Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2014, 460 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2014, 460 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2014, nr. IenM/BSK-2014/135522, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 2.2, vierde lid, 9.2.2.6a, eerste en derde lid, 9.7.1.2, 9.7.2.1, 9.7.2.4, derde lid, 9.7.4.1, tweede lid, 9.7.4.3, onderdeel b, 9.7.4.4, eerste en vijfde lid, 9.7.4.7, tweede lid, 9.7.4.8, eerste en vijfde lid, 9.7.4.11, tweede lid, 9.7.4.12, vierde lid, 9.7.4.14, tweede lid, 9.7.5.3, derde lid, 9.7.5.4, derde lid, 9.7.5.6, tweede lid, en 9.7.6.1 van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 augustus 2014, nr. W14.14.0242/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 21 november 2014, nr.IenM/BSK-2014/250077, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
punt voor levering van gasvormige brandstof of elektriciteit voorzien van een voertuigaansluiting en een meter die de hoeveelheid van de levering meet;
verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;
verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;
verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de wet;
verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;
verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;
verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet;
onjuistheid die volgens de verificateur, afzonderlijk of in combinatie met andere onjuistheden, de gestelde materialiteitsgrens overschrijdt;
kwantitatieve drempel of grenswaarde waarboven onjuistheden, afzonderlijk of in combinatie met andere onjuistheden, door de verificateur als materieel worden beschouwd;
Raad voor Accreditatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie;
onderneming die beschikt over een rekening als bedoeld in artikel 9.7.5.3 van de wet;
verificateur als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;
verificatie als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;
verklaring als bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet;
Wet milieubeheer.
De in titel 9.7 van de wet opgenomen bepalingen met betrekking tot de leverancier tot eindverbruik zijn niet van toepassing op de leverancier tot eindverbruik over het kalenderjaar dat hij minder dan 500.000 liter benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof tot eindverbruik levert aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland.
Het gedeelte, bedoeld in artikel 9.7.2.1 van de wet, is voor het kalenderjaar:
a. 2015 6,25 procent;
b. 2016 7 procent;
c. 2017 7,75 procent;
d. 2018 8,5 procent
e. 2019 9,25 procent
f. 2020 10 procent.
1. Een ambtshalve inschatting als bedoeld in artikel 9.7.2.4, eerste of tweede lid, van de wet, wordt gemaakt op basis van een redelijke inschatting, waarbij het bestuur van de emissieautoriteit zich in ieder geval baseert op de gegevens van de rijksbelastingdienst over de hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of vloeibare hernieuwbare brandstof die is vermeld in de aangifte, bedoeld in artikel 53 van de Wet op de accijns.
2. Voor de toepassing van artikel 9.7.2.4 van de wet wordt een hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of vloeibare hernieuwbare brandstof, die is uitgeslagen tot verbruik als bedoeld in de Wet op de accijns aangemerkt als geleverd aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland, tenzij de leverancier tot eindverbruik aantoont dat die hoeveelheid is uitgeslagen tot verbruik voor andere doeleinden.
1. Vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt in het register voldeed op het tijdstip van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer aan de geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
2. In afwijking van het eerste lid voldeed vloeibare biobrandstof die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen op het tijdstip van leveren aan de Nederlandse markt voor vervoer aan de geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. Gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register voldeed op het tijdstip van leveren aan vervoer in Nederland aan de geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
2. In afwijking van het eerste lid voldeed gasvormige biobrandstof die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen op het tijdstip van leveren aan vervoer in Nederland aan de geldende duurzaamheidseisen, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Voor gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register is geen subsidie betaald.
4. De gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt in het register is geleverd via een bemeterd leverpunt dat gekoppeld is aan de aansluiting, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
1. Aan vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof kan slechts worden ingeboekt in het register door de afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Gaswet die een aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van die wet heeft die uitsluitend bestemd is voor de levering van gas aan vervoer in Nederland.
2. Aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit kan slechts worden ingeboekt in het register door de afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 die een aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van die wet heeft die uitsluitend bestemd is voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland.
1. Voor vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt in het register en voor de energie uit hernieuwbare bron met behulp waarvan die hernieuwbare brandstof is geproduceerd, is geen subsidie betaald.
2. Vloeibare hernieuwbare brandstof die niet door de producent wordt ingeboekt in het register is door de producent direct geleverd aan de inboeker.
Elektriciteit die wordt ingeboekt in het register is geleverd via een bemeterd leverpunt dat is gekoppeld aan de aansluiting, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.
1. De energie-inhoud van biobrandstof die is geproduceerd uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal of lignocellulosisch materiaal wordt in het register bij inboeking vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling bepaalde factor die verschillend kan zijn voor de verschillende grondstoffen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over afval, residuen, non-food cellulose materiaal en lignocellulosisch materiaal als bedoeld in het eerste lid,
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan met toepassing van artikel 9.7.4.11, eerste lid, van de wet het bijschrijven van hernieuwbare brandstofeenheden voor ten hoogste vier weken opschorten. Het bestuur doet van de opschorting onmiddellijk mededeling aan de inboeker.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit beslist binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, over de bijschrijving van de hernieuwbare brandstofeenheden. Indien niet binnen die termijn is beslist, schrijft het bestuur de hernieuwbare brandstofeenheden bij op de rekening van de inboeker.
3. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De verificateur hernieuwbare brandstof voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel hernieuwbare brandstof van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:
a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;
b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 339/93 (PbEU 2008, L 218), of
c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.
1. De verificateur hernieuwbare brandstof verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof verantwoorde hernieuwbare brandstof geen materiële afwijkingen bevat. De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.
2. De verificateur hernieuwbare brandstof toetst met een materialiteitsgrens van twee procent:
a. het hernieuwbare karakter van de bij de productie van de brandstof gebruikte bronnen, en
b. dat de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare brandstof niet groter is dan de hoeveelheid door de producent aan de inboeker geleverde hernieuwbare brandstof.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de verificatie hernieuwbare brandstof.
De dubbeltellingverificateur voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel dubbeltelling van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:
a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;
b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 339/93 (PbEU 2008, L 218), of
c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.
1. De dubbeltellingverificateur verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de dubbeltellingverklaring verantwoorde biobrandstof geen materiële afwijkingen bevat. De dubbeltellingverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.
2. De dubbeltellingverificateur hernieuwbare brandstof toetst met een materialiteitsgrens van twee procent de aard van de gebruikte grondstof in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof, alsmede de totale hoeveelheid gebruikte grondstof in relatie tot de hoeveelheid geproduceerde dubbel tellende biobrandstof waarop de dubbeltellingverklaring vetrekking heeft.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de dubbeltellingverificatie.
1. De inboekverificateur voert de verificatiewerkzaamheden op een onbevangen en onpartijdige wijze uit en is voor het onderdeel inboekverificatie van het werkveld hernieuwbare energie vervoer:
a. geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;
b. geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 339/93 (PbEU 2008, L 218), of
c. aantoonbaar een accreditatieprocedure gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een instelling als bedoeld in het eerste lid die voldoet aan de eisen, gesteld in dat lid, opnemen in het register.
1. De inboekverificateur verkrijgt een redelijke mate van zekerheid dat de in de inboekverificatieverklaring verantwoorde inboekingen in het register geen materiële afwijkingen bevatten.
2. De inboekverificateur toetst met een materialiteitsgrens van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer per soort hernieuwbare energie vervoer waarop de verificatieverklaring betrekking heeft:
a. de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer naar energie-inhoud;
b. de overname van de kenmerken van en gegevens over de ingeboekte hernieuwbare energie vervoer,
c. de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer, aan vervoer in Nederland onderscheidenlijk aan wegvoertuigen in Nederland zoals die blijkt uit de bedrijfsadministratie, en
d. het ontbreken van een doorlevering als duurzaam voor zover dat uit massabalans van het gehanteerde duurzaamheidssysteem of de gehanteerde duurzaamheidssystemen en de bedrijfsadministratie blijkt.
3. Indien de inboekverificateur geen inboekverificatieverklaring afgeeft, stelt hij een rapport van bevindingen op.
Als categorie als bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde lid, van de wet worden aangewezen de ondernemingen die houder zijn van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns voor minerale oliën als bedoeld in artikel 25 van die wet.
Aan de eisen, bedoeld in artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef, van de wet is in ieder geval niet voldaan indien de aanvrager niet:
a. heeft aangetoond de voor de aangevraagde rekening vereiste hoedanigheid te bezitten;
b. de vereiste gegevens heeft overgelegd.
Redenen om aan te nemen dat er sprake is van fraude of misbruik van een rekening, zijn in ieder geval:
a. de handelingen met betrekking tot die rekening wijken af van het gebruikelijke patroon van handelingen met betrekking tot die rekening;
b. het vermoeden dat derden zich toegang tot de rekening hebben verschaft, of
c. de rekeninghouder heeft een vermoeden van fraude of misbruik geuit.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan een rekening in elk geval ambtshalve opeheffen indien:
a. de rekeninghouder niet langer de hoedanigheid bezit op basis waarvan hij een rekening heeft gekregen;
b. ondanks herhaalde kennisgevingen de gronden voor de blokkering niet binnen een redelijke termijn zijn opgeheven;
c. er twaalf maanden geen activiteit is geweest op de rekening.
2. Een rekening met inboekfaciliteit of een rekening met uitsluitend overboekfaciliteit kan op verzoek van de rekeninghouder worden opgeheven.
3. Een rekening wordt niet opgeheven als op de rekeninghouder nog een verplichting rust als bedoeld in de artikelen 9.7.2.1, 9.7.2.5, derde lid, of 9.7.4.13, vierde lid, van de wet.
1. Het gedeelte, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet, komt overeen met ten hoogste 2.000 hernieuwbare brandstofeenheden of indien toepassing van het tweede of derde lid leidt tot meer dan 2.000 hernieuwbare brandstofeenheden het in dat lid genoemde percentage. Indien een onderneming zowel leverancier tot eindverbruik als inboeker is, geldt de voor die onderneming gunstigste bepaling.
2. Voor de leverancier tot eindverbruik: 25 procent van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden dat hij verschuldigd is over het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet.
3. Voor de inboeker: 10 procent van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden dat door het bestuur van de emissieautoriteit op zijn rekening is bijgeschreven voor hernieuwbare energie vervoer die hij heeft geleverd in het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan de datum, bedoeld in artikel 9.7.5.6, eerste lid, van de wet.
Het bestuur van de emissieautoriteit rapporteert over het laatst verstreken kalenderjaar jaarlijks aan Onze Minister:
a. de soorten en de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer;
b. de aard en herkomst van de grondstof van de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare en gasvormige biobrandstof, alsmede de gehanteerde duurzaamheidsystemen;
c. de totale energiehoeveelheid van de ingeboekte dubbel tellende biobrandstof.
Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.7, eerste lid, van de wet, vermeldt met betrekking tot het gedeelte van het kalenderjaar of het kalenderjaar waarop het overzicht betrekking heeft:
a. het aantal tot de datum van publicatie op rekeningen in het register bijgeschreven hernieuwbare brandstofeenheden;
b. het aantal in dat kalenderjaar gespaarde hernieuwbare brandstofeenheden.
Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.14, eerste lid, van de wet:
a. wordt langs elektronische weg bekendgemaakt;
b. heeft betrekking op het laatste kalenderjaar dat is verstreken voor de datum van openbaarmaking, en
c. vermeldt in afzonderlijke overzichten:
a. de aard van de grondstoffen;
b. de herkomst van de grondstoffen, en
c. de gehanteerde duurzaamheidssystemen.
1. De hoeveelheid, bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de wet, is het kleinste getal dat volgt uit het tweede lid.
2. De hoeveelheid, bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de wet is:
a. het getal van de administratieve eindvoorraad zoals dat blijkt uit de biobrandstoffenbalans over 2014, dan wel
b. de som van:
1°. de in 2014 tot verbruik uitgeslagen onderscheidenlijk geleverde hoeveelheid biobrandstoffen die voldeed aan de eisen van artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en de in 2014 aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, zoals blijkt uit de biobrandstoffenbalans als bedoeld in artikel 1 van de Regeling hernieuwbare energie zoals die luidde op 31 december 2014, vermenigvuldigd met 0,25, en
2°. de verplichting voor het jaar 2014 op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer, zoals blijkt uit die biobrandstoffenbalans, vermenigvuldigd met 0,25.
Een wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie gaat voor de toepassing van dit besluit en daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Het Besluit hernieuwbare energie vervoer wordt ingetrokken.
De wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) (Stb. 2014, 455) en dit besluit treden in werking met ingang van 1 januari 2015.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 25 november 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld
Uitgegeven de tweede december 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Dit besluit geeft een aantal uitwerkingen aan titel 9.7 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).
Met titel 9.7 van de Wm is een andere systematiek geïntroduceerd voor het voldoen aan verplichtingen door bedrijven die in Nederland brandstoffen tot verbruik leveren aan weg- en spoorvoertuigen. In dit besluit wordt met name een nadere uitwerking gegeven van de vereisten aan het inboeken en de controle op de correctheid van de gegevens van de ingeboekte duurzame energie voor vervoer door middel van verificatie.
In dit besluit is het percentage vastgelegd van de verplichting die partijen hebben die benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof tot eindverbruik aan weg- en spoorvoertuigen leveren (de leveranciers tot eindverbruik) om een deel van die brandstof te laten bestaan uit hernieuwbare energie (de jaarverplichting).
In 2020 moet 10 procent van de verbruikte energie in weg- en spoorverkeer en elektriciteit in alle vormen van transport bestaan uit energie die uit hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie).
Voor het nakomen van de jaarverplichting dienen de leveranciers tot eindverbruik voldoende hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s) te verwerven, zijnde het bewijs dat een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer op de markt gebracht is. Deze HBE’s verwerven de leveranciers van de ondernemingen die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer op de markt gebracht hebben (de inboekers) of door zelf een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer op de markt te brengen. Ook ondernemingen die een hoeveelheid gasvormige biobrandstof aan vervoer en elektriciteit aan wegvoertuigen leveren kunnen inboeker zijn.
Zowel de nakoming van de jaarverplichting als het inboeken van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer gebeurt in het register hernieuwbare energie vervoer (hierna: het register).
De volgende categorieën hernieuwbare energie vervoer mogen volgens artikel 9.7.4.1 van de Wm ingeboekt worden:
• vloeibare biobrandstof geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer;
• gasvormige biobrandstof geleverd aan vervoer in Nederland;
• vloeibare hernieuwbare brandstof geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer;
• elektriciteit geleverd aan wegvoertuigen in Nederland.
Voor vloeibare biobrandstoffen geldt dat zij op het moment dat ze geleverd worden aan de Nederlandse markt voor vervoer, dat wil zeggen tot eindverbruik aan de exploitant van de pomp geleverd worden of aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats minerale oliën, moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn opgenomen in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. BioLNG/LBG en bioLPG worden als vloeibare biobrandstoffen beschouwd.
De locatie waar de vloeibare biobrandstoffen zich bevonden voor de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer plaatsvond, moet door een duurzaamheidsysteem gecertificeerd zijn dat erkend is door de Europese Commissie, terwijl alleen vloeibare biobrandstoffen die in de massabalans van het duurzaamheidsysteem opgenomen zijn ingeboekt mogen worden.
Voor gasvormige biobrandstoffen geldt dat ze geleverd moeten worden via een bemeterd leverpunt dat gekoppeld is aan een aansluiting op het gasnet die uitsluitend is bestemd voor levering aan vervoer in Nederland. Dit is een leverpunt dat bestemd is voor levering aan vervoer en waarvoor eenduidig kan worden vastgesteld hoeveel energie is geleverd aan vervoer in Nederland. BioCNG/CBG wordt als een gasvormige biobrandstof beschouwd.
De gasvormige biobrandstof wordt ingevoed in het gasnet, waarna via een of meerdere bemeterde leverpunten een mengsel van aardgas en gasvormige biobrandstof wordt geleverd aan voertuigen voor de weg, het spoor of de binnenvaart. De afnemer in de zin van de Gaswet die via zijn aansluiting op het gasnet uitsluitend levert aan vervoer in Nederland geldt als inboeker in het systeem van hernieuwbare energie vervoer. De aansluiting mag niet ook gebruikt worden voor levering voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden.
De inboeker kan de hoeveelheid aan vervoer in Nederland geleverd gas inboeken in het register, maar dient voor die hoeveelheid te beschikken over door Vertogas afgegeven garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen die aangeven dat een equivalente hoeveelheid ingevoede gasvormige biobrandstof voldoet aan de eisen zoals die zijn opgenomen in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie en dat geen subsidie is betaald voor de productie.
Ook een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd is, mag ingeboekt worden. Deze categorie hernieuwbare energie vervoer bestaat ingevolge artikel 9.7.1.1 van de Wm uit energie die geen elektriciteit of biobrandstof is en geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie met behulp van energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van die richtlijn. In elk geval mag geen subsidie zijn betaald voor de productie, terwijl de inboeker voorafgaand aan de inboeking over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof dient te beschikken.
Voor elektriciteit geldt dat de afnemer in de zin van de Elektriciteitswet 1998 die via zijn aansluiting op het elektriciteitsnet uitsluitend aan wegvoertuigen in Nederland levert geldt als inboeker in het systeem van hernieuwbare energie vervoer. Slechts het aandeel hernieuwbaar van deze ingeboekte elektriciteit wordt aangemerkt als geleverde hernieuwbare energie vervoer. Het register berekent dat aandeel op basis van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Europa, zoals vermeld door Eurostat voor het kalenderjaar, twee jaar voor het kalenderjaar van levering. Zie hiervoor ook de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 waarin dit op grond van artikel 9.7.4.6, derde lid, van de Wm uitgewerkt is.
De Wm schrijft in een aantal gevallen verificatie voor. Hernieuwbare brandstof moet voor het inboeken zijn voorzien van een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof, dubbeltellende biobrandstof moet voor het inboeken zijn voorzien van een dubbeltellingverklaring en de inboeker moet na afloop van het kalenderjaar een verificatieverklaring, of indien die niet kon worden opgesteld een rapport van bevindingen, overleggen voor de door hem ingeboekte hernieuwbare energie vervoer.
De verificateur hernieuwbare brandstof is een persoon die werkzaam is voor een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door de Raad voor Accreditatie of een andere erkende nationale accreditatie-instantie. Hij dient zijn verificatiewerkzaamheden op een onpartijdige wijze, te weten zonder vooringenomenheid, uit te voeren. Als een verificatie-instellling een verzoek om accreditatie heeft gedaan en kan aantonen over voldoende kennis en ervaring te beschikken, dan kan zij vooruitlopend op de accreditatie reeds verificaties uitvoeren. Om voor een bepaald werkveld geaccrediteerd te kunnen worden, dient een verificatie-instelling immers in de praktijk aan te tonen over de desbetreffende kennis en vaardigheid te beschikken. Het betreft derhalve een verificatie-instelling die in de laatste fase van de accreditatieprocedure is en bijvoorbeeld alleen nog met goed gevolg de bijwoning van een verificatie door de Raad van Accreditatie moet doorstaan.
De verificatie hernieuwbare brandstof vindt altijd plaats op de productielocatie van de desbetreffende hernieuwbare brandstof. De verificateur hernieuwbare brandstof voert de verificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitsgrens van twee procent uit.
De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Met betrekking tot het kwalitatieve aspect van de materialiteit bepaalt het besluit dat zij ziet op het hernieuwbare karakter van de bronnen die bij de productie van de hernieuwbare brandstof gebruikt zijn, op de hoeveelheid verscheepte hernieuwbare brandstof alsmede op de hoeveelheid (naar energie-inhoud) van de totaal geproduceerde hernieuwbare brandstof.
De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof wordt door de producent aan de afnemer van de hernieuwbare brandstof verstrekt; de afnemer is tevens de inboeker van de hernieuwbare brandstof, omdat tussenhandel niet toegestaan is. Een geproduceerde hoeveelheid hernieuwbare brandstof wordt derhalve altijd geleverd aan de inboeker. De inboeker mag nooit meer hernieuwbare brandstof inboeken dan de hoeveelheid die op de verklaring vermeld is. De verificateur hernieuwbare energie voorziet elke verklaring van een uniek nummer, die hij uitgeeft volgens een voorgeschreven sjabloon, zoals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 is neergelegd. Omdat tussenhandel niet is toegestaan, is een splitsing van een hoeveelheid hernieuwbare brandstof en bijgevolg nieuwe unieke nummers niet aan de orde.
Voor de dubbeltellingverificateur gelden soortgelijke eisen als voor de verificateur hernieuwbare brandstof en de inboekverificateur. Een dubbeltellingverificateur mag dezelfde persoon zijn als de auditor van het duurzaamheidsysteem. De normen voor de dubbeltellingverificatie zijn vastgelegd in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.
Zowel vloeibare als gasvormige biobrandstoffen komen voor dubbeltelling in aanmerking.
De dubbeltellingverificatie vindt altijd plaats op een productielocatie die is gecertificeerd door een duurzaamheidsysteem dat is erkend door de Europese Commissie.
De dubbeltellingverificateur voert de verificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitsgrens van twee procent uit. De dubbeltellingverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Afwijkingen ten aanzien van de aard van de grondstoffen in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof, alsmede ten aanzien van de hoeveelheid (naar energie-inhoud) gebruikte grondstof in relatie tot de hoeveelheid (naar energie-inhoud) geproduceerde dubbel tellende biobrandstof zijn van materieel belang als ze redelijkerwijs van invloed zijn op het aantal HBE’s dat het register na inboeking bijschrijft.
De verklaring die de dubbeltellingverificateur aan de producent verstrekt, wordt bij verhandelen van de hoeveelheid biobrandstof waarvoor de dubbeltellingverklaring geldt, meegeleverd. Wanneer deze levering in gedeelten verder wordt doorgeleverd, neemt de dubbeltellingsverificateur de verklaring in en verstrekt hij nieuwe dubbeltellingsverklaringen waarvan de verantwoorde hoeveelheden opgeteld niet groter zijn dan die van de oorspronkelijke verklaring. Elke verklaring heeft een uniek nummer en bevat de nummers van alle voorgaande verklaringen. De dubbeltellingverificateur beheert de unieke nummers, die worden uitgegeven volgens een voorgeschreven sjabloon, zoals in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 is neergelegd.
Aan de inboekverificateur worden dezelfde eisen gesteld als aan de verificateur hernieuwbare brandstof en de dubbeltellingverificateur. Ook voor de inboekverificatie zijn de normen vastgelegd in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.
Ten minste eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar van levering, dient een inboeker die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer heeft ingeboekt aan het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) een verklaring van een inboekverificateur te overleggen dat die hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer voldoet aan de eisen die voor het inboeken zijn gesteld.
De inboekverificateur voert de inboekverificatie met een redelijke mate van zekerheid en met een materialiteitsgrens van twee procent uit. De verificateur hernieuwbare brandstof verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico. Dit betekent dat hij de meest risicovolle inboekingen controleert, terwijl hij op basis van die deelwaarneming een uitspraak doet over hetgeen hij niet controleert.
Met betrekking tot het kwalitatieve aspect van de materialiteit is bepaald dat zij per soort ingeboekte hernieuwbare energie vervoer ziet op de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer (naar energie-inhoud, dus indien een hoeveelheid biobrandstof dubbel tellend ingeboekt wordt, dient de inboekverificateur ook de hoeveelheid dubbeltellingverklaring te controleren), de overname van de kenmerken en gegevens, zoals die vermeld zijn op de dubbeltellingverklaring, de verklaring hernieuwbare brandstof, het bewijs van duurzaamheid of de gvo, alsmede de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer (vloeibare biobrandstof en hernieuwbare brandstof), aan vervoer in Nederland (gasvormige biobrandstof) en wegvoertuigen in Nederland (elektriciteit) en het ontbreken van een doorlevering als duurzaam. De materialiteit is gerelateerd aan de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer. De inboekverificateur verzamelt hiervoor toereikende controle-informatie en zorgt voor een aanvaardbaar laag controlerisico.
Het resultaat van de inboekverificatie legt de inboekverificateur neer in de inboekverificatieverklaring, die hij aan de inboeker verstrekt. Indien hij fouten in inboeken vaststelt die de materialiteitsgrens overschrijden, dan dient hij over te gaan tot het opstellen en afgeven van een rapport van bevindingen. In dit rapport geeft de inboekverificateur zijn bevindingen weer van de controle van de risicovolle inboekingen, die hij afrondt in weerwil van het feit zijn inspanning niet tot het afgeven van een verklaring mag leiden. Het rapport van bevindingen dient als hulpmiddel voor de NEa die, bij gebrek aan een inboekverificatieverklaring, tot het ambtshalve vaststellen van de inboekingen overgaat. De inboeker verstuurt een digitale afdruk van de inboekverificatieverklaring of het rapport van bevindingen aan de NEa. Bovendien geeft de inboekverificateur zijn oordeel weer in het register door het plaatsen van een «vinkje». De normen waaraan in de inboekverificateur toetst, zijn opgenomen in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.
De inboeker is verantwoordelijk dat hij tijdig over een inboekverificateur beschikt zodat de uitkomst van de inboekverificatie tijdig in bezit van de NEa is. De inboekende partij kan ervoor kiezen om dezelfde verificatie-instelling te kiezen voor zowel de audits van het duurzaamheidsysteem als de verificatie van de inboekingen. Dit kan voor de inboekende partij een kostenvoordeel opleveren, zonder dat aan de onpartijdigheid van beide controles wordt getornd.
Het register is voor een beperkte groep opengesteld en bestaat uit rekeningen. Een rekening kan meerdere faciliteiten bezitten, terwijl een onderneming niet meer dan één rekening mag bezitten.
Een rekening kan een of meer van de volgende faciliteiten bezitten: een inboekfaciliteit (voor inboekers), een jaarverplichtingfaciliteit (voor leveranciers tot eindverbruik) en een overboekfaciliteit (voor inboekers, leveranciers tot eindverbruik en vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën).
De groep inboekers bestaat uit vier categorieën ondernemingen, te weten:
1. houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die vloeibare biobrandstof aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren;
2. ondernemingen die gasvormige biobrandstof aan vervoer in Nederland leveren;
3. houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën en importeurs, die hernieuwbare brandstof aan de Nederlandse markt voor vervoer leveren, en
4. ondernemingen die elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland leveren.
De groep handelaren bestaat uit houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën.
Leveranciers tot eindverbruik zijn verplicht om over een rekening in het register te beschikken. De groep inboekers en de handelaren kunnen de NEa verzoeken om een rekening te openen in het register, met dien verstande dat de handelaren alleen voor een rekening met een overboekfaciliteit in aanmerking komen.
Alle aanvragers van een rekening dienen de voor de rekeningfaciliteit benodigde hoedanigheid te bezitten en hiervan aan de NEa de benodigde bewijsstukken te overleggen. In geval van vermoeden van fraude kan de NEa de rekening blokkeren.
Het bestuur van de NEa kan de rekening opheffen indien een rekeninghouder niet langer de hoedanigheid bezit die aanleiding tot de opening van de rekening was en indien binnen een redelijke termijn geen reden gevonden wordt voor deblokkering van een wegens een vermoeden van fraude geblokkeerde rekening. Het bestuur mag een rekening opheffen indien op de rekening gedurende een periode van twaalf maanden geen activiteit plaatsgevonden heeft. De rekeninghouder kan ook om opheffing van de rekening verzoeken. Uiteraard wordt een rekening pas gesloten als de rekeninghouder aan alle verplichtingen heeft voldaan.
Op 1 april van elk jaar wordt de rekening door de NEa opgeschoond. In principe mogen HBE’s alleen gebruikt worden ter nakoming van de jaarverplichting van het jaar ten behoeve waarvan ze bijgeschreven zijn, maar om rekeninghouders enige flexibiliteit van handelen te geven wordt een beperkte spaarmogelijkheid gegeven. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven te weinig hernieuwbare energie vervoer inboeken waardoor een ongewenste schaarste aan HBE’s voor bedrijven met een jaarverplichting kan ontstaan. Voor bedrijven met een jaarverplichting wordt hiermee de mogelijkheid geboden om een zekere marge aan te houden en daardoor te voorkomen dat er een onbedoeld tekort is aan het einde van het jaar.
De spaarregels en -limieten zijn anders dan die in het Besluit hernieuwbare energie vervoer dat in de periode 2011 tot 2015 van kracht was. In plaats van een limiet op het gebruik van verhandelbare eenheden (biotickets) uit het vorige jaar ter nakoming van de jaarverplichting, wordt nu een limiet gezet op het meenemen van verhandelbare eenheden (HBE’s) naar het volgende jaar. Die limiet verschilt per type rekeninghouder. Om in aanmerking te kunnen komen voor sparen, dient de rekeninghouder over HBE’s te beschikken: wat een rekeninghouder niet heeft, kan hij niet sparen. In dit verband is van belang dat een onderneming, die aan de gestelde voorwaarden voldoet, slechts één rekening in het register verkrijgt.
Indien een rekeninghouder op 1 april van een kalenderjaar nog HBE’s op zijn rekening heeft staan, dus nadat de jaarverplichting afgeschreven is, dan bepaalt het register het aantal te sparen HBE’s in twee stappen: eerst berekent het register het aantal HBE’s dat de rekeninghouder per hoedanigheid mag sparen om vervolgens per hoedanigheid de uitkomst van de berekening te vergelijken. De hoedanigheid die voor de rekeninghouder het hoogste spaarsaldo oplevert, is leidend. Voor een leverancier tot eindverbruik bedraagt het maximaal te sparen aantal HBE’s 25 procent van het verschuldigde aantal HBE’s over dat kalenderjaar. Een inboeker mag ten hoogste 10 procent van het aantal over dat kalenderjaar ingeboekte HBE’s sparen. Een handelaar mag maximaal 2000 HBE’s sparen. De HBE’s die de rekeninghouder niet mag sparen vervallen van rechtswege.
Het bestuur van de NEa rapporteert jaarlijks aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de soort en de hoeveelheid van de totaal ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer, over de aard en herkomst van de grondstof van de totale hoeveelheid biobrandstoffen, alsmede over de gehanteerde duurzaamheidsystemen en de totale energiehoeveelheid van ingeboekte dubbel tellende biobrandstof.
Daarnaast maakt het bestuur van de NEa jaarlijks een overzicht openbaar waarin per inboeker de aard en de herkomst van de grondstof van de ingeboekte vloeibare biobrandstof en het gehanteerde duurzaamheidsysteem vermeld is.
Tevens publiceert de NEa meerdere keren per jaar ten behoeve van de markt de actuele gegevens over het totaal aantal bijgeschreven en gespaarde HBE’s in het register.
Alle rapportages worden gemaakt met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.
Voor de overgang van de bioticket-systematiek naar de HBE-systematiek is bepaald welk gedeelte van het tabblad «administratieve eindvoorraad 2014» van de biobrandstoffenbalans omgezet kan worden naar HBE’s. De jaarverplichting voor 2014 bedraagt 5,5% hernieuwbare energie, op basis van de van de door de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats of geregistreerd geadresseerde tot verbruik uitgeslagen totale hoeveelheid benzine, diesel en biobrandstof als biobrandstof. Iedere geregistreerde die een biobrandstoffenbalans over 2014 bij de NEa indient mag een kwart van de in 2014 aan het vervoer geleverde hernieuwbare energie en een kwart van de jaarverplichting 2014 sparen naar 2015, voor zover deze hoeveelheid als administratieve eindvoorraad aanwezig is. In 2015 wordt het spaarsaldo, omgerekend naar een aantal HBE’s, door de NEa op de rekening van de geregistreerde geplaatst, voor zover de geregistreerde over een rekening beschikt. Een verwerking van een opgelegde compensatieverplichting in de biobrandstoffenbalans door een geregistreerde, wordt meegenomen in de berekening van de hoeveelheid te sparen hernieuwbare energie vervoer.
De administratieve en uitvoeringslasten van de nieuwe systematiek, waar dit besluit onderdeel van is, zijn uitgebreid verantwoord in paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wm (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) (Kamerstukken II 2013/14, 33 834, nr. 3, blz. 8–10). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
Dit is een leverpunt voor directe levering van gasvormige (bio)brandstof of elektriciteit uit een netwerk of opslag, met een specifieke voertuigaansluiting en een aflevermeetwerk. De geleverde energie wordt na levering verbruikt en dus niet doorgeleverd.
Dit is de verificateur die de dubbeltellingverklaring, bedoeld in artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de Wm afgeeft. Dit is niet dezelfde als de inboekverificateur, hoewel een verificateur beide taken mag uitoefenen.
Dit is het proces van verificatie van dubbel tellende categorieën hernieuwbare energie vervoer.
Deze verklaring is bestemd voor de inboeker van de dubbeltellende biobrandstof. De dubbeltellingverklaring bevestigt dat een hoeveelheid ingeboekte biobrandstof voldoet aan de eisen die bij ministeriële regeling zijn gesteld voor dubbeltelling en dus bij inboeken dubbel mag tellen.
Dit is de verificateur die de verklaring, bedoeld in artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de wet, afgeeft voor een ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie. Die verklaring houdt in dat de ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie voldoet aan alle daaraan gestelde eisen.
Dit is het proces van verificatie van ingeboekte hoeveelheden hernieuwbare energie vervoer.
De inboekverificateur geeft in het register aan wat het resultaat is van de inboekverificatie. De inboekverificateur verstrekt de inboekverificatieverklaring aan de inboeker.
De materialiteitsgrens is de drempel voor aanvaardbare onregelmatigheden bij een inboeking. Een inboeking moet voldoen aan de eisen die door de Wm, dit besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 daaraan worden gesteld, maar niet iedere afwijking van die regels hoeft direct te leiden tot het onthouden van een verificatieverklaring. De materialiteitsgrens vertelt de verificateur wanneer de afwijking nog acceptabel zijn en wanneer niet meer.
Zoals hiervoor gesteld hoeven niet alle afwijkingen te leiden tot het onthouden van een verificatieverklaring. Afwijkingen die zodanig zijn dat de materialiteitsgrens wordt overschreden, worden aangemerkt als materiële onjuistheden.
De Raad voor Accreditatie, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, is de Stichting Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie is op grond van die wet aangewezen als de nationale (Nederlandse) accreditatie-instantie, bedoeld in verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) 229/93 (PbEU 2008, L 218) (hierna: verordening 765/2008).
Dit is een onderneming die op grond van artikel 9.7.5.3 van de Wm een rekening in het register heeft.
Deze verificateur is belast met de verificatie van productie, opslag van hernieuwbare brandstoffen op de productielocatie en vervoer van de productielocatie naar de locatie van de inboeker.
Met deze verificatie stelt de verificateur hernieuwbare brandstof vast dat de hernieuwbare brandstof daadwerkelijk aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Ook omvat de verificatie de vaststelling dat de door de producent geleverde hernieuwbare brandstof daadwerkelijk door deze producent op de geverifieerde wijze is geproduceerd.
De verificatie heeft voorts betrekking op het vervoer van de productielocatie naar de locatie van de inboeker.
Deze verklaring is bestemd voor de inboeker van de hernieuwbare brandstof. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof bevestigt de hoeveelheid, de kwaliteit van de geleverde hernieuwbare brandstof alsmede de hoeveelheid die van de productielocatie verzonden is en de hoeveelheid die op de locatie van de inboeker is ontvangen.
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.1.2 van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.1.2 van de Wm kunnen categorieën leveranciers tot eindverbruik worden aangewezen op wie de in titel 9.7 van de Wm opgenomen verplichtingen niet van toepassing zijn. Dit artikel benoemt die categorie leveranciers tot eindverbruik.
Het betreft de leveranciers tot eindverbruik die in een jaar niet meer dan 500.000 liter benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof leveren tot eindverbruik aan wegvoertuigen in Nederland. De grens van 500.000 liter geldt voor het totaal van de vier soorten uitgeslagen brandstof en dus niet voor iedere brandstofsoort apart.
Tot 1 januari 2015 gold de vrijstelling voor registratieplichtigen als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie vervoer die niet meer dan 50.000 liter benzine, diesel of biobrandstof leverden. De verhoging tot 500.000 maakt het mogelijk het aantal brandstofleveranciers met een jaarverplichting met 42% te verlagen, terwijl die 42% slechts 0,04% van de totale hoeveelheid in Nederland aan vervoer geleverde brandstoffen levert. Hiermee wordt dus de groep ondernemingen die een jaarverplichting krijgt, flink verkleind, zonder dat de nationale doelstelling op grond van de richtlijn hernieuwbare energie significant wordt beïnvloed.
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.2.1 van de Wm.
In dit artikel is het percentage van de jaarverplichting voor de leveranciers tot eindverbruik vastgelegd. Artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie verplicht de lidstaten om in 2020 ten minste tien procent van de gebruikte benzine, diesel en biobrandstof in weg- en spoorverkeer en elektriciteit in alle vormen van transport te laten bestaan uit hernieuwbare energie vervoer. Om dat te bereiken worden voor de jaren voorafgaand aan 2020 ook percentages vastgesteld.
De jaarverplichting heeft slechts betrekking op tot eindverbruik aan weg- en spoorvoertuigen in Nederland geleverde benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof. Dat betekent dat leveranciers tot eindverbruik die brandstoffen leveren aan andere vormen van vervoer of leveranciers van elektriciteit aan wegvoertuigen of gasvormige biobrandstoffen aan vervoer in Nederland geen jaarverplichting hebben.
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.2.4, derde lid, van de Wm.
Artikel 9.7.2.4 van de Wm bepaalt dat wanneer de leverancier tot eindverbruik verzuimt om de door hem in een kalenderjaar tot eindverbruik geleverde hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof in het register in te voeren, het bestuur van de NEa ambtshalve die hoeveelheid vaststelt.
Bij die ambtshalve vaststelling maakt het bestuur een inschatting van de geleverde hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof. Hierbij baseert het bestuur zich in elk geval op het volume dat is opgegeven bij de zogenoemde accijnsaangifte op basis van artikel 53 van de Wet op de accijns. Dit laat onverlet dat het bestuur zich ook op andere gegevens, zo die beschikbaar zijn, kan en moet verlaten bij de ambtshalve vaststelling.
Alle benzine, diesel, vloeibare biobrandstof of hernieuwbare brandstof die door de leverancier tot eindgebruik is uitgeslagen onder betaling van accijns wordt aangemerkt als geleverd aan wegvoertuigen of spoorvoertuigen in Nederland. Het staat de leverancier tot eindverbruik vrij om aan te tonen dat de bewuste brandstof geheel of gedeeltelijk is geleverd voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.2.2.6a, eerste en derde lid, van de Wm en strekt tot uitvoering van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie dient vloeibare biobrandstof die wordt meegeteld voor de jaarverplichting te voldoen aan de duurzaamheidseisen die in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van die richtlijn zijn gesteld.
De duurzaamheideisen van artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie hebben betrekking op de broeikasgasemissie van de vloeibare biobrandstof en verbieden het gebruik van grondstoffen die zijn verkregen van land met een hoge biodiversiteit, koolstofvoorraad of bestaand uit veengebied.
Voor vloeibare biobrandstof geproduceerd uit niet-agrarisch afval geldt op grond van artikel 17, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn hernieuwbare energie alleen de eis van artikel 17, tweede lid, van die richtlijn, die betrekking heeft op de broeikasgasemissie van die vloeibare biobrandstof.
Het eerste en tweede lid van dit artikel zijn gebaseerd op artikel 9.2.2.6a, eerste en derde lid, van de Wm en strekken tot uitvoering van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
Het derde en vierde lid zijn gebaseerd op artikel 9.7.4.3, onderdeel b, van de Wm.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie dient gasvormige biobrandstof die wordt meegeteld voor de jaarverplichting te voldoen aan de duurzaamheideisen die in artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie zijn gesteld.
De duurzaamheideisen van artikel 17, tweede tot en met zesde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie hebben betrekking op de broeikasgasemissie van de gasvormige biobrandstof en verbieden het gebruik van grondstoffen die zijn verkregen van land met een hoge biodiversiteit, koolstofvoorraad of bestaand uit veengebied.
Voor gasvormige biobrandstof geproduceerd uit niet-agrarisch afval geldt op grond van artikel 17, eerste lid, laatste volzin, van de richtlijn hernieuwbare energie alleen de eis van artikel 17, tweede lid, van die richtlijn, die betrekking heeft op de broeikasgasemissie van de gasvormige biobrandstof.
Op grond van dit artikellid mag gasvormige biobrandstof die is geleverd aan wegvoertuigen in Nederland en waarvoor subsidie is betaald niet worden ingeboekt in het register. Het gaat voor de toepassing van dit artikel om betaalde subsidie. Dit betreft alle vormen van subsidie binnen en buiten Nederland, waaronder de zogenoemde SDE+. De enkele subsidieverlening is geen reden om gasvormige biobrandstof niet mee te laten tellen; de producent kan er na de subsidieverlening nog voor kiezen om van de subsidie af te zien en in plaats daarvan de betrokken hoeveelheid gasvormige biobrandstof in te boeken in het register. In dat geval levert de producent zijn subsidiebeschikking in en wordt de verleende subsidie dus niet uitbetaald.
Gasvormige biobrandstof kan ook worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden. Voor inboeking in het register hernieuwbare energie vervoer komt slechts gasvormige biobrandstof die is geleverd aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen en binnenvaart in Nederland in aanmerking.
Dit lid waarborgt dat een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen en binnenvaart in Nederland is geleverd.
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.4.1, tweede lid, van de Wm.
Bij de levering tot eindverbruik aan wegvoertuigen in Nederland van elektriciteit of aan vervoer in Nederland van gasvormige biobrandstof zijn meerdere partijen betrokken, waaronder de producent van de elektriciteit of gasvormige biobrandstof, de netbeheerder, de beheerder van het oplaadpunt en de administrateur van de pasjes waarmee autobezitters bij een oplaadpunt elektriciteit of bij een leverpunt gasvormige biobrandstof kunnen afnemen.
Om geen onduidelijkheid te laten bestaan over welke van de betrokken partijen de aan wegvoertuigen geleverde elektriciteit respectievelijk gasvormige biobrandstof mag inboeken in het register is in artikel 9.7.4.1, tweede lid, van de Wm bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de inboeker van elektriciteit of gasvormige biobrandstof. Dat is in dit artikel gebeurd.
De exploitant van de laadpaal waar het wegvoertuig wordt opgeladen dan wel het leverpunt voor de gasvormige biobrandstof kan de geleverde hoeveelheid elektriciteit respectievelijke gasvormige biobrandstof inboeken. Gekozen is voor de exploitant van de laadpaal respectievelijk het leverpunt omdat het daarmee mogelijk wordt om de inboeking te controleren aan de hand van het telwerk dat zich in de laadpaal bevindt. Bovendien verkrijgt de NEa een duidelijke normadressant, hetgeen ook van belang is bij het beoordelen van een verzoek om opening van een rekening met een inboekfaciliteit. De energie die door de leverancier op de aansluiting gezet wordt, kan uitsluitend aan (een of meerdere) bemeterde leverpunten ten goede komen. De aansluiting mag door de afnemer bijgevolg niet ook dienen voor ander gebruik dan dat voor de levering aan vervoer of wegvoertuigen. Dat de afnemer zijn aansluiting tevens voor verwarming (bij gas) of verlichting (bij elektriciteit) gebruikt, is niet toegestaan. Om een rekening in het register te krijgen voor het inboeken van een gasvormige biobrandstof, moet de rekeninghouder tevens rekeninghouder in het Vertogasregister zijn. Een aan vervoer in Nederland geleverde hoeveelheid gasvormige biobrandstof mag de inboeker slechts inboeken indien hij een corresponderende hoeveelheid garanties van oorsprong naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister overgeboekt heeft.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, eerste lid, van de Wm.
Hernieuwbare brandstof is brandstof die geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie met behulp van energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig zijn, zoals aardwarmte, windenergie, en zwaarte-energie (waterkracht). Brandstof die uit of met behulp van biomassa geproduceerd is (biobrandstof), valt volgens deze definitie niet onder hernieuwbare brandstof.
Wanneer over de toegevoegde energie voor de productie van deze hernieuwbare brandstof direct een subsidie betaald is, dan kan deze brandstof niet ook nog worden ingeboekt om HBE’s te verkrijgen.
Omdat er geen duurzaamheidssystemen zijn die de keten van productie tot levering aan de eindgebruiker van hernieuwbare brandstof kunnen controleren, is gekozen voor het beperken van de keten tot maximaal twee schakels (de producent en de afnemer/inboeker). Uiteraard staat het de producent vrij om, als hij aan de eisen voor inboeker voldoet, zelf de hernieuwbare brandstof in te boeken. Als de producent de hernieuwbare brandstof niet zelf inboekt, kan hij het leveren aan een afnemer die het vervolgens inboekt. Indien de eerste afnemer de hernieuwbare brandstof (door)levert aan een derde partij, kan die hernieuwbare brandstof niet meer worden ingeboekt in het register.
Dit artikel heeft betrekking op de zogenoemde dubbeltelling. Het strekt tot uitvoering van artikel 21, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie en is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, eerste lid, van de Wm.
De energie-inhoud van biobrandstoffen die voldoen aan de eisen, gesteld in dit artikel, telt meer dan één keer bij het bepalen van het aantal HBE’s dat het register bijschrijft.
Om in de toekomst als gevolg van wijzigingen in de Europese regelgeving ter zake aan bepaalde categorieën hernieuwbare energie vervoer een andere vermenigvuldigingsfactor te kunnen toekennen, wordt de factor bij ministeriële regeling vastgesteld.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.11, tweede lid, van de Wm.
De termijn van vier weken is in beginsel voldoende voor de NEa om te onderzoeken of er sprake is van onregelmatigheden bij een inboeking van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer maar niet zo lang dat de belangen van de inboeker geschaad worden.
Binnen de termijn van vier weken moet het bestuur van de NEa beslissen om de bijschrijving van de HBE’s al dan niet te weigeren. Tegen die beslissing staat bezwaar en beroep open. Indien het bestuur niet binnen die termijn beslist, bepaalt dit lid in het belang van de producent dat de HBE’s moeten worden bijgeschreven.
Indien in een specifiek geval de termijn van vier weken niet lang genoeg blijkt te zijn, kan het bestuur van de NEa de termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de Wm moet de inboeker van een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof bij het inboeken van die hoeveelheid beschikken over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof. De verklaring wordt gecontroleerd tijdens de inboekverificatie en dient op verzoek van het bestuur van de NEa overgelegd te worden.
Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening 765/2008.
Omdat een van de eisen voor accreditatie is het in aanwezigheid van de accreditatie-instelling met goed gevolg uitvoeren van een verificatie, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk voor nieuwe partijen om geaccrediteerd te worden als verificateur hernieuwbare brandstof.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm. In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de verificatie hernieuwbare brandstof moet uitvoeren.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.4, vijfde lid, van de Wm.
In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.4.8, tweede lid, van de Wm moet de inboeker van een hoeveelheid dubbeltellende hernieuwbare energie vervoer bij het inboeken van die hoeveelheid beschikken over een dubbeltellingverklaring waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor dubbeltelling voldaan is, die op grond van dat artikel gesteld zijn. Deze verklaring wordt gecontroleerd tijdens de inboekverificatie en dient op verzoek van het bestuur van de NEa overgelegd te worden.
Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die geaccrediteerd is door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening 765/2008.
Omdat een van de eisen voor accreditatie is het in aanwezigheid van de accreditatie-instelling met goed gevolg uitvoeren van een verificatie, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk voor nieuwe partijen om geaccrediteerd te worden als dubbeltellingverificateur.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.
In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de dubbeltellingverificatie moet uitvoeren.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.8, vijfde lid, van de Wm.
In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de Wm moet de inboeker van hernieuwbare energie vervoer voor 1 april volgend op het kalenderjaar waarover de inboeking is gedaan, aan het bestuur van de NEa een verklaring overleggen van een verificateur waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor inboeken die in paragraaf 9.7.4 van de Wm gesteld zijn.
Dit artikel beoogt te waarborgen dat de kennis en kunde van de betrokken verificatie-instelling is getoetst, bijvoorbeeld door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie beoordeelt of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in het normenkader is opgenomen. Verificatie is ook toegestaan door een verificatie-instelling die is geaccrediteerd door een buitenlandse accreditatie-instelling die voldoet aan het bepaalde in verordening 765/2008.
Omdat een van de eisen voor accreditatie is het in aanwezigheid van de accreditatie-instelling met goed gevolg uitvoeren van een verificatie, mogen verificatie-instellingen, die accreditatie hebben aangevraagd en die bovendien kunnen aantonen dat ze zich kwalificeren voor accreditatie, vooruitlopen op het verkrijgen van de accreditatie. Dit maakt het mogelijk voor nieuwe partijen om geaccrediteerd te worden als inboekverificateur.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.
In dit artikel wordt aangegeven hoe nauwkeurig en met welke zekerheid de verificateur de inboekverificatie moet uitvoeren en wat hij moet doen als hij geen inboekverficatieverklaring kan opstellen, met andere woorden als niet is voldaan aan de eisen voor zo’n verklaring.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm.
In de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 zijn de hier bedoelde nadere regels gesteld.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm.
In dit artikel is de categorie ondernemingen aangewezen die op grond van artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm een rekening met overboekfaciliteit kan aanvragen.
Het betreft bedrijven waaraan op grond van de Wet op de accijns door de belastinginspecteur een vergunning is verleend voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, te weten bedrijven waar minerale oliën onder schorsing van accijns opgeslagen of bewerkt mogen worden. Die ondernemingen zijn vaak, maar niet altijd, inboeker en leverancier tot eindverbruik.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wm kan het bestuur van de NEa weigeren een rekening te openen als niet wordt voldaan aan de in paragraaf 9.7.5 van de Wm of op grond van die paragraaf gestelde eisen.
Een van de eisen voor het hebben van een rekening is dat de betreffende onderneming één van de hoedanigheden (inboeker, leverancier tot eindverbruik of aangewezen op grond van artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wm), genoemd in artikel 9.7.5.3 van de Wm, bezit.
Om één van die hoedanigheden te bezitten moet de onderneming voldoen aan de eisen van artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 (zie de definitie van onderneming in artikel 9.7.1.1 van de Wm). Bovendien dient de aanvrager de in de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 opgesomde gegevens te verstrekken op straffe van afwijzing van het verzoek om opening van een rekening.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.
Op grond van artikel 9.7.5.4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wm kan het bestuur van de NEa weigeren een rekening te openen als het redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van fraude of misbruik.
In dit artikel zijn een aantal omstandigheden genoemd die in ieder geval redenen vormen om fraude of misbruik te vermoeden. Dit laat onverlet dat er andere signalen kunnen zijn die het bestuur van de NEa reden geven om fraude of misbruik te vermoeden.
Wanneer het bestuur van de NEa een rekening of faciliteit blokkeert, dan stelt het de rekeninghouder daarvan in kennis.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.4, derde lid, van de Wm.
Voor het hebben van een rekening is het voldoen aan een van de hoedanigheden, genoemd in artikel 9.7.5.4 van de Wm, een vereiste. Een onderneming die geen van de in dat artikel genoemde hoedanigheden bezit, kan geen rekeninghouder zijn. Gelet op de functie van de rekening in het register is het niet gewenst dat rekeningen blijven bestaan, waarvan de houder geen recht (meer) heeft op een rekening. Het bestuur van de NEa heft dergelijke rekeningen daarom ambtshalve op.
Het bestuur van de NEa kan een rekening blokkeren als er een vermoeden is van misbruik van die rekening of fraude.
Wanneer het bestuur van de NEa besluit een rekening of faciliteit te blokkeren stelt het de rekeninghouder daarvan en van de vermoedens van misbruik of fraude in kennis. Als de rekeninghouder niet genegen of in staat is om een voldoende antwoord te formuleren op de vermoedens van de NEa is het niet wenselijk dat de rekening blijft bestaan. In dat geval is er aanleiding tot ambtshalve opheffing door het bestuur van de NEa van die rekening.
Een rekening waarop gedurende twaalf maanden geen enkele activiteit is geweest, heeft voor de rekeninghouder klaarblijkelijk geen functie meer. Gelet op de functie van de rekening in het register is het niet wenselijk dat inactieve rekeningen blijven bestaan. Daarom kunnen dergelijke rekeningen door het bestuur van de NEa worden opgeheven.
Een rekening met een inboekfaciliteit en een overboekfaciliteit of alleen een overboekfaciliteit kan op verzoek van de rekeninghouder door het bestuur van de NEa worden opgeheven.
Deze mogelijkheid bestaat dus niet voor een rekening met een jaarverplichtingfaciliteit en een overboekfaciliteit. Een leverancier tot eindverbruik is op grond van artikel 9.7.2.2 van de Wm verplicht een rekening met jaarverplichtingfaciliteit te hebben. Die rekening kan daarom niet op verzoek van de rekeninghouder worden opgeheven, maar wordt slechts opgeheven als de rekeninghouder geen leverancier tot eindverbruik meer is. Dit in tegenstelling tot rekeningen met een inboekfaciliteit of alleen een overboekfaciliteit. Het inboeken van hernieuwbare energie vervoer of het uitsluitend handelen in HBE’s is een vrije keuze.
Een rekening waarop verplichtingen rusten wordt noch ambtshalve noch op verzoek opgeheven. Hiermee wordt voorkomen dat de rekeninghouder op deze wijze van die verplichtingen ontheven wordt. Het betreft de jaarverplichting voor leveranciers tot eindverbruik (artikel 9.7.2.1 van de Wm) en de verplichting om een negatief saldo op de rekening als gevolg van het afschrijven van HBE’s voor de jaarverplichting (artikel 9.7.2.5, derde lid, van de Wm) of vanwege foutieve inboeking (artikel 9.7.4.13, vierde lid, van de Wm) aan te vullen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.5.6, tweede lid, van de Wm en bepaalt op welke wijze het aantal te sparen HBE’s berekend wordt.
Indien een rekeninghouder op 1 april van een kalenderjaar nog HBE’s op zijn rekening heeft staan, dan bepaalt het register het aantal te sparen HBE’s in twee stappen: eerst berekent het register het aantal HBE’s dat de rekeninghouder per hoedanigheid mag sparen om vervolgens per hoedanigheid de uitkomst van de berekening te vergelijken. De hoedanigheid die voor de rekeninghouder het hoogste spaarsaldo oplevert, is leidend. Voor een leverancier tot eindverbruik bedraagt het maximaal te sparen aantal HBE’s 25 procent van het verschuldigde aantal HBE’s in dat kalenderjaar. Een inboeker mag ten hoogste 10 procent van het aantal over dat kalenderjaar ingeboekte HBE’s sparen. Alle rekeninghouders, ook rekeninghouders zonder inboek- of jaarverplichtingfaciliteit mogen 2.000 HBE’s sparen. De HBE’s die de rekeninghouder niet mag sparen vervallen van rechtswege en worden van het saldo van de rekeninghouder verwijderd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2, vierde lid, van de Wm.
Op basis van dit artikel stelt de NEa jaarlijks een rapport met geaggregeerde gegevens over de markt voor hernieuwbare energie vervoer samen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.7, tweede lid, van de Wm.
In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de aanbevelingen om te komen tot een stabiele en transparante markt voor HBE’s. Omdat er bij de deelnemers in het register verschillen bestaan in marktpositie, die ondermeer hun oorzaak hebben in de jaarverplichting, maar ook in het grote verschil in omvang tussen de marktpartijen, is het wenselijk dat er enige transparantie in de markt voor HBE’s wordt gehandhaafd.
Door meerdere keren per jaar het aantal bijgeschreven HBE’s te publiceren, tezamen met het aantal gespaarde HBE’s, zijn marktpartijen beter in staat om een inschatting te maken over het aantal in de markt beschikbare HBE’s.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.4.14, tweede lid, van de Wm.
Het bestuur van de NEa maakt jaarlijks, op grond van artikel 9.7.4.14, tweede lid, van de Wm, per inboeker bepaalde gegevens van ingeboekte vloeibare biobrandstoffen langs elektronische weg openbaar, dat wil zeggen door publicatie op www.emissieautoriteit.nl. Bij de samenstelling van de rapportage neemt het bestuur van de NEa de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht. Per inboeker worden afzonderlijke overzichten gemaakt van de vloeibare biobrandstoffen. De drie overzichten geven aan wat de aard is van gebruikte grondstoffen, wat het land van herkomst is en welk duurzaamheidsysteem gehanteerd is.
Doordat afzonderlijke overzichten gemaakt worden, wordt niet per inboeker en per biobrandstof aangegeven wat de herkomst is en welk duurzaamheidsysteem wordt gehanteerd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.6.1 van de Wm.
Van de biobrandstoffen die in 2014 zijn uitgeslagen tot verbruik in wegvoertuigen en mobiele machines in Nederland, alsmede voor geleverde hernieuwbare energie waarvoor de geregistreerde vrijwillig aan het systeem van hernieuwbare energie vervoer deelneemt, kan het gedeelte dat niet wordt ingezet voor de jaarverplichting of wordt verkocht als bioticket, worden gespaard naar het volgende jaar door in de biobrandstoffenbalans over het kalenderjaar 2014 «carry over» als bestemming te kiezen.
Tot en met de jaarovergang van 2013 naar 2014 kon deze hoeveelheid onbeperkt groot zijn, zonder dat dit gevolgen had voor de bruikbaarheid van deze administratieve eindvoorraad. Voor de overgang van 2014 naar 2015 wordt de bruikbare omvang van deze eindvoorraad echter beperkt. Het gedeelte van de eindvoorraad van een onderneming dat in 2015 en uiterlijk in februari 2016, in HBE’s omgezet kan worden, is maximaal een kwart van de door de betreffende onderneming op de markt gebrachte of geleverde hernieuwbare energie die voldoet aan de daaraan in 2014 gestelde eisen, eventueel vermeerderd met een kwart van de omvang van zijn jaarverplichting 2014.
De hoeveelheid op de markt gebrachte hernieuwbare energie wordt door de biobrandstoffenbalans automatisch bepaald en wel door de brandstoffen die zijn ingeboekt op de tabbladen onder «inboeken» (tabbladen: Beginvoorraad bio Puur 2014, 1e In Puur, >1e In Puur, Beginvoorraad bio Blend 2014, 1e In Blend, >1e In Blend, Opt-in Binnenvaart Luchtvaart, Opt-in biogas, Opt-in elektriciteit) en die een van de bestemmingen «naleving benzine, naleving diesel, ticket handel, Carry over» hebben, bij elkaar op te tellen. De ingekochte prestatie in de vorm van biotickets telt dus niet mee.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 9.7.6.1 van de Wm.
Het bestuur van de NEa kan slechts HBE’s bijschrijven indien de onderneming die recht heeft op die HBE’s een rekening in het register heeft. Deze bepaling regelt dat.
Voor 1 maart 2016 moeten de leveranciers tot eindverbruik hun jaaruitslag invoeren in het register. Op 1 maart 2016 weten die leveranciers exact hoeveel HBE’s ze voor 1 april op hun rekening moeten hebben staan om te kunnen voldoen aan de jaarverplichting op grond van artikel 9.7.2.1 van de Wm. In de maand maart 2016 kunnen de leveranciers de nog ontbrekende HBE’s verwerven. Om dat proces te faciliteren is de uiterste datum voor bijschrijving van HBE’s op grond van de overgangsbepaling van artikel 9.7.6.1 van de Wm bepaald op 29 februari 2016. In de praktijk betekent dit dat de bewuste rekening uiterlijk in januari 2016 moet worden aangevraagd ten einde de NEa voldoende tijd te geven om een en ander te faciliteren.
De inwerkingtredingsdatum voldoet aan het stelsel van vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-460.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.