Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van de tijdstippen, bedoeld in de artikelen 22, eerste en vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 15, derde lid, en 31, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 december 2014, nr. 2014-0000181336;

Gelet op de artikelen 22, eerste en vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 15, derde lid, en 31, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Als tijdstip, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt vastgesteld 31 december 2014.

  • 2. Als tijdstip, bedoeld in de artikelen 22, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 15, derde lid, en 31, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand wordt vastgesteld 1 oktober 2016.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 10 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de achttiende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

In het eerste lid van artikel 22 van de Algemene Ouderdomswet (AOW), zoals dit artikel is komen te luiden door artikel I, onderdeel C, van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb. 307), is geregeld dat alleen personen die tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de leeftijd van 65 jaar bereiken nog een voorschot op het ouderdomspensioen kunnen aanvragen. Dat tijdstip wordt met dit besluit vastgesteld op 31 december 2014. Concreet betekent dit dat de laatste rechthebbende degene is die op 31 december 2014 de leeftijd van 65 jaar bereikt. De voorschotverlening gaat voor hem in per 31 december 2014. Per 1 januari 2015 is dan de feitelijke voorschotverlening voor nieuwe gevallen gestopt. De verrekening van twee of drie maanden voorschot vindt plaats met het ouderdomspensioen over de maanden april 2015 tot en met september 2016. De voorschotregeling kan dan met ingang van 1 oktober 2016 worden ingetrokken, omdat dan alle verstrekte voorschotten zijn verrekend met de AOW-uitkering. Dit tijdstip wordt op grond van artikel 22, vierde lid, van de AOW ook bij dit besluit vastgesteld.

In artikel 15, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, niet wordt verstaan de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 22 van de AOW. In artikel 31, vierde lid, van de WWB is bepaald dat onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, niet wordt verstaan de mogelijkheid om een voorschot te vragen op het ouderdomspensioen op grond van artikel 22, eerste lid, van de AOW. In de artikelen 15, derde lid, en 31, vijfde lid, van de WWB, zoals die artikelen zijn komen te luiden door artikel II van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb. 307), is bepaald dat de artikelen 15, tweede lid, en 31, vijfde lid, van de WWB vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Ook dat tijdstip wordt met dit besluit vastgesteld en wel op 1 oktober 2016. Als de voorschotregeling in de AOW met ingang van 1 oktober 2016 wordt ingetrokken, dan kunnen ook beide bepalingen in de WWB met ingang van die datum komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven