Besluit van 18 november 2014, houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 25 juni 2014, nr. 532606;

Gelet op artikel 27c, derde lid, onderdeel g, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 juni 2014, nr. W03.14.0205/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 13 november 2014, nr. 580912;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 27c, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omvat informatie over:

  • a. het bepaalde in artikel 27 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren;

  • b. het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van het op 24 april 1964 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1981, 143);

  • c. het bepaalde in artikel 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mededeling van rechten in strafzaken

Artikel 3

De Wet van 5 november 2014 tot implementatie van de richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) (Stb. 2014, 433) en dit besluit treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 18 november 2014

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de zesentwintigste november 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit houdt verband met de implementatie van de richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) (hierna: de richtlijn). De richtlijn verplicht de lidstaten onder andere iedere verdachte die is aangehouden schriftelijk te informeren over een aantal rechten die hem toekomen in verband met de strafprocedure en zijn vrijheidsbeneming. Aan de aangehouden verdachte dient in ieder geval schriftelijk mededeling te worden gedaan van de rechten die zijn opgesomd in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn.

De richtlijn is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in het bijzonder in het nieuw ingevoegde artikel 27c Sv. Artikel 27c, derde lid, Sv bepaalt dat een verdachte die is aangehouden onverwijld na zijn aanhouding doch in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling wordt gedaan van de rechten, bedoeld in de onderdelen a tot en met g. Onderdeel g verwijst naar de rechten genoemd in het onderhavige besluit. De reden om een deel van de rechten niet in artikel 27c, derde lid, Sv zelf aan te wijzen, maar in dit besluit heeft louter een wetstechnische reden. De in dit besluit aangewezen rechten zijn namelijk – anders dan de rechten die in artikel 27c, derde lid, Sv zijn genoemd – in het Nederlandse recht niet op het niveau van de wet geregeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 wijst de drie rechten aan waarover de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten informatie dient te bevatten. Zoals hiervoor is aangegeven, dient de mededeling van rechten daarnaast informatie te bevatten over de in artikel 27c, derde lid, onderdelen a tot en met f bedoelde rechten.

Onderdeel a verwijst naar het bepaalde in artikel 27 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Dit artikel bepaalt dat de politie op verzoek van de aangehouden verdachte een familielid of huisgenoot in kennis zal stellen van de vrijheidsbeneming, tenzij het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen verzet. Is de verdachte minderjarig, dan doet de desbetreffende ambtenaar dit uit eigen beweging.

Onderdeel b verwijst naar het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van het op 24 april 1964 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1981, 143). Hierin is bepaald dat indien een onderdaan van een andere staat van zijn vrijheid is beroofd, het consulaat van het land van herkomst hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld, indien de betrokkene daarom verzoekt.

Onderdeel c verwijst naar het bepaalde in artikel 32 van de Ambtsinstructie. Hierin is – kort gezegd – bepaald dat overleg wordt gevoerd met een arts indien de ingesloten om medische bijstand of medicijnen vraagt.

Artikelen 2 en 3

Dit zijn gebruikelijke slotbepalingen. Artikel 3 bepaalt de inwerkingtreding van dit besluit alsmede van de daarmee samenhangende Wet van 5 november 2014 tot implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) (Stb. 2014, 433).

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven