Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2014, 389 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2014, 389 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 17 juni 2014, nr. WJZ / 14095009;
Gelet op de artikelen 91h, tweede lid, 91i, vierde lid, 92, tweede lid, en 92a, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2014, nr. W15.14.0198/IV en W15.14.0197/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 15 oktober 2014, nr. WJZ / 14125286;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
kuiken, jonger dan 72 uur;
vrouwelijk dier van ten minste 20 weken oud, gehouden voor de productie van broedeieren ter verkrijging van moederdieren;
kip van ten minste 18 weken oud, gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;
ras van pluimvee, bestemd voor de productie van eieren;
kip of kalkoen van ten minste 20 weken respectievelijk 28 weken oud, gehouden voor de productie van broedeieren ter verkrijging van dieren die worden gehouden voor de productie van vlees of eieren;
bedrag waarmee de diergezondheidsheffing wordt verhoogd ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren van op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet, aangewezen besmettelijke dierziekten;
ei van pluimvee dat zich in een broedmachine bevindt om te worden afgeleverd aan de farmaceutische industrie, dan wel bestemd is om voor dit doel in een broedmachine te worden ingelegd;
Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189);
Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008, L 163);
kalkoen, direct bestemd voor de productie van vlees;
kip, direct bestemd voor de productie van vlees;
ras van pluimvee dat bestemd is voor de productie van vlees;
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De diergezondheidsheffing, bedoeld in de artikelen 3, 10, 12 en 14 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten, wordt tevens geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren van voor de in die artikelen genoemde diersoorten op grond van artikel 15, eerste lid, van de wet aangewezen besmettelijke ziekten.
De tarieven van de diergezondheidsheffing, bedoeld in de artikelen 3, 10, 12 en 14 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten, worden overeenkomstig Hoofdstuk 2 verhoogd met een opslag, met ingang van 1 januari van het op de datum van inwerkingtreding van dit besluit volgende kalenderjaar.
1. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van eendagskuikens van kippen, behorende tot een vleesras, bedraagt:
a. € 0,000183 per eendagskuiken, bestemd om te worden gehouden voor de productie van broedeieren;
b. € 0,000114 per eendagskuiken, bestemd om te worden gehouden voor de productie van vlees.
2. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van kippen, ouder dan 72 uur maar niet ouder dan 19 weken, behorende tot een vleesras en bestemd om te worden opgefokt tot moederdier of grootmoederdier, bedraagt:
a. € 0,006696 per kip, bestemd om te worden opgefokt tot moederdier;
b. € 0,010472 per kip, bestemd om te worden opgefokt tot grootmoederdier.
3. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van moederdieren of grootmoederdieren van kippen, behorende tot een vleesras, bedraagt:
a. € 0,014980 per moederdier;
b. € 0,004618 per grootmoederdier.
4. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van vleeskuikens, bedraagt € 0,000203 per vleeskuiken.
1. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van eendagskuikens van kippen, behorende tot een legras, bedraagt:
a. € 0,001306 per eendagskuiken, bestemd om te worden gehouden voor de productie van broedeieren;
b. € 0,000030 per eendagskuiken, bestemd om te worden gehouden voor de productie van eieren.
2. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van kippen, ouder dan 72 uur maar niet ouder dan 19 weken, behorende tot een legras, en bestemd om te worden opgefokt tot moederdier of grootmoederdier, bedraagt:
a. € 0,023929 per kip, bestemd om te worden opgefokt tot moederdier;
b. € 0,005371 per kip, bestemd om te worden opgefokt tot grootmoederdier.
3. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van kippen, ouder dan 72 uur maar niet ouder dan 17 weken, behorende tot een legras, en bestemd om te worden opgefokt tot legkip, bedraagt € 0,000155 per kip.
4. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van moederdieren of grootmoederdieren van kippen, behorende tot een legras, bedraagt:
a. € 0,068282 per moederdier;
b. € 0,007578 per grootmoederdier.
5. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van legkippen, bedraagt:
a. € 0,000733 per legkip die wordt gehouden voor de productie van biologische eieren als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 834/2007;
b. € 0,000536 per legkip die wordt gehouden voor de productie van eieren van hennen met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van Verordening (EG) nr. 589/2008;
c. € 0,000516 per legkip die wordt gehouden voor de productie van scharreleieren als bedoeld in bijlage II, onderdeel 2 van Verordening (EG) nr. 589/2008;
d. € 0,000356 per legkip die wordt gehouden voor de productie van kooi-eieren als bedoeld in bijlage II, onderdeel 2 van Verordening (EG) nr. 589/2008.
1. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van eendagskuikens van kalkoenen bedraagt € 0,000072 per eendagskuiken.
2. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van kalkoenen, ouder dan 72 uur maar niet ouder dan 28 weken, bestemd om te worden opgefokt tot moederdier, bedraagt € 0,000001 per kalkoen.
3. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van moederdieren van kalkoenen, bedraagt € 0,000001 per moederdier.
4. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van vleeskalkoenen, bedraagt € 0,000513 per vleeskalkoen.
1. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van eendagskuikens van eenden bedraagt € 0,000014 per eendagskuiken.
2. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van eenden, ouder dan 72 uur, bedraagt € 0,000087 per eend.
1. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van melkproducerende runderen bedraagt € 0,69 per rund.
2. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van andere runderen, bedoeld in het eerste lid, van 1 jaar of ouder bedraagt € 0,19 per rund.
3. De hoogte van de opslag ter zake van het houden van andere runderen, bedoeld in het eerste lid, jonger dan 1 jaar, bedraagt € 0,11 per rund.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 16 oktober 2014
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Met het Besluit heffing bestrijding dierziekten is onder de naam «diergezondheidsheffing» een heffing ingevoerd ter bestrijding van de kosten die de regering maakt vanwege de bestrijding van op grond van artikel 15, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd) aangewezen besmettelijke dierziekten. De aanleiding voor invoering van een diergezondheidsheffing is gelegen in het voornemen ter uitvoering van het regeerakkoord «Bruggen slaan» om de product- en bedrijfschappen met ingang van 1 januari 2015 op te heffen.
Het onderhavig besluit, getiteld Besluit heffing preventie dierziekten, voorziet in een verhoging van deze diergezondheidsheffing om ook de kosten te dekken die gemaakt worden voor het weren van besmettelijke dierziekten. Een dergelijke verhoging is wenselijk, omdat preventieve maatregelen van groot belang zijn om de kans op een uitbraak van besmettelijke dierziekten te verminderen.
Voor de achtergrond van invoering van de diergezondheidsheffing wordt verwezen naar § 1 tot en met § 3 van de nota van toelichting bij het Besluit heffing bestrijding dierziekten.
De Gwwd bevat in hoofdstuk VIII, afdeling 3, een heffingstelsel. Er kan door de Minister van Economische Zaken een heffing worden opgelegd voor:
a. het houden van varkens op een bedrijf (artikel 91a Gwwd)
b. het houden van andere diersoorten dan varkens (artikel 91h Gwwd) op een bedrijf, en
c. het verhandelen, vervoeren of slachten van dieren, het produceren, vervoeren of verhandelen van dierlijke producten of het bereiden van diervoeder, dan wel ter zake van het anders dan op een landbouwbedrijf houden van dieren (artikel 92 Gwwd).
Voor een nadere toelichting op het wettelijke kader van het heffingstelsel en de EU-aspecten wordt verwezen naar § 4 en § 6 van de nota van toelichting van het Besluit heffing bestrijding dierziekten.
De diergezondheidsheffing die is ingevoerd met het Besluit heffing bestrijding dierziekten heeft betrekking op:
• het houden van kippen, kalkoenen, eenden, schapen of geiten op een bedrijf;
• het houden van schapen of geiten, anders dan op een bedrijf;
• het produceren van vaccinbroedeieren;
• het houden van runderen op een bedrijf;
• het produceren van vaccinbroedeieren, en
• het verhandelen van varkens vanaf een bedrijf.
Met bedrijf wordt steeds bedoeld een landbouwbedrijf in de zin van artikel 1, eerste lid, Meststoffenwet, omdat artikel 1, tweede lid, Gwwd daarnaar verwijst.
Op grond van de artikelen 91h, tweede lid, en 92, tweede lid, van de Gwwd kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat een ingevoerde diergezondheidsheffing tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke en andere dierziekten. Met het oog hierop worden met dit besluit, overeenkomstig de artikelen 91h, vierde lid, en 92a, vierde lid, Gwwd de tarieven van de diergezondheidsheffing, zoals opgenomen in het Besluit heffing bestrijding dierziekten, verhoogd.
Er is voor gekozen om de verhoging van de diergezondheidsheffing ter dekking van de kosten voor het weren van dierziekten in een apart besluit op te nemen, omdat op het Besluit heffing bestrijding dierziekten en onderhavig besluit verschillende procedures van toepassing zijn. Ingevolge artikel 110 van de Gwwd is op dit besluit een nahangprocedure van toepassing. Het Besluit heffing bestrijding dierziekten behoeft op grond van artikel 110a van de Gwwd goedkeuring van het parlement. Daartoe dient binnen drie maanden na inwerkingtreding van dat besluit een wetsvoorstel ingediend te worden bij de Tweede Kamer.
De artikelen 4 tot en met 12 van het besluit bevatten de tarieven van de opslag waarmee de met het Besluit heffing bestrijding dierziekten ingestelde diergezondheidsheffing wordt verhoogd. Conform de artikelen 91i, vierde lid, en 92a, vierde lid, van de Gwwd zijn de tarieven gebaseerd op een raming van de verwachte preventiekosten voor de komende drie jaren, waarbij ook rekening is gehouden met de kosten van de afgelopen tweeënhalf jaren. Hierbij is voor wat betreft schapen en geiten onder meer rekening gehouden met de verwachte grote afname in 2014 van het aantal testen van schapen en geiten op de ziekte TSE, hetgeen voortvloeit uit de EU-regelgeving hierover. De in de artikelen 4 tot en met 12 van het besluit opgenomen tarieven zijn voldoende om de gewenste sectorbijdrage aan de verwachte jaarlijkse kosten van het Diergezondheidsfonds te dekken. Daarbij is rekening gehouden met kosten in verband met het weren van besmettelijke dierziekten waarvoor de productschappen voorheen verantwoordelijk waren, waaronder de Ziekte van Aujeszky bij varkens, Leukose bij runderen, en Mycoplasma bij pluimvee.
De begroting van de verwachtte jaarlijkse kosten is gebaseerd op de gemiddeld gerealiseerde jaarlijkse uitgaven vanuit het DGF over de jaren 2011–2013 (zoals verantwoord aan de Tweede Kamer), gecorrigeerd voor structurele wijzigingen in bepaalde kostenposten (bv TSE-regelgeving) en nieuwe kostenposten (bijv. overgenomen PBO-taken). De jaarlijkse kostenposten zijn relatief stabiel over de jaren heen en zien op de uitgaven voor monitoring, crisisvoorzieningen, afhandeling van verdenkingen en bestrijding van kleine dierziekteuitbraken.
Voor de preventiekosten resulteerde dit in een begroting van € 1,26 mln. voor de rundveesector, € 0,25 mln voor de varkenssector, € 0,69 mln voor de schapen- en geitensector en € 0,05 mln voor de pluimveesector.
Voor de toelichting op de totstandkoming van de tarieven voor de preventieheffing wordt verder verwezen naar § 5 van de nota van toelichting bij het Besluit heffing bestrijding dierziekten.
Op grond van artikel 3 van dit besluit wordt de diergezondheidsheffing met de opslag verhoogd met ingang van 1 januari van het op de datum van inwerkingtreding van dit besluit volgende kalenderjaar. Dat verhogingsmoment vloeit voort uit de artikelen 91h, tweede lid, en 92, tweede lid, van de Gwwd. Het voornemen bestaat om het Besluit heffing bestrijding dierziekten eind 2014 in werking te laten treden zodat de diergezondheidsheffing inclusief de verhoging voor het weren van dierziekten met ingang van 1 januari 2015 ingevoerd kan worden. Overigens kent artikel 17 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding. Indien onderdelen van dat besluit later dan 31 december 2014 in werking treden, dan betekent dat een opslagtarief dat met die onderdelen samenhangt eveneens later in werking zal treden. Met het oog hierop is in artikel 13 van onderhavig besluit eveneens voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding.
Dit laatste is met name van belang in verband met de opslag voor de diergezondheidsheffing voor het houden van runderen en verhandelen van varkens. Zoals toegelicht in § 5.6 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten is het de bedoeling dat de noodzakelijke kosten voor het weren van dierziekten bij varkens en runderen op korte termijn niet door middel van een nieuwe heffing zullen worden bekostigd maar uit de reserves van het Productschap Zuivel en het Productschap Vee en Vlees.
Vanaf 28 april tot 7 mei 2014 is het onderhavige besluit voorgelegd aan betrokken stakeholders in de sector. Daarvoor waren de berekeningen die ten grondslag liggen aan de diergezondheidsheffing al gedeeld met een expertwerkgroep vanuit de sector. Er zijn reacties ontvangen van Stichting AVINED, het Platform Kleine Schapen- en Geitenhouders (KSG), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), het Inter Keten Overleg i.o. (IKO), het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) en het Productschap Vee en Vlees (PVV).
In de reacties vraagt het bedrijfsleven een nadere toelichting op de totstandkoming van de heffingstarieven en de relevante kostenposten c.q. dierziekten waarop de diergezondheidsheffing van toepassing is. De toelichting bij paragraaf 5.2 is hierop verduidelijkt. Ook vragen enkele stakeholders aandacht voor de uitvoeringslasten. Deze opmerkingen zullen worden meegenomen bij de uiteindelijke keuze voor de uitvoering van de diergezondheidsheffing. Tenslotte zijn enkele suggesties gedaan voor alternatieve vormen van verdeling van de kosten op de korte en langere termijn. Deze suggesties zullen worden meegenomen in het traject voor de wetswijziging. Suggesties die afwijken van de huidige productschapsheffingen zijn niet op deze korte termijn overgenomen. Er wordt alleen afgeweken van de productschapssystematiek, omdat de Gwwd daartoe dwingt. In het geval van de varkens- en runderenhouders, is met het bedrijfsleven afgesproken dat de productschapssystematiek van heffen niet wordt overgenomen, omdat de inzet is de bestaande PBO-reserves voor het Diergezondheidsfonds te benutten. Alle stakeholders die een reactie hebben gegeven, zullen een schriftelijk antwoord krijgen in reactie op hun opmerkingen.
De opslag maakt onderdeel uit van de diergezondheidsheffing. Op de vaststelling, invordering, rechtsbescherming en handhaving/sanctionering van de diergezondheidsheffing is een groot deel van de fiscale wetgeving van toepassing. Hiervoor wordt verwezen naar § 4.3 van de nota van toelichting van het Besluit heffing bestrijding dierziekten. De Minister van Economische Zaken zal bij ministeriële regeling mandateren wie als inspecteur namens de minister zal optreden. Tevens zal hij zijn functionaris aanwijzen die zal worden belast met de invordering van de diergezondheidsheffing, naast de ontvanger van de belastingdienst. Bezien wordt welke functionarissen of instanties met deze taken zullen worden belast. Er is op dit moment daarom nog geen inzicht in de uitvoeringslasten. Deze moeten worden onderscheiden in eenmalige invoeringskosten en jaarlijkse exploitatiekosten. Wel is het streven de uitvoering zo efficient mogelijk te doen, ook omdat het op grond van artikel 95c, onderdeel d, van de Gwwd mogelijk is deze kosten uit het Diergezondheidsfonds te betalen. Tot slot zal nog bezien worden of op enig moment zal worden overgegaan tot elektronische aangifte.
Dit besluit leidt tezamen met het Besluit heffing bestrijding dierziekten tot een verlaging van de regeldruk met structureel € 485.000,–. Daarbij is van belang te beseffen dat de hoogte van de heffing bij de regeldrukberekening buiten beeld gebleven is. In het document waarmee rijksbreed de administratieve lasten worden berekend: «Meten is Weten II, handleiding voor het definiëren en meten van administratieve lasten voor het bedrijfsleven» is namelijk bepaald dat belastingen, leges, premies en retributies geen onderdaal zijn van de berekening van de administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten.
Dit besluit strekt ertoe heffingen op te leggen namens de Minister van Economische Zaken, waar die heffingen tot nu toe door de bedrijfslichamen werden opgelegd. Voor de pluimveesector en voor de schapen- en geitenhouderij wijzigt de regeldruk niet omdat de nieuwe regelgeving gebaseerd is op de bestaande verordeningen van die bedrijfslichamen. Er is hier geen sprake van nieuwe administratieve lasten en nalevingskosten.
Voor de rundvee- en varkenshouderij wordt de heffing vooralsnog niet voortgezet. Dit leidt tot een reductie van de administratieve lasten. De heffing was al lastenarm ingericht doordat in beginsel de veehouders indirect betaalden. Dit door een afslag van de prijs die werd ontvangen van de zuivelaars, exporteurs, verzamelcentra en slachterijen. Deze voldeden vervolgens de heffing aan de bedrijfslichamen. Voor de circa 1.000 zuivelaars en slachterijen betekent dit grof geschat een daling van de administratieve lasten met € 440.000,– (geschatte gemiddelde tijdsbesteding maandelijks 1 uur tegen een uurtarief van € 37,–). Omdat de circa 450 boerderijzuivelaars zelf de heffing aan de bedrijfslichamen voldeden, vervalt ook voor hen de administratieve last die samenhangt met het voldoen van de heffing. Bij een geschatte jaarlijkse tijdsbesteding van 3 uur per bedrijf tegen een uurtarief van € 37,– betekent dit een afname van de structurele administratieve lasten met circa € 45.000,–In termen van merkbaarheid is deze reductie echter afwezig. Dit omdat in de praktijk de heffing al enige jaren op nul was gesteld. Voor de rundvee- en varkenshouderij is overigens inwerkingtreding op een later tijdstip alsnog voorzien. Daaruit voortvloeiende gevolgen voor de regeldruk zullen op dat moment opnieuw in kaart worden gebracht.
In dit artikel zijn definities opgenomen van diverse begrippen die in het besluit voorkomen. Dezelfde begrippen worden gebruikt als in het Besluit heffing bestrijding dierziekten. Met het begrip «opslag» wordt tot uitdrukking gebracht met welk bedrag de verschillende tarieven van de diergezondheidsheffing worden verhoogd ten behoeve van de bekostiging van het weren van besmettelijke dierziekten.
In dit artikel is bepaald dat de diergezondheidsheffing, bedoeld in de artikelen 3, 10, 12 en 14 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds ter wering van besmettelijke dierziekten. De besmettelijke dierziekten zijn op basis van artikel 15, eerste lid, Gwwd, aangewezen in de artikelen 2, 3 en 7 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoonosen en TSE’s. Artikel 2 geeft daarmee invulling aan de bevoegdheid op grond van artikel 91h, tweede lid, en 92, tweede lid, Gwwd, de diergezondheidsheffing te verhogen met een opslag vanwege de kosten van preventieve diergezondheidszorg.
Artikel 3 regelt ten algemene dat de diergezondheidsheffing met een bepaald tarief wordt verhoogd om de kosten voor het weren van besmettelijke dierziekten te kunnen voldoen. De hoogte van de opslag zelf wordt bepaald in de artikelen 4 tot en met 12.
De precieze hoogte van de opslag is bepaald in de artikelen 4 tot en met 12. Voor de vormgeving en opzet van deze artikelen is aangesloten bij de samenhangende artikelen in het Besluit heffing bestrijding dierziekten. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in de nota van toelichting bij het Besluit heffing bestrijding dierziekten.
In de artikelen 4 tot en met 9 zijn de tarieven opgenomen voor de opslag voor het houden van dieren op een bedrijf. Uit artikel 1, tweede lid van de Gwwd blijkt dat met «bedrijf» het landbouwbedrijf wordt bedoeld. De definities van «bedrijf» en «landbouw» zijn ontleend aan de Meststoffenwet en staat voor het geheel van productie-eenheden, bestaande uit grond en gebouwen, dienende voor de uitoefening van de landbouw.
Met deze bepaling kan de regering de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit besluit bepalen. Het streven is erop gericht dit besluit in 2014 in werking te laten treden, zodat de opslag met ingang van het heffingsjaar 2015 kan worden geheven. Vooralsnog zal de diergezondheidsheffing voor het houden van runderen en het verhandelen van varkens nog niet in werking treden in 2015. Vooruitlopend op het wetsvoorstel (ref) zullen de runder- en varkenssector hun bijdrage aan het Diergezondheidsfonds in 2015 voldoen uit reserves van de productschappen Zuivel respectievelijk Vee en Vlees en Zuivel. De basis voor een opslag op de heffing voor het houden van runderen en het verhandelen van varkens is in dit besluit opgenomen, teneinde te borgen dat bij eventuele vertraging van een toekomstig wetsvoorstel tot aanpassing van het heffingenstelsel van de Gwwd voldoende middelen voor het Diergezondheidsfonds kunnen worden bijeengebracht.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-389.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.