Wet van 2 maart 2005, houdende wijziging van de Huisvestingswet (wijziging bepalingen met betrekking tot de huisvesting van verblijfsgerechtigden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Huisvestingswet zodanig te wijzigen dat de huisvesting van verblijfsgerechtigden voortvarender ter hand kan worden genomen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Huisvestingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13c, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. aan wie op grond van een asielverzoek een van de verblijfsvergunningen, bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, indien zij na die verlening voor de eerste maal woonruimte zoeken;.

B

Artikel 60a, onder a, komt te luiden:

a. verblijfsgerechtigden: vreemdelingen die in Nederland op grond van een asielverzoek rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000;.

C

In artikel 60b, tweede lid, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

D

Artikel 60c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de woorden: op verzoek van een of meer gemeenten.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

E

Artikel 60e, tweede en derde lid, wordt vervangen door drie leden, luidende:

  • 2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente en stellen zij burgemeester en wethouders een termijn, waarbinnen zij alsnog zelf in de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste zes maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderhalfjaar waarop die verplichting van toepassing was.

  • 3. Indien gedeputeerde staten geheel of gedeeltelijk nalaten uitvoering te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, voorziet Onze Minister in de uitvoering van die verplichting namens gedeputeerde staten en ten laste van de provincie.

  • 4. Alvorens toepassing te geven aan het derde lid pleegt Onze Minister overleg met gedeputeerde staten en stelt hij gedeputeerde staten een termijn, waarbinnen zij alsnog in de uitvoering van die verplichting kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. Het tweede lid is niet van toepassing.

F

Artikel 60f komt te luiden:

Artikel 60f

  • 1. Burgemeester en wethouders brengen binnen vier weken na afloop van het kalenderhalfjaar aan gedeputeerde staten verslag uit over de voortgang van de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Burgemeester en wethouders verstrekken daarbij tevens inzicht in de maatregelen die worden voorbereid of zijn genomen teneinde geheel uitvoering te geven aan de bedoelde verplichting.

  • 2. Gedeputeerde staten brengen binnen acht weken na afloop van het kalenderhalfjaar aan Onze Minister gemotiveerd verslag uit over het al dan niet toepassen van artikel 60c of artikel 60e, eerste en tweede lid, met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

G

In artikel 60g, tweede lid, wordt «van overeenkomstige toepassing» vervangen door: niet van toepassing.

H

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 april 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op de instelling van plusregio’s (Wijzigingswet Wgr-plus) na tot wet te zijn verheven in werking treedt, komt, in afwijking van artikel IV, onderdeel C, van die wet, artikel 60g te luiden:

Artikel 60g

  • 1. Het dagelijks bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, treedt voor de toepassing van de artikelen 60c, 60e en 60f in de plaats van gedeputeerde staten.

  • 2. De artikelen 116 en 117 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn niet van toepassing.

I

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 april 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op de instelling van plusregio’s (Wijzigingswet Wgr-plus) na tot wet te zijn verheven eerder dan of tegelijk met deze wet in werking treedt, vervallen de onderdelen G en H, en wordt artikel 60g als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De artikelen 116 en 117 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn niet van toepassing.

ARTIKEL II

Het in artikel 60f, eerste lid, van de Huisvestingswet, zoals die wet luidt na de inwerkingtreding van deze wet, bedoelde verslag wordt voor de eerste maal opgesteld nadat sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een geheel kalenderhalfjaar is verstreken. Over het daaraan voorafgaande kalenderhalfjaar wordt verslag uitgebracht op de wijze als is aangegeven in artikel 60f van de Huisvestingswet, zoals die wet laatstelijk luidde voor de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 2 maart 2005

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 566

Naar boven