Besluit van 16 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector ter implementatie van de richtlijn ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings en wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten ter uitvoering van de verordening tot wijziging van de verordening inzake ratingbureaus

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 11 juli 2014, FM/2014/1154 M, directie Financiële Markten, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op richtlijn 2013/14/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (PbEU 2013, L 145) en de Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PbEU 2013, L 146), de artikelen 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, eerste lid, onderdeel b, 1:81, eerste lid, 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 143, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 138, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 september 2014, nr. W06.14.0278/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 14 oktober 2014, FM/2014/1415 U, directie Financiële Markten, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 23f, derde lid, wordt onder verlettering van de onderdelen b tot en met f tot onderdelen c tot en met g een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. zorgen dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa van de icbe niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau;.

B

Aan artikel 26.0 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

ARTIKEL II

Na artikel 21a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21b. Ratings

Een fonds draagt er zorg voor dat voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

ARTIKEL III

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, onderdeel d, wordt vervangen door:

  • d. voor verordening (EG) nr. 1060/2009 (ratingbureaus):

    • 1°. ten aanzien van de gehele verordening met uitzondering van artikel 4, eerste lid, voor zover het een bank, centrale tegenpartij, herverzekeraar, pensioenfonds, premiepensioeninstelling of verzekeraar betreft, en artikel 5 bis, eerste lid: de Autoriteit Financiële Markten;

    • 2°. ten aanzien van artikel 4, eerste lid, voor zover het een bank, centrale tegenpartij, herverzekeraar, pensioenfonds, premiepensioeninstelling of verzekeraar betreft, en artikel 5 bis, eerste lid: de Nederlandsche Bank;

B

In Bijlage 1 wordt na «Verordening (EG) nr. 924/2009 (grensoverschrijdende betalingen)» en de daarna volgende opsomming van artikelnummers ingevoegd:

Verordening (EG) nr. 1060/2009 (ratingbureaus)

Artikel 4, eerste lid

 

Artikel 5 bis, eerste lid

 

Artikel 8 ter

 

Artikel 8 quater

 

Artikel 8 quinquies

 

C

In Bijlage 2 wordt na «Verordening (EG) nr. 924/2009 (grensoverschrijdende betalingen)» en de daarna volgende opsomming van artikelnummers met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

Verordening (EG) nr. 1060/2009 (ratingbureaus)

Artikel

Boetecategorie

Artikel 4, eerste lid

2

Artikel 5 bis, eerste lid

2

Artikel 8 ter

2

Artikel 8 quater

2

Artikel 8 quinquies

2

ARTIKEL IV

In artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt in de numerieke volgorde van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft ingevoegd: 26.0 met het bijbehorende boetecategorienummer 2.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 21 december 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 oktober 2014

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de vierde november 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot implementatie van de richtlijn ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (hierna: de richtlijn)1 en de verordening tot wijziging van de verordening inzake ratingbureaus (hierna: CRA3-verordening)2. Het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector worden ter implementatie van de richtlijn gewijzigd. In lijn met de aanbevelingen van de G20 heeft de Europese Commissie in de afgelopen jaren een pakket aan maatregelen voorgesteld om de financiële stabiliteit te versterken. De richtlijn en de CRA3-verordening vormen een onderdeel van dat pakket. De richtlijn wijzigt de richtlijn voor instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening3, de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten4 en de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.5 Met dit wijzigingsbesluit wordt uitvoering gegeven aan de richtlijn. De richtlijn moet uiterlijk op 21 december 2014 in nationaal recht zijn omgezet. Naar aanleiding van de CRA3-verordening zijn in dit besluit de toezichthouders aangewezen die toezicht dienen te houden op het gebruik van ratings door financiële ondernemingen en uitgevende instellingen. In de uitoefening van hun toezicht op de toereikendheid van de risicobeheerprocessen en risicosystemen en het beoordelen van het gebruik van verwijzingen naar ratings in het beleggingsbeleid van de instellingen, houden de toezichthouders rekening met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de desbetreffende instellingen.

Een van de oorzaken van de financiële crisis van enkele jaren geleden is geweest dat beleggers overmatig vertrouwden op afgegeven ratings. Ook bij beleggingen door beheerders van beleggingsinstellingen, beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), premiepensioeninstellingen en pensioenfondsen in schuldinstrumenten vond niet altijd een beoordeling van de kredietwaardigheid van de onderliggende activa plaats door de beheerder, de premiepensioeninstelling respectievelijk het pensioenfonds zelf.6 Om een betere kwaliteit van de beleggingen van beleggingsinstellingen, icbe’s, premiepensioeninstellingen en pensioenfondsen te bewerkstelligen en op die manier de belegger te beschermen, wordt door de richtlijn nu expliciet voorgeschreven dat de beheerders van die fondsen niet uitsluitend of mechanisch op ratings vertrouwen. De desbetreffende beheerders en instellingen moeten dit algemene uitgangspunt opnemen in hun risicobeheerprocedures en risicosystemen. Verwacht mag worden dat zij met de recente ervaringen in gedachten reeds handelen naar dit uitgangspunt.

Ten aanzien van het afsluiten van contracten is in overweging 9 van de CRA3-verordening opgenomen dat beheerders en instellingen dienen te vermijden dat zij contracten afsluiten, waarbij uitsluitend of op mechanische wijze op ratings wordt vertrouwd, en ratings gebruiken in contracten als de enige parameter voor het beoordelen van de kredietwaardigheid van investeringen of voor het besluiten om te kopen of verkopen.

2. Administratieve lasten en nalevingskosten

Op grond van de artikelen 23 en 26.1 van het Besluit prudentiële regels Wft en artikel 21 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen dienen beheerders en instellingen reeds te beschikken over een beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s.

Voor wat betreft de nalevingskosten mag worden verwacht dat professionele beleggers zoals beheerders van beleggingsinstellingen of icbe’s, en pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen zelfstandig de risico’s van hun beleggingen kunnen inschatten. Goed risicobeheer vereist van deze beheerders en instellingen reeds dat zij niet slechts kunnen vertrouwen op door derde partijen afgegeven ratings.

Het formaliseren van deze verplichting betreft een aanpassing in de administratieve organisatie en/of interne controle. De nalevingskosten die hiermee gemoeid kunnen zijn, zijn dan ook eenmalig. Naar schatting zal deze aanpassing en interne organisatorische goedkeuring daarvan in totaal acht mensuren per beheerder, premiepensioeninstelling of pensioenfonds in beslag nemen. Bij een uurtarief van een interne jurist van € 75 levert dit een totaal op van 8 x € 75 = € 600 per beheerder of instelling. Het AFM-register bevatte op het peilmoment 90 beheerders van beleggingsinstellingen, 13 beheerders van icbe’s (niet overlappend) en 17 beleggingsmaatschappijen. Het DNB-register bevatte op het peilmoment 10 premiepensioeninstellingen en 384 pensioenfondsen.

Het totale bedrag aan nalevingskosten bedraagt op basis van deze berekening € 308.400 (514 entiteiten x € 600). De daadwerkelijke nalevingskosten zullen waarschijnlijk lager uitvallen omdat veel beheerders en instellingen reeds zelfstandig hun risico’s inschatten en niet slechts vertrouwen op door derde partijen afgegeven ratings.

Er zijn geen administratieve lasten voor de desbetreffende beheerders en instellingen.

3. Marktconsultaties

Op 14 maart 2014 is dit wetsvoorstel formeel ter consultatie op de website van het ministerie van Financiën geplaatst. Naar aanleiding van de reactie van de Dutch fund and asset management association (Dufas) is in de nota van toelichting opgenomen dat de toezichthouders in de uitoefening van hun toezicht op de risicobeheerprocedures en risicosystemen van instellingen rekening dienen te houden met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de desbetreffende instellingen.

4. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Door de wijziging van artikel 23g, derde lid, wordt artikel 2 van de richtlijn ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (hierna: de richtlijn)7 geïmplementeerd. In het derde lid, zijn maatregelen opgenomen die een beheerder van een icbe moet nemen om aan het tweede lid te kunnen voldoen. In onderdeel b (nieuw) wordt bepaald dat een beheerder van een icbe ervoor dient te zorgen dat in de procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa van de icbe niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

B

Artikel 26.0, tweede lid, verwerkt artikel 1 van de richtlijn. De premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat in de procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

Artikel II

In artikel 21b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt artikel 1 van de richtlijn voor pensioenfondsen geïmplementeerd. Een pensioenfonds draagt er zorg voor dat voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.

Artikel III

De European Securities and Markets Authority (ESMA) houdt toezicht op de ratingbureaus. Op grond van artikel 25 bis van de CRA3-verordening zijn de sectoraal bevoegde autoriteiten verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de artikelen 4, eerste lid, 5 bis, eerste lid, 8 ter, 8 quater en 8 quinquies van de CRA3-verordening. De nationale toezichthouders dienen derhalve toezicht te houden op het gebruik van ratings door financiële ondernemingen en uitgevende instellingen van gestructureerde financiële instrumenten. Artikel 2 regelt de toewijzing van toezichthoudende taken aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB). Met betrekking tot het toezicht op artikel 8ter wordt opgemerkt dat de AFM alleen toezicht houdt op het bekendmaken van de desbetreffende informatie en niet op de juistheid en volledigheid ervan. Indien de artikelen 4, eerste lid, 5 bis, eerste lid, 8 ter, 8 quater en 8 quinquies van de CRA3-verordening worden overtreden, kunnen de AFM en DNB een last onder dwangsom (bijlage 1) of een bestuurlijke boete (bijlage 2) opleggen. Per artikel van de CRA3-verordening is bepaald welke boetecategorie van toepassing is, waarbij de gekozen boetecategorie zoveel mogelijk rekening houdt met alle mogelijke relevante omstandigheden van het geval zoals de aard en ernst van de overtreding. Ook is bij de indeling in boetecategorieën aangesloten bij vergelijkbare artikelen in de Wet op het financieel toezicht dan wel met de overtreding gemoeid gaande vergelijkbare belangen.

Artikel V

Aangezien de richtlijn uiterlijk op 21 december 2014 in werking dient te treden, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. In Artikel V is aangesloten bij de uiterlijke inwerkingtredingsdatum, te weten 21 december 2014.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Bijlage: Transponeringstabel

Richtlijn 2013/14/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (PbEU 2013, L 145).

Richtlijn 2013/14/EU

Geïmplementeerd in de artikelen

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 1

Artikel 26.0 Bpr

n.v.t.

n.v.t.

Artikel 2

Artikel 23f, lid 3, Bpr

n.v.t.

n.v.t.

Artikel 3

Artikel 26.1, lid 2, Bpr

n.v.t.

n.v.t.

Artikel 4

Artikel V

n.v.t.

n.v.t.

Artikel 5

Behoeft geen implementatie

n.v.t.

n.v.t.

Artikel 6

Behoeft geen implementatie

n.v.t.

n.v.t.


X Noot
1

Richtlijn 2013/14/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (PbEU 2013, L 145).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 462/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus (PbEU 2013, L 146).

X Noot
3

Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEU 2003, L 235).

X Noot
4

Richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PbEU 2009, L 302).

X Noot
5

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174).

X Noot
6

Zie overweging 2 van de richtlijn.

X Noot
7

Richtlijn 2013/14/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/41/EG betreffende werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen ter voorkoming van een overmatig vertrouwen in ratings (PbEU 2013, L 145).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven