderjaren 2016 en 2017 zijn deze opgenomen in artikel II, onderdeel B (artikel 6.2.1).

Het eerste lid geeft de verdeelsleutel voor de specifieke uitkering educatie die aan de contactgemeenten van elke regio wordt uitgekeerd. Deze uitkering is de som van de bedragen die voor elk van de gemeenten behorend tot de regio educatie berekend worden aan de hand van de verdeelsleutel die in dit lid is opgenomen. Deze verdeelsleutel geldt vanaf 2018 en is gebaseerd op 3 objectieve maatstaven (zie hiervoor het algemeen deel van de toelichting, onder 1, ad A). Bij de berekening van de uitkering zullen voor de 3 objectieve maatstaven de gegevens van het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) worden gehanteerd.

De uitkering over de overgangsjaren, 2016 en 2017, wordt hierna toegelicht bij artikel II, onderdeel B.

Artikel 3.2.2. Aanpassing uitkering educatie bij gemeentelijke herindeling

Dit artikel komt overeen met artikel 11 van het Besluit participatiebudget. Het is nodig omdat het bij een gemeentelijke herindeling of grenscorrectie niet mogelijk is om alle verdeelmaatstaven direct toe te passen voor de berekening van de omvang van de uitkering. Immers, bij de verdeling wordt uitgegaan van (de som van) waarden voor de verdeelmaatstaven per gemeenten in het verleden, op een moment dat mogelijkerwijs een heringedeelde gemeente nog niet bestond. In dat geval wordt voor de verdeelsleutel uitgegaan van een redelijke schatting van de omvang van de verdeelmaatstaven zoals die zou zijn geweest als de wijziging op de datum waarop die gegevens betrekking hebben, reeds was ingegaan.

Artikel 3.3.1. Reserveringsregeling

Contactgemeenten krijgen de mogelijkheid om maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie te reserveren voor educatie in het daaropvolgende kalenderjaar. Het percentage van maximaal 25% is dus van toepassing op de in dat jaar verkregen middelen vanuit het landelijke educatiebudget. In het algemeen deel van deze toelichting is dit toegelicht (1.B). Aan de hand van enkele rekenvoorbeelden wordt deze mogelijkheid geconcretiseerd:

Rekenvoorbeeld

Contactgemeente X van regio A krijgt voor het jaar 2016 in totaal € 1.000.000. Hiervan mag contactgemeente X maximaal 25%, in geld € 250.000, reserveren voor een volgend jaar. Contactgemeente X geeft in 2016 in totaal € 500.000 uit aan educatie. In 2016 is er dus een restant van € 500.000. Contactgemeente X mag € 250.000 reserveren voor een volgend jaar. De resterende € 250.000 wordt teruggevorderd omdat er sprake is van onderuitputting.

Artikel II, onderdeel B (Paragraaf 4. Overgangsrecht uitkering educatie voor de jaren 2016 en 2017, artikel 6.2.1)

Het invoeren van de nieuwe verdeelsystematiek voor educatiemiddelen zal verlopen via een geleidelijke overgang naar de drie objectieve maatstaven teneinde de schommelingen in de budgetverdeling als gevolg van het introduceren van de nieuwe verdeelsystematiek te beperken. Bij de overgangsperiode is gekozen voor een tijdspad van drie jaar, namelijk de jaren 2015, 2016 en 2017.

De verdeelsystematiek in de overgangsperiode is als volgt:

  • In 2015 wordt het gehele educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling van de educatiemiddelen in 2014. Dit is geregeld in meergenoemde wet van 9 juli 2014 (Stb. 288).

  • In 2016 wordt 2/3 van het educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling van de educatiemiddelen in 2014.

  • In 2017 wordt 1/3 van het educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling van de educatiemiddelen in 2014.

In de jaren 2016 en 2017 wordt een deel van het educatiebudget verdeeld naar rato van de verdeling in 2014. Per regio worden de bedragen die de gemeenten in de desbetreffende regio in 2014 ontvingen bij elkaar opgeteld. Vervolgens kan van de regio bepaald worden welk percentage de regio in 2014 heeft ontvangen van het beschikbare educatiebudget. De desbetreffende regio ontvangt dan haar procentuele aandeel afgezet tegen het voor respectievelijk het jaar 2016 en 2017 vastgestelde budget. Het totaal dat landelijk resteert voor respectievelijk 2016 en 2017 wordt volgens de objectieve maatstaven verdeeld en daaraan toegevoegd.

Artikel II, onderdeel C (Hoofdstuk 3 en artikel 6.2.1)

In 2017 wordt de specifieke uitkering geëvalueerd. Op basis van die evaluatie wordt gekeken of de educatiemiddelen overgeheveld kunnen worden naar het gemeentefonds. Indien hiertoe besloten wordt, kan het deel van de door artikel II opgenomen bepalingen, dat ziet op de specifieke uitkering, weer worden geschrapt. Dit gebeurt door op dat moment onderdeel C van artikel II in werking te laten treden. Onderdeel C voorziet er in dat het desbetreffende hoofdstuk 3 van het UWEB en artikel 6.2.1 dan weer vervallen (zie hiervoor artikel III, tweede lid, en de toelichting daarop).

Artikel III. Inwerkingtreding

Het is de bedoeling dat dit besluit gelijktijdig in werking treedt met de wet van 9 juli 2014 (Stb. 288), met ingang van 1 januari 2015. Als de datum 1 januari 2015 niet gehaald wordt, biedt deze inwerkingtredingsbepaling de mogelijkheid om het tijdstip van inwerkingtreding aan te passen.

Op grond van het tweede lid treedt onderdeel C van artikel II in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Op deze wijze kunnen de bepalingen die betrekking hebben op de specifieke uitkering zo snel mogelijk vervallen indien op basis van de evaluatie van deze specifieke uitkering die op grond van artikel VI van bovengenoemde wet binnen drie jaar na de inwerkingtreding ervan dient plaats te vinden, wordt besloten dat de educatiemiddelen moeten worden toegevoegd aan het gemeentefonds.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven