33 047 Bestuur en bestuurlijke inrichting

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2012

Met deze brief bericht ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, over de voortgang rond enkele belangrijke thema’s uit de visie bestuur en bestuurlijke inrichting. In het eerste deel van mijn brief ga ik in op de Randstad, de opheffing van de Wgr-plus en de oprichting van twee vervoerregio’s, voorheen infrastructuurautoriteiten. In het tweede deel geef ik een stand van zaken op de overige dossiers zoals genoemd in de visienota bestuur en bestuurlijke inrichting. In het derde gedeelte vindt u de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor openbaar bestuur op de bestuurlijke visienota.

1. Randstad, Wgr-plus en de vervoerregio’s

In de visienota bestuur en bestuurlijke inrichting (Kamerstukken II, 2011/12, 33 047, nr. 1) zijn de hoofdlijnen geschetst van het bestuurlijke perspectief in de Randstad, de afschaffing van de Wgr-plus en de opbouw van twee infrastructuurautoriteiten in de Noord- en in de Zuidvleugel. Bij deze bericht ik u over de besluitvorming op deze dossiers.

Economische samenwerking op Randstadniveau versterken

In de visie Bestuur en bestuurlijke inrichting, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Bedrijfslevenbrief heeft het kabinet vanuit verschillende perspectieven het belang geschetst van versterking van de economische concurrentiepositie van de twee vleugels van de Randstad. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de verbetering van de bestuurlijke samenwerking en afstemming in dit gebied. Dit betekent in de ogen van het kabinet dat gemeenten en provincies zich moeten inspannen om de economische ontwikkeling in de Randstad maximaal te faciliteren. Zij dienen daarbij invulling te geven aan een economische agenda voor de twee vleugels van het gebied.

In lijn met bovengenoemde kabinetsnota’s zet het kabinet in op het versterken van de bestuurlijke samenwerking door flexibele informele samenwerkingsvormen op het brede ruimtelijk-economische terrein in de Noordvleugel, respectievelijk Zuidvleugel op basis van een economische agenda. Het samenbrengen en verbreden van de economische agenda’s leidt in de ogen van het kabinet tot een gedragen visie op de ontwikkeling van de vleugels. Dit versterkt de slagkracht en het tempo van de besluitvorming – ook bij de individuele provincies en gemeenten – omdat er overeenstemming bestaat over de uitgangspunten en de koers. Op verzoek van het kabinet is zowel door de Noordvleugel, inclusief de regio Utrecht, als door de Zuidvleugel een visie op de samenwerking opgesteld; beide zijn inmiddels ontvangen. Hieronder ga ik in op de brieven en geef ik de visie van het kabinet weer.

De Noordvleugelpartijen onderschrijven in hun visie op de samenwerking dat intensivering van de bestuurlijke samenwerking in de Noordvleugel van groot belang is om het economisch potentieel van de Noordvleugel optimaal te benutten en versterking van de economische internationale positie van dit gebied te realiseren. Op deze manier kan het potentieel van de regio beter benut worden. De Noordvleugelpartijen stellen in hun brief dat daarvoor commitment nodig is. De Noordvleugel heeft tot tevredenheid van het kabinet de intentie om samen met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te komen tot een concrete landsdelige economische agenda. Dit traject is inmiddels in gang gezet door middel van een landsdelige actie-agenda ter versterking van het topsectorenbeleid. De Noordvleugelpartijen kiezen voor een pragmatische aanpak; de Noordvleugelpartijen geven aan dat de verbetering van de samenwerking een proces van langere adem is en stap voor stap gaat. Daarbij kan op termijn gedacht worden aan integratie van de twee flexibele platforms (triple helix boards) in het gebied, te weten de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en de NV Utrecht. In 2012 wordt door de partijen verkend welke vormen van niet-vrijblijvende samenwerking zich het beste lenen voor een meer structurele samenwerking tussen de bestuurlijke partijen in de Noordvleugel. Het kabinet is tevreden met deze inzet.

Ook het zuidelijk deel van de Randstad heeft recentelijk haar plannen gepresenteerd. Deze bestaan allereerst uit de geplande samenwerking in de metropoolregio, zoals beschreven in de het plan «Vernieuwend Besturen: de metropoolregio Rotterdam Den Haag». Partijen hebben zeven pijlers geïdentificeerd waarop de samenwerking zal plaatsvinden, gericht op vervoersvraagstukken, regionale economie, onderwijs en arbeidsmarkt en diverse voorzieningen (wonen, groen, cultuur, sport). Deze plannen zijn het uitgangspunt voor de samenwerking van de diverse gemeenten in de metropool Rotterdam-Den Haag, waar de provincie een sleutelrol wordt toegedicht en samenwerking met het Rijk wordt voorzien. In het zuidelijk deel van de Randstad1 is tevens in november 2011 al een «Economische agenda Zuidvleugel 2012–2015» gepresenteerd. Zoals de partijen hierin zelf aangeven, heeft deze agenda tot doel om partijen bijeen te krijgen en te verbinden, de regionale samenwerking te bevorderen en kansrijke ontwikkelingen aan te jagen. Op deze manier kan de economische potentie van de regio, die een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie, verder benut en ontwikkeld worden. Gezien de samenhang richting het zuiden acht het kabinet het van belang dat de agenda wordt verbreed richting het Rijn-Scheldedeltagebied, in de vorm van flexibele samenwerking.

In lijn met deze processen zet het kabinet in op een versteviging van de bestuurlijke samenwerking in de Noord- en Zuidvleugel. De gepresenteerde plannen laten zien dat in de beide vleugels het bestuurlijk draagvlak voor intensievere samenwerking bestaat. Het is van belang om aan te sluiten bij de bestaande initiatieven en te zorgen dat deze versterkt worden op de wijze zoals hierboven is beschreven. Het kabinet zal de ontwikkeling op het verbeteren van de inhoudelijke samenwerking monitoren en daarover de Tweede Kamer informeren.

Versterking van bereikbaarheid in de Randstad

Naast de inzet van het kabinet op versterking van de bestuurlijke samenwerking in de Noord- en de Zuidvleugel op basis van een stevige economische agenda bevordert het kabinet dat provincies en gemeenten op de vleugels van de Randstad op het terrein van verkeer en vervoer tot betere samenwerking komen.

Het kabinet heeft haar visie op verkeer en vervoer en bereikbaarheid vastgelegd in de eerdergenoemde SVIR. Focus bij de uitwerking van de SVIR ligt op stedelijke regio’s, achterlandverbindingen, mainports, brainports en greenports met hun specifieke kwaliteiten en bereikbaarheidseisen. Om de doelen te halen is het nodig dat provincies en gemeenten gezamenlijk optrekken, plannen ontwikkelen en hun besluitvorming op elkaar afstemmen. Door gemeenschappelijk optreden zijn zij voor het Rijk bij het MIRT, bij het OV en bij verkeersmanagement de «partner in de regio». Met deze doelgerichte aanpak kunnen provincies en gemeenten bijdragen aan betere bereikbaarheid en tegelijk vermindering van bestuurlijke drukte realiseren.

In de Randstad speelt bovendien mee dat door de verwachte groei van de grootstedelijke agglomeraties een complexe opgave ontstaat die om een aanpak vraagt over de bestaande grenzen heen. In het noordelijk deel van de Randstad moet met name de bereikbaarheid op de as Schiphol–Amsterdam–Almere worden versterkt. In het zuidelijk deel van de Randstad ontstaat een aaneengesloten gebied waardoor de vervoerssystemen van de bestaande agglomeraties rond Rotterdam en Den Haag steeds meer een eenheid vormen. Deze inhoudelijke opgaven vereisen versterking van de bestuurlijke samenwerking in het noordelijk deel van de Randstad en het zuidelijk deel van de Randstad.

Afschaffing Wgr-plusregio’s

Uitgangspunt van het kabinet is een bestuurlijke inrichting die bestaat uit twee niveaus van algemeen bestuur naast het Rijk. In een dergelijke benadering passen geen blijvende, naar een zelfstandige bestuurslaag op bovenlokaal niveau tenderende Wgr-plusregio’s. De intrekkingswet Wgr-plus maakt een einde aan de verplichte samenwerking in de acht Wgr-plusregio’s en het rechtstreeks toedelen van taken aan deze regio's. Vrijwillige samenwerking op basis van de Wgr blijft uiteraard mogelijk, want die doet geen afbreuk aan het uitgangspunt dat er drie bestuurslagen van algemeen bestuur zijn. Daarnaast zal op sublokaal niveau een einde komen aan de mogelijkheid om deelgemeenten in te stellen. De nota naar aanleiding van het verslag bij het daartoe strekkende wetsvoorstel zal binnenkort worden uitgebracht. Beide wetsvoorstellen leiden er toe dat burgers en bedrijven die in enkele stedelijke gebieden nu nog te maken hebben met vier of zelfs vijf bestuurslagen er straks nog slechts te maken hebben met drie. Ik zal vóór de zomer van 2012 het voorstel van wet bij de Tweede Kamer indienen

Het kabinet gaat ervan uit dat de provincies samen met de gemeenten die horen tot de op te heffen Wgr-plusregio’s in goed overleg zoeken naar oplossingen voor vraagstukken die zich in de toekomst voordoen rond de samenwerking en op dit moment bij de overheveling van taken. Het staat de betrokken partijen vrij om binnen de kaders van de Wgr op een later moment ook op andere inhoudelijke beleidsvelden en/of bestuurlijk (andere gemeenten of provincies) samenwerking tot stand te brengen.

Bij het afschaffen van de Wgr-plusregio’s moeten voorzieningen worden getroffen voor drie wettelijke taken. De belangrijkste is de verkeer- en vervoertaak, die opnieuw belegd moet worden. De tweede betreft de woonruimteverdeling. Beleidscoördinatie op dit terrein blijft ook na afschaffing van de plusregio’s op het niveau van de regionale woningmarkt wenselijk. In de derde plaats dient ten aanzien van de jeugdzorg een overgangsregeling te worden getroffen om er voor te zorgen dat tot de decentralisatie naar de gemeenten de continuïteit in de organisatie van de jeugdzorg wordt gewaarborgd. In het onderstaande worden eerst de taken op het terrein van huisvesting en de jeugdzorg besproken, daarna komt de verkeer- en vervoertaak uitvoerig aan de orde.

Huisvesting

Op grond van de Huisvestingswet zijn de besturen van de plusregio’s thans bevoegd om een regionale huisvestingsverordening vast te stellen en kunnen de gemeenten in de plusregio geen eigen gemeentelijke verordening maken. In het belang van een goede regionale woonruimteverdeling is het wenselijk bij de afschaffing van de plusregio’s een voorziening te treffen waarmee in woningmarktregio’s waarin dat noodzakelijk is voor een evenwichtige woonruimteverdeling, een gecoördineerd beleid moet worden gevoerd. In de Huisvestingswet zal daarom een provinciale bevoegdheid opgenomen worden om, op verzoek van één of meer gemeenten, gemeenten aan te wijzen waar uitsluitend een door hen gezamenlijk vastgestelde regionale huisvestingsverordening kan gelden.

Overgangsregeling jeugdzorg

De provincies Noord- en Zuid-Holland hebben hun taken op het gebied van de jeugdzorg op grond van artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet overgedragen aan de plusregio’s rond Rotterdam, Amsterdam en Haaglanden. Deze drie plusregio’s zijn volgens de huidige Wet op de Jeugdzorg gelijkgesteld aan provincies voor wat betreft verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de jeugdzorg. Afschaffing van de Wgr-plus betekent dat de wettelijke basis hiervoor verdwijnt. Omdat de stelselwijziging van de jeugdzorg gepland is per 1-1-2015, is een overgangsregeling nodig om te voorkomen dat deze taak eerst terugvalt naar de beide provincies om na enige tijd vervolgens weer overgeheveld te moeten worden naar de gemeenten. In de wet waarbij de plusregio’s worden afgeschaft, zal een voorziening worden getroffen in de huidige Wet op de jeugdzorg om de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg in de genoemde stadsregio’s te continueren tot de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg.

Verkeer en vervoer

Voor de verkeer- en vervoertaken (waaronder OV-concessies) en de daarbij behorende financiële middelen (BDU verkeer- en vervoer) worden de taken en de BDU-middelen van de stadsregio’s Eindhoven, Arnhem-Nijmegen, Twente en Utrecht ondergebracht bij de desbetreffende provincies.2 Dit past gelet op de bestuurlijke hoofdstructuur het beste bij het schaalniveau van de taak en sluit aan bij het ruimtelijk-economische profiel van de provincies. De Noord- en de Zuidvleugel vragen om een aparte aanpak vanwege de complexiteit van het verkeer en vervoer in en rond de grote steden, de verwevenheid met het gemeentelijk ruimtelijk-economisch beleid en de bestuurlijk complexe situatie op de vleugels. Daarom wordt gekozen voor de inrichting van twee vervoerregio’s in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad, in de visienota nog aangeduid als infrastructuurautoriteiten, waarmee de samenwerking op de vleugels wordt verbreed. Het kabinet wil met de inrichting van twee vervoerregio’s een beweging op gang brengen waarmee de samenwerking wordt verbreed en versterkt en waarmee de huidige Wgr-plus-taken en -middelen goed worden belegd. Voor de verbrede samenwerking op de vleugels van de Randstad vraagt het kabinet aan de betrokken overheden om te komen tot twee vrijwillige samenwerkingsverbanden op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Ook de provincies nemen deel aan de gemeenschappelijke regeling. De vervoerregio’s moeten werken aan samenhangend regionaal beleid en efficiënte uitvoering van verkeer en vervoertaken. Door de vrijwillige samenwerking is de democratische legitimatie geborgd. De vervoerregio’s krijgen als opdracht mee de uitvoering van de OV-concessietaak voor het regionaal openbaar vervoer en de efficiënte inzet van de financiële middelen (BDU) ten behoeve van regionaal openbaar vervoer, investeringen in regionale infrastructuur en verkeersmanagement. De twee vervoerregio’s moeten functioneren op het moment dat de Wgr-plusregio wordt opgeheven, wat is voorzien op 1-1-2013. Taken en middelen worden rechtstreeks door het Rijk aan de vervoerregio toegekend.

De vervoerregio in de zuidelijke Randstad zal het gebied beslaan dat bestaat uit de samenvoeging van de regio’s Haaglanden en Rotterdam. De vervoerregio voor de noordelijke Randstad betreft het gebied dat bestaat uit de gemeenten die nu de regio Amsterdam vormen en de gemeente Almere.

De huidige BDU-middelen voor de Wgr-plusregio’s Rotterdam, Haaglanden en Amsterdam worden via een specifieke uitkering door het ministerie van Infrastructuur en Milieu rechtstreeks uitgekeerd aan de beide vervoerregio’s. De OV-concessiebevoegdheid die momenteel bij deze Wgr-plusregio’s zijn belegd worden in de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) rechtstreeks bij de beide vervoerregio’s belegd. Taak en middelen voor wat betreft Almere zal in de samenwerking van de Noordvleugel worden ingebracht door de provincie Flevoland.

2. Korte stand van zaken overige dossiers visienota

Indirecte verkiezing waterschapsbestuurders

Uw Kamer heeft in januari verslag uitgebracht over dit wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2011/12, 33 097, nr. 5). De nota naar aanleiding van het verslag is bovendien onlangs verstuurd, met daarbij een reactie op de motie-Schouw (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VII, nr. 98). Met de verwijzing daarnaar wordt hier herhaald dat dit kabinet geen voorstel zal doen om de waterschappen onder te brengen bij een andere bestuurslaag, i.c. de provincies.

Vermindering politieke ambtsdragers in onderscheiden bestuurslagen

Het wetsvoorstel voor vermindering politieke ambtsdragers (gemeenten, provincies, waterschappen) is ter consultatie aangeboden aan VNG, IPO en UvW. Inmiddels zijn van alledrie de koepelorganisaties reacties ontvangen. Ook zijn van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam reacties ontvangen, dit vanwege de samenhang met het wetsvoorstel afschaffing deelgemeenten (Kamerstukken 33 017). Na verwerking van de reacties in de memorie van toelichting gaat het wetsvoorstel voor advies naar de Afdeling advisering van de Raad van State.

Vermindering leden Tweede en Eerste Kamer

De Raad van State heeft advies uitgebracht over het voorstel voor wijziging van de Grondwet inzake de vermindering van het aantal leden van de Staten-Generaal. Het nader rapport is in voorbereiding.

Afschaffing deelgemeenten

Nadat uw Kamer op 13 december 2011 het verslag over het wetsvoorstel heeft vastgesteld, wordt gewerkt aan de nota naar aanleiding van het verslag; deze zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Decentralisaties naar gemeenten

Het wetsvoorstel voor de decentralisatie begeleiding (beoogde invoering voor nieuwe cliënten per 2013, voor de gehele groep per 1 januari 2014) ligt op dit moment voor in de Tweede Kamer. Op dit moment is de nota n.a.v. het verslag in voorbereiding. Het wetsvoorstel Werken naar Vermogen (invoering beoogd per 1 januari 2013) ligt sinds begin februari eveneens voor in de Tweede Kamer voor ter behandeling. De decentralisatie jeugdzorg is beoogd per 1 januari 2015. De betrokken vakdepartementen werken op dit moment aan de voorbereiding van het wetsvoorstel.

Decentralisaties naar provincies

Op 10 februari 2012 is uw Kamer bij brief van de staatssecretaris van EL&I geïnformeerd over de stand van zaken van de decentralisatie natuur (Kamerstukken II, 2011/2012, 30 825, nr. 153). Het Rijk en het IPO zijn het eens geworden over uitvoeringsafspraken van het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur. Deze afspraken betreffen onder meer inzet van het «grond voor grond-principe», de reikwijdte van de evaluatie in 2016, de afronding Recreatie om de Stad (RodS) en het agrarisch natuurbeheer buiten de EHS. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar deze brief

Herziening Wgr

De herziening van de Wgr ter oplossing van problemen rondom intergemeentelijke samenwerking is in voorbereiding en zal spoedig ter consultatie worden aangeboden.

3. Reactie op het briefadvies Raad voor openbaar bestuur over kabinetsvisie «Bestuur en bestuurlijke inrichting»

In het laatste deel van deze brief ga ik kort in op het briefadvies van de Raad voor openbaar bestuur op deze visienota. Daarbij wordt aangesloten bij de opzet van het advies, dat vooral ingaat op een aantal aspecten, dat volgens de Raad te weinig aandacht krijgt in de bestuurlijke visienota, of in zijn ogen juist meer uitwerking behoeft.

Overheid en samenleving

Het kabinet heeft oog voor de oproep van de Raad voor de zoektocht naar nieuwe verbindingen, en het belang van het versterken van de relaties tussen overheid en samenleving. Het bestuur moet in dienst staan van de burger. De discussie die daarbij gevoerd dient te worden, is voor welke zaken de burger wel of niet verantwoordelijk gemaakt kan worden en op welke wijze dit dient te gebeuren.

Proces en regie

De eerste vier aandachtspunten van de Raad betreffen het proces en de aanpak van de bestuurlijke inrichting, alsmede de mate van regie die daarop zou moeten worden gevoerd. De Raad bepleit meer richting en sturing bij het proces van bestuurlijke herinrichting, en adviseert in dit licht het opstellen van richtinggevende uitgangspunten en het aanstellen van een staatssecretaris of regeringscommissaris als procesregisseur. Deze procesaanpak zou volgens de Raad gebruikt kunnen worden voor definitieve besluitvorming over bestuurlijke schaalvergroting in de Noordvleugel van de Randstad. De Raad is bovendien van mening dat met opschaling van onderop niet kan worden volstaan.

Het kabinet deelt de mening van de Raad dat het van belang is om bij de bestuurlijke herinrichting bepaalde uitgangspunten helder voorop te stellen. Het kabinet houdt in dat opzicht vast aan de – interbestuurlijk vastgestelde – principes van «decentraal wat kan, centraal wat moet» en «je gaat erover of niet». Daarnaast zet dit kabinet in op vermindering van bestuurlijke drukte en het meer organiseren van bestuur op hoofdlijnen om op deze manier te komen tot een krachtiger, kleinere en meer slagvaardige overheid. Bovendien is in de bestuursafspraken het belang herbevestigd van het overleg tussen de verschillende overheden over voornemens die de andere lagen raken.

Het kabinet gaat uit, zoals eerder in deze brief toegelicht, van intensievere bestuurlijke samenwerking. In dat licht ga ik niet uitgebreid in op de voorstellen van de Raad voor een politieke regisseur in de vorm van een staatssecretaris of regeringscommissaris.

Ten aanzien van de (gemeentelijke) opschaling heeft het kabinet een andere visie dan de Raad. Uitgaande van het door het kabinet gehuldigde principe van herindeling van onderop, past het niet om (vanuit het Rijk) gemeenten met een te kleine omvang voor de keuze te stellen: samenwerken of herindeling. Indien een gemeentelijke herindeling nodig geacht wordt, bestaat de mogelijkheid voor provincies om hiertoe het initiatief te nemen. In het licht van een doelmatiger taakverdeling is het ongewenst dat hierop vanuit het Rijk extra gestuurd wordt. In het nieuwe beleidskader herindeling staan criteria waaraan de Minister van BZK het proces en de inhoud van herindelingvoornemens toetst. Het kabinet deelt niet de opvatting van de Raad dat opschaling per definitie nodig is of dat er per definitie een relatie is tussen schaalgrootte (kleine gemeenten) en een gebrek aan bestuurskracht. De afweging voor opschaling dient vooral lokaal te gebeuren, net als keuze tussen herindeling, intergemeentelijke samenwerking, gezamenlijke inkoop etc. De bestuurskracht van gemeenten kan op meerdere manieren versterkt worden. Welke manier of combinatie van manieren de beste is, dient primair lokaal te worden beoordeeld.

Decentralisatie: beleidsvrijheid versus sturing

De Raad acht het voor het slagen van de decentralisaties noodzakelijk dat kabinet en parlement hun sturingsambities na overdracht van rijkstaken en -bevoegdheden loslaten dan wel beperken. Tegelijkertijd vraagt de Raad met verwijzing naar een aantal decentralisaties om een brede benadering «die enerzijds recht doet aan het principe van herindeling van onderop maar anderzijds toch ook een waarborg biedt voor het realiseren van een minimaal noodzakelijke schaalgrootte» en ziet op dit punt juist wel een regierol voor het Rijk. Deze spanning tussen beide uitgangspunten toont dat het hier geen eenvoudig vraagstuk betreft. Het kabinet werkt aan het beperken van het verticale toezicht en het versterken van het horizontale toezicht en neemt voor zichzelf het advies van de Rob omtrent het beperken van sturingsambities ter harte.

Het kabinet is het eens met de nadruk die de Rob legt op het belang van beleidsvrijheid bij decentralisaties waardoor gemeenten de mogelijkheid krijgen om wetten in hun onderlinge samenhang uit te voeren. In de Bestuursafspraken 2011–2015 staat dat als een taak aan een bestuurslaag wordt toebedeeld, zij de grootst mogelijke vrijheid krijgt de taak naar eigen inzicht uit te voeren. Gemeenten zijn daardoor in staat lokaal integraal maatwerk te leveren en daarbij verbindingen te leggen tussen de verschillende domeinen. De kabinetsinzet bij de parlementsbehandeling van de decentralisaties is dan ook uitvoering conform de Bestuursafspraken 2011–2015. Het kabinet is graag partner van de medeoverheden om deze decentralisaties tot een goed einde te brengen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies


X Noot
1

De Zuidvleugelpartners zijn: provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag, Stadsregio Rotterdam, Stadsgewest Haaglanden, Holland Rijnland, Drechtsteden en Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH).

X Noot
2

Dit geldt niet voor de stadsregio parkstad Limburg, omdat de OV-taken en BDU-gelden niet daar belegd zijn, maar al bij de provincie Limburg berusten.

Naar boven