In het eerste lid van artikel 22 van de Algemene Ouderdomswet (AOW), zoals dit artikel
is komen te luiden door artikel I, onderdeel C, van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging
van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en
vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen
wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb. 307), is geregeld dat alleen personen die tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip de leeftijd van 65 jaar bereiken nog een voorschot op het ouderdomspensioen
kunnen aanvragen. Dat tijdstip wordt met dit besluit vastgesteld op 31 december 2014.
Concreet betekent dit dat de laatste rechthebbende degene is die op 31 december 2014
de leeftijd van 65 jaar bereikt. De voorschotverlening gaat voor hem in per 31 december
2014. Per 1 januari 2015 is dan de feitelijke voorschotverlening voor nieuwe gevallen
gestopt. De verrekening van twee of drie maanden voorschot vindt plaats met het ouderdomspensioen
over de maanden april 2015 tot en met september 2016. De voorschotregeling kan dan
met ingang van 1 oktober 2016 worden ingetrokken, omdat dan alle verstrekte voorschotten
zijn verrekend met de AOW-uitkering. Dit tijdstip wordt op grond van artikel 22, vierde
lid, van de AOW ook bij dit besluit vastgesteld.
In artikel 15, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat onder
een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15,
eerste lid, niet wordt verstaan de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om een
voorschot als bedoeld in artikel 22 van de AOW. In artikel 31, vierde lid, van de
WWB is bepaald dat onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddelen,
bedoeld in artikel 31, eerste lid, niet wordt verstaan de mogelijkheid om een voorschot
te vragen op het ouderdomspensioen op grond van artikel 22, eerste lid, van de AOW.
In de artikelen 15, derde lid, en 31, vijfde lid, van de WWB, zoals die artikelen
zijn komen te luiden door artikel II van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van
de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling
van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan
onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb. 307), is bepaald dat de artikelen 15, tweede lid, en 31, vijfde lid, van de WWB vervallen
op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Ook dat tijdstip wordt met dit
besluit vastgesteld en wel op 1 oktober 2016. Als de voorschotregeling in de AOW met
ingang van 1 oktober 2016 wordt ingetrokken, dan kunnen ook beide bepalingen in de
WWB met ingang van die datum komen te vervallen.