Besluit van 24 november 2014, houdende wijziging van het Meetinstrumentenbesluit I in verband met het invoeren van de verplichting om geregelde warmtemeters te gebruiken voor warmtemeting en van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen ten behoeve van het stellen van eisen aan op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 juli 2014, nr. WJZ / 14115829;

Gelet op artikel 5 van de Metrologiewet en artikel 8, zesde lid, van de Warmtewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 augustus 2014, nr. W15.14.0255 /IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 november 2014, nr. WJZ / nr. 14171597;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Meetinstrumentenbesluit I wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. meten van warmte die door een vloeistof in een warmtewisselaar wordt afgegeven, voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «onderdelen a tot en met f» vervangen door: onderdelen a tot en met g.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. warmtemeters met een in artikel 2, onderdeel g, bedoelde taak: bijlage MI-004.

C

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «onderdelen a tot en met g» vervangen door: onderdelen a tot en met f.

2. Onderdeel b vervalt.

3. De onderdelen c tot en met g worden geletterd: b tot en met f.

ARTIKEL II

Het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

e. warmtemeter:

een warmtemeter als bedoeld in bijlage MI-004 van de richtlijn meetinstrumenten;

f. een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte:

het gehele samenstel van apparatuur als bedoeld in artikel 5a dat ten minste bestaat uit een warmtemeter;

g. meterdienstleverancier:

een persoon die zich bezighoudt met de levering van meterdiensten.

B

In artikel 3 wordt de zinsnede «is van toepassing op meetinrichtingen voor elektriciteit als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door: is van toepassing op meetinrichtingen voor warmte, op meetinrichtingen voor elektriciteit als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.

C

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

  • 1. Een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte is geschikt om:

    • a. de actuele meterstand te registreren en weer te geven;

    • b. op afstand de gegevens, bedoeld in onderdeel a, te versturen naar de warmteleverancier of meterdienstleverancier op zodanige wijze dat de warmteleverancier of meterdienstleverancier de verstuurde gegevens kan lezen en gebruiken.

  • 2. Het registreren en versturen van gegevens geschiedt volgens internationale open standaarden voor zowel het gegevensverkeer als de fysieke aansluitingen.

D

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «en meetinrichtingen voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet» vervangen door: , meetinrichtingen voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet en op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte.

2. In het tweede lid wordt «of gasmeter» vervangen door: , gasmeter of warmtemeter.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 24 november 2014

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de negende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Algemeen

Dit wijzigingsbesluit heeft betrekking op twee aspecten in relatie tot warmtemeters. Met de wijziging van het Meetinstrumentenbesluit I wordt bepaald dat warmtemeters, voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of worden gebruikt, voor het meten van warmte voor huishoudelijk, commercieel en licht industrieel gebruik meetinstrumenten zijn met een meettaak voor specifieke toepassingen. Voordat een warmtemeter in de handel wordt gebracht, in gebruik wordt genomen of wordt gebruikt en in het kader van deze specifieke toepassingen wordt gebruikt, moet hij voldoen aan de eisen van richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten, PbEU 2004 L135 (hierna: de richtlijn meetinstrumenten). Daarnaast wordt de op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte geregeld door een wijziging van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. Met dit wijzigingsbesluit wordt invulling gegeven aan artikel 8, zesde lid van de Warmtewet, omdat de warmtemeter onderdeel uitmaakt van de meetinrichting voor warmte.

Aanleiding voor dit besluit is de inwerkingtreding van de Warmtewet op 1 januari 2014. In deze wet zijn bepalingen opgenomen over de bemetering van warmte. Warmtemeters meten de temperatuur van een vloeistof die een ruimte/woning binnenkomt, de temperatuur van de vloeistof die de ruimte/woning verlaat en de hoeveelheid vloeistof die door de meter stroomt. Op basis hiervan wordt de geleverde warmte in GJ berekend. De kosten hiervoor worden doorberekend aan de afnemer(s). Deze warmtemeters worden ook wel warmtedoorstroommeters genoemd.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Warmtewet is gesproken over de wenselijkheid om in de toekomst uitsluitend geijkte warmtemeters te plaatsen. In de memorie van toelichting bij deze wet is aangegeven dat gelet op de verwachte toename van het aantal warmtemeters de wenselijkheid wordt bezien om te verplichten dat in de toekomst uitsluitend geijkte warmtemeters worden geplaatst (zie Kamerstukken II, 2010/11, 32 839, nr. 3, pag. 16). Invoering van deze verplichting wordt nu, gezien de toename van het aantal warmtemeters en na overleg met het bedrijfsleven, wenselijk geacht. Ter uitvoering van deze verplichting wordt het Meetinstrumentenbesluit I gewijzigd, zodat warmtemeters die na de inwerkingtreding van dit besluit in de handel worden gebracht moeten voldoen aan de eisen uit bijlage 1 en uit bijlage MI-004 van de richtlijn meetinstrumenten. Met deze wijziging wordt aangesloten bij de wijze waarop de warmtemeters in andere EU-lidstaten zijn gereguleerd en de verplichtingen die gelden voor het gebruik van gas- en elektriciteitsmeters. In de meeste EU-lidstaten bestaat reeds de verplichting uitsluitend geijkte warmtemeters te gebruiken en het gebruik van geijkte gas- en elektriciteitsmeters is in Nederlands ook al jaren verplicht.

Daarnaast wordt op basis van artikel 8, zesde lid, van de Warmtewet het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen aangepast, waardoor – net als bij meetinrichtingen voor elektriciteit en gas – eisen worden gesteld aan meetinrichtingen voor warmte die op afstand uitleesbaar zijn. Deze regeling heeft geen betrekking op zogenoemde warmtekostenverdelers die worden bevestigd op radiatoren. Dit zijn namelijk relatieve meters en geen meetinstrumenten in de zin van de richtlijn meetinstrumenten en de Metrologiewet. Voor op afstand uitleesbare kostenverdelers wordt door de sector een gedragscode opgesteld om de beveiliging van meetgegevens te borgen.

2. Doel en aanleiding van de wijziging van het Meetinstrumentenbesluit I

In Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PbEU 2012 L315) wordt het belang onderstreept van stadsverwarmingsprojecten en andere kostenefficiënte projecten gericht op collectieve verwarming voor het nastreven van algemene energie-efficiëntiedoelstellingen. In artikel 9 van deze richtlijn wordt bepaald dat lidstaten ervoor zorgen dat, voor zover dat technisch mogelijk en financieel redelijk is, eindafnemers de beschikking krijgen over individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven. Deze uitgangspunten zijn geïmplementeerd in artikel 8 van de Warmtewet.

Zoals hierboven aangegeven wordt aan het zesde lid van dit artikel 8 invulling gegeven door met onderhavig besluit de eisen uit de richtlijn meetinstrumenten verplicht te stellen voor warmtemeters die na de inwerkingtreding van dit besluit in Nederland in de handel worden gebracht. Deze richtlijn bevat eisen die onder meer betrekking hebben op de nauwkeurigheid van het meetresultaat. De meeste EU-lidstaten hebben inmiddels bepaald dat warmtemeters die worden gebruikt voor de bepaling van de geleverde hoeveelheid warmte moeten voldoen aan de eisen uit de richtlijn meetinstrumenten. Bij warmtemeters voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik gaat het in het algemeen om warmtemeters die worden gebruikt bij de meting van afgeleverde warmte aan aansluitingen tot maximaal 100 kW. Hiermee wordt aangesloten bij de doelstelling van de Warmtewet, namelijk het bieden van bescherming aan kleinverbruikers van warmte, die zijn gedefinieerd als personen die warmte afnemen van een warmtenet en een aansluiting hebben tot maximaal 100 kW. Het gaat enerzijds om warmtemeters die worden gebruikt om de afgeleverde warmte aan individuele huishoudens te meten (individuele bemetering). Anderzijds worden ook warmtemeters gebruikt om de warmte te meten die wordt afgeleverd aan een collectiviteit van afnemers, bij voorbeeld bij blokverwarming. Ook deze warmtemeters vallen onder dit besluit omdat warmte uiteindelijk wordt geleverd aan individuele huishoudens.

3. Doel en aanleiding van de wijziging van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen

Artikel 8, zesde lid van de Warmtewet geeft de mogelijkheid om regels te stellen ten aanzien van op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte. In het besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen zijn reeds minimale functionele eisen opgenomen voor op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor elektriciteit en gas. Dit wijzigingsbesluit regelt dat in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen ook eisen worden gesteld aan op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte. Met dit besluit worden op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte gedefinieerd in aansluiting op de bestaande praktijk en wordt de beveiliging van deze meetinrichtingen en de gegevens die middels deze meetinrichting worden verstuurd geborgd.

De bemetering van warmte verschilt van bemetering van elektriciteit en gas. Ten eerste is de levering van warmte in Nederland anders georganiseerd dan bij elektriciteit en gas. Warmtelevering gebeurt lokaal, in besloten warmtenetten, terwijl elektriciteit en gas via nationale netwerken geleverd wordt. Ten tweede kunnen er technische beperkingen zijn, bijvoorbeeld bij sommige vormen van blokverwarming, waardoor het verbruik van warmte niet via warmtemeters wordt geregistreerd, maar via warmtekostenverdelers die op radiatoren zijn geplaatst. Ten derde is er – anders dan bij elektriciteit en gas – geen Europese verplichting voor het aanbieden van op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte, waardoor de warmteleverancier mag kiezen of hij een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte aan de verbruiker aanbiedt. Wel worden in de praktijk in toenemende mate op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte geplaatst.

In de praktijk wordt bij op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte gebruik gemaakt van een andere communicatietechnologie dan bij op afstand uitleesbare elektriciteits- en gasmeters, namelijk zogenaamde radiofrequentie (RF). Een deel van de warmteleveranciers gebruikt deze technologie om zowel gegevens naar de meetinrichting te versturen als van de meetinrichting te ontvangen (send off). Een ander deel van de warmteleveranciers gebruikt deze technologie alleen om gegevens van de meetinrichting te ontvangen (drive/walk by).

Deze overwegingen leiden tot de volgende wijzigingen in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte. Ten eerste wordt er in dit besluit gedefinieerd wat een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte is. Hiervoor is aangesloten op de functionaliteiten waarover de huidige generatie meetinrichtingen voor warmte beschikt. Zo stelt dit besluit als minimumeisen aan de op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte dat de meetinrichting de gegevens over het warmteverbruik weergeeft en dat deze gegevens over het warmteverbruik naar de warmteleverancier kunnen worden verstuurd. Dit dient op een zodanige manier te geschieden dat de warmteleverancier deze gegevens kan lezen en gebruiken. Het verdient de voorkeur dat de geleverde warmte wordt weergegeven in gigajoule (GJ) omdat deze in GJ wordt afgerekend. Om inzicht te geven in de energiebesparing is het wenselijk dat zowel op de meter als op de factuur het verbruik in GJ wordt weergegeven.

Daarnaast wordt voor meetinrichtingen voor warmte een aantal andere bepalingen, die nu al gelden voor op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor elektriciteit en gas, van overeenkomstige toepassing. Zo worden in artikel 6 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen eisen gesteld aan de beveiliging van de meetinrichting voor warmte en wordt in artikel 7 geregeld dat, net als bij meetinrichtingen voor elektriciteit en gas, bij ministeriële regeling eisen kunnen worden gesteld aan de kwaliteit van meetinrichtingen voor warmte. Artikel 9 bepaalt dat op afstand uitleesbare meetinrichtingen die zijn geproduceerd in een ander land dan Nederland ook in Nederland mogen worden gebruikt indien deze voldoen aan een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

4. Regeldrukparagraaf

Dit besluit heeft geen effect op de regeldruk voor bedrijven of burgers.

De branches waarvoor dit besluit gevolgen heeft zijn enerzijds de leveranciers van meters en meterdiensten en anderzijds de warmteleveranciers. De eerste branche bestaat in Nederland uit een klein aantal bedrijven dat meters levert, plaatst en afleest. De warmteleveranciers zijn verantwoordelijk voor de bemetering van warmte (zie Warmtewet, artikel 8, lid 2), maar maken vaak gebruik van de bedrijven die meterdiensten aanbieden voor de uitvoering hiervan. In Nederland zijn er twee typen warmteleveranciers. Er zijn vier grote warmteleveranciers die zowel grootschalige (meer dan 5.000 aansluitingen) als kleinschalige (minder dan 5.000 aansluitingen) warmtenetten hebben. Dit zijn vooral energiebedrijven. Zij leveren warmte aan ongeveer 300.000 woningen. Daarnaast zijn er kleine aanbieders van warmte, zoals woningbouwcoöperaties of Verenigingen van Eigenaars, die warmte leveren via kleinschalige warmtenetten. Zij leveren warmte aan ongeveer 575.000 woningen. In 2014 hangen er in Nederland naar schatting in 360.000 woningen warmtemeters. In zo’n 415.000 woningen worden kostenverdelers toegepast en ongeveer 100.000 woningen zijn onbemeten, hetgeen kan betekenen dat hier een kostenverdeelsystematiek werd toegepast. Dit wijzigingsbesluit heeft betrekking op de omstreeks 360.000 woningen die voorzien zijn van een warmtemeter. In ongeveer 126.000 van deze woningen hangen op afstand uitleesbare meters, die door dit wijzigingsbesluit komen te vallen onder het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. De bovenstaande gegevens zijn ontleend aan het rapport «Review weigeroptie voor de slimme (warmte)meter» van DNV Kema (2014).

De wijziging van het Meetinstrumentenbesluit I regelt, zoals hiervoor aangegeven, dat warmtemeters die worden verhandeld voor de meting van geleverde warmte moeten voldoen aan de eisen uit de richtlijn meetinstrumenten. Er worden op dit moment in Nederland alleen warmtemeters op de markt gebracht die zijn geproduceerd door enkele Europese fabrikanten. Zij brengen warmtemeters op de markt die al voldoen aan de eisen uit de richtlijn. In feite is hier dus sprake van codificatie van een reeds bestaande praktijk.

Aan de wijziging van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen ligt geen Europese regelgeving ten grondslag, maar Nederlandse wetgeving (Warmtewet). Er is gekozen voor een lastenarme invulling van artikel 8, lid 6 van de Warmtewet, door minimumfunctionaliteiten te definiëren die aansluiten bij de huidige praktijk. Deze zijn voor op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte dat de meetinrichting het warmteverbruik weergeeft en deze gegevens naar een ontvanger (bijvoorbeeld de warmteleverancier) buiten de woning kan versturen. Omdat dit in de huidige praktijk ook al op deze manier gebeurt zijn deze inhoudelijke nalevingskosten te kwalificeren als bedrijfseigen kosten.

Daarnaast regelt dit wijzigingsbesluit dat de beveiliging van de meetgegevens (Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, artikel 5a, lid 2) is geborgd en dat de meetinrichting voor warmte beschermd is tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting (Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, artikel 6). Warmte- en meterbedrijven hebben er belang bij dat hun meetinrichting en de data die daarmee gegenereerd wordt in voldoende mate is beveiligd. Om die reden is dit al opgenomen in de algemene voorwaarden van de meetinrichtingen. Er is dus sprake van codificering van de bestaande praktijk, waardoor ook deze inhoudelijke nalevingskosten zijn te kwalificeren als bedrijfseigen kosten. De toezichtlasten wijzigen niet.

5. Consultatie

Dit wijzigingsbesluit is van 3 april 2014 tot 1 mei 2014 via internetconsultatie voorgelegd. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is een aantal wijzigingen aangebracht in het wijzigingsbesluit. Ten eerste bleek uit de consultatie dat het gestelde maximum debiet van 3,5 m3/u niet overeenkomt met het type aansluiting dat in de Warmtewet wordt gedefinieerd, namelijk aansluitingen tot 100 kW. Daarom is in deel I, paragraaf 2 van de toelichting de doelgroep veranderd in personen die warmte afnemen van een warmtenet en een aansluiting hebben van maximaal 100 kW (verbruikers volgens de Warmtewet). Daarnaast is de definitie van meterdienstleveranciers aangepast. Een meterdienstleverancier wordt omschreven als een persoon die zich bezighoudt met de levering van meterdiensten. De toevoeging «aan verbruikers» is geschrapt omdat de omschrijving van de handeling van meetdienstleveranciers volstaat. In de artikelsgewijze toelichting is toegevoegd dat naast verbruikers ook beheerders van onroerend goed en energieleveranciers in collectieve omgevingen doelgroepen zijn van de meterdienstleveranciers. Ten derde zijn er in de nota van toelichting enkele tekstuele wijzigingen aangebracht en is op sommige punten extra uitleg gegeven.

6. Uitvoerings- en handhavingstoets

Dit besluit is voor een uitvoerings- en handhavingstoets voorgelegd aan ACM en Verispect.

ACM vraagt aandacht voor de verhouding tussen ACM en Verispect als toezichthouder op de metermarkt. ACM houdt toezicht op de naleving van de Warmtewet en Verispect op naleving van de Metrologiewet. Dit wijzigingsbesluit gaat alleen over warmtemeters die op de markt worden gebracht en niet over warmtemeters die bij consumenten in gebruik zijn. Daarom is het niet nodig om hier iets op te nemen over een mogelijke rolverdeling tussen ACM en Verispect. Dit kan wel worden meegenomen in de uitvoeringsparagraaf van de wijziging van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten in verband met warmtemeters.

Daarnaast heeft ACM aandacht gevraagd voor het toezicht op artikel 6 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. In artikel 6 van dit besluit wordt de beveiliging van de op afstand uitleesbare meetinrichtingen geregeld. ACM geeft aan dat er in vergelijking met de elektriciteits- en gasmarkt veel warmteleveranciers zijn, waarvan een groot deel op dit moment nog niet in beeld is omdat op de warmtemarkt pas sinds 1 januari 2014 toezicht wordt gehouden. Omdat ACM nog niet alle leveranciers kent, kan het in de praktijk lastiger zijn voor de toezichthouder om proactief toezicht te houden. ACM geeft aan dat overwogen wordt de beveiliging van meetinrichtingen onderdeel te maken van de inrichting van het vergunningenstelsel voor warmteleveranciers.

In de Warmtewet is geregeld dat dat een meetinrichting voor warmte zodanig beveiligd moet zijn tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting dat een passend beveiligingsniveau is gegarandeerd. ACM is de bevoegde instantie om te beoordelen of leveranciers passende maatregelen hebben genomen ten aanzien van de beveiliging van de meetinrichtingen en is bevoegd om in te grijpen. Dit betekent dat warmteleveranciers de verantwoordelijkheid dragen om ervoor te zorgen dat meters voldoende veilig zijn. De enkele omstandigheid dat op het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit nog niet alle (vergunninghoudende) leveranciers in beeld zijn bij ACM, ontslaat leveranciers niet van de verplichtingen zich aan deze norm te houden. Los van eventuele specifieke eisen die in het kader van het vergunningenstelsel aan leveranciers worden gesteld is ACM bevoegd om in te grijpen, bijvoorbeeld in het geval zij signalen ontvangt dat leveranciers zich niet aan deze norm houden.

Verispect heeft in zijn uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets de vraag gesteld of ook reeds in gebruik genomen warmtemeters moeten voldoen aan essentiële eisen uit bijlage 1 van de richtlijn meetinstrumenten. Dit is niet het geval. Het Meetinstrumentenbesluit I stelt regels omtrent de eisen waaraan meetinstrumenten moeten voldoen, voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of worden gebruikt. Meetinstrumenten die reeds in gebruik zijn hoeven dus niet vervangen te worden.

7. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 28 juli 2014 ingevolge artikel 8 eerste lid van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L204/37) voorgelegd aan de Europese Commissie (2014/0373/NL). Er zijn geen opmerkingen binnengekomen op de notificatie van dit besluit.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met dit artikel wordt de meettaak van de warmtemeters toegevoegd aan de meettaken in artikel 2 van het Meetinstrumentenbesluit I.

Onderdeel B

In artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I is bepaald aan welke eisen uit de richtlijn meetinstrumenten bepaalde meetinstrumenten moeten voldoen. Aan dit artikel worden de warmtemeters toegevoegd met daarbij een verwijzing naar de toepasselijke bijlagen bij de richtlijn. Tevens wordt daarmee de meettaak uit artikel 2 gekoppeld aan dit meetinstrument. Daarmee worden ook de andere bepalingen van het besluit, waarin wordt verwezen naar artikel 4, van toepassing op dit meetinstrument.

Onderdeel C

Door deze wijziging worden de warmtemeters verwijderd uit artikel 6 omdat ze met onderhavig wijzigingsbesluit worden geregeld in artikel 4.

Artikel II

Onderdeel A

Met de toevoeging van onderdeel f wordt het begrip «op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte» gedefinieerd. Een meetinrichting omvat het gehele samenstel van apparatuur en heeft niet alleen een meetfunctie, zoals het begrip meetinstrument uit de Metrologiewet, maar heeft ook een communicatiefunctie zoals nader omschreven in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting. In onderdeel g wordt het begrip «meterdienstleverancier» gedefinieerd. De meterdienstleverancier verricht diensten op het gebied van het gebied van gebruiksafhankelijke afrekening van warmte. Ze leveren diensten aan verbruikers, energieleveranciers in collectieve omgevingen en beheerders van onroerend goed, zoals bijvoorbeeld de Vereniging van Eigenaren.

Onderdeel B

Met de toevoeging van meetinrichtingen voor warmte wordt de werkingssfeer van hoofdstuk 3 verduidelijkt.

Onderdeel C

Artikel 5a bevat de functionaliteiten waarover de op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte dient te beschikken.

De functionaliteit in onderdeel a betreft het registreren en weergeven van de actuele meterstand. Hiermee wordt informatie verkregen over het energieverbruik.

De functionaliteit in onderdeel b houdt in dat de meetinrichting geschikt moet zijn om op afstand gegevens te versturen naar de warmteleverancier.

Het tweede lid regelt dat voor de inrichting van de meetinrichting ten aanzien van de registratie van de informatie en over het versturen van gegevens van de meetinrichting naar de warmteleverancier wordt aangesloten bij internationale open standaarden. Voorbeelden van open standaarden zijn standaarden van de Europese commissie voor standaardisatie (CEN), het Europees comité voor elektrotechnische standaardisatie (CENELEC), de International Electrotechnical Commission (IEC) of de International Standards Organisation (ISO). In deze standaarden staat bijvoorbeeld het communicatieprotocol (de taal waarin informatie wordt verstuurd) omschreven, waarmee geborgd wordt dat de verstuurde informatie niet toegankelijk is voor derden.

Onderdeel D

Met de toevoegingen aan artikel 9, eerste lid wordt de bepaling van wederzijdse erkenning van overeenkomstige toepassing op de op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte. De wederzijdse erkenning zorgt ervoor dat ook meetinrichtingen die in een andere lidstaat zijn gemaakt en op de markt zijn gebracht die weliswaar niet precies aan de eisen van artikel 5a van het besluit voldoen, maar die wel aan soortgelijke eisen van een andere lidstaat voldoen, gelijk worden gesteld met meetinrichtingen die wél precies aan de eisen van artikel 5a voldoen. De gelijkstelling houdt in dat in de gevallen waarin een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte door de warmteleverancier beschikbaar wordt gesteld, de warmteleverancier daarbij ook gebruik mag maken van in het buitenland vervaardigde op afstand uitleesbare meetinrichtingen. Voorwaarde is wel dat soortgelijke eisen van de andere lidstaat tenminste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden op het gebied van beveiliging tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting, en in wezen dezelfde functionaliteiten voorschrijven.

Met de toevoegingen aan artikel 9, tweede lid kunnen de bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 gestelde eisen geen betrekking hebben op de warmtemeter in de meetinrichting, omdat deze eisen betrekking hebben op (de inrichting van) de meetinrichting zelf. Dit hangt samen met het feit dat de eisen waaraan de warmtemeters moeten voldoen zijn gereguleerd op basis van de Metrologiewet. Zie hierover ook paragraaf 1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven