Besluit van 13 januari 2014 tot vaststelling van de bedragen van de bestuurlijke boetes op grond van artikel 9c, derde lid, van de Bankwet 1998 en artikel 11, derde lid, van de Muntwet 2002 (Besluit bestuurlijke boetes echtheids- en geschiktheidscontrole van eurobankbiljetten en euromunten)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 21 november 2013, FM/2013/2061 M, directie Financiële Markten;

Gelet op artikel 9c, derde lid, van de Bankwet 1998 en artikel 11, derde lid, van de Muntwet 2002;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 december 2013, no. W06.13.0423/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 8 januari 2013, FM/2013/2242 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Het basisbedrag voor de bestuurlijk boete, bedoeld in artikel 9c, tweede lid, van de Bankwet 1998 bedraagt:

    • a. € 25.000, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de verordening valsemunterij voor zover de overtreding betrekking heeft op eurobankbiljetten;

    • b. € 15.000, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 9a, eerste tot en met derde lid, van de Bankwet 1998;

    • c. € 25.000, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De Nederlandsche Bank N.V. kan het basisbedrag met ten hoogste 100% verlagen of met ten hoogste 50% verhogen, indien de ernst of de duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

  • 3. De Nederlandsche Bank N.V. kan voorts het basisbedrag met ten hoogste 100% verlagen of met ten hoogste 50% verhogen, indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

Artikel 2

  • 1. Het basisbedrag voor de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Muntwet 2002 bedraagt:

    • a. € 12.500, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de verordening valsemunterij voor zover de overtreding betrekking heeft op euromunten;

    • b. € 7.500, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de verordening echtheids- en geschiktheidscontrole euromunten;

    • c. € 25.000, indien sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De Nederlandsche Bank N.V. kan het basisbedrag met ten hoogste 100% verlagen of met ten hoogste 50% verhogen, indien de ernst of de duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

  • 3. De Nederlandsche Bank N.V. kan voorts het basisbedrag met ten hoogste 100% verlagen of met ten hoogste 50% verhogen, indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

Artikel 3

  • 1. De Nederlandsche Bank N.V. houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder.

  • 2. De Nederlandsche Bank N.V. kan op basis van het eerste lid de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met maximaal 100 procent.

Artikel 4

Het Besluit bestuurlijke boetes Bankwet 1998 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bestuurlijke boetes echtheids- en geschiktheidscontrole van eurobankbiljetten en euromunten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 13 januari 2014

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Uitgegeven de vierentwintigste januari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan kredietinstellingen, betaaldienstverleners en andere economische operatoren die bankbiljetten en munten verwerken, indien zij niet voldoen aan de verplichting om eurobankbiljetten en euromunten te controleren op vervalsingen en hun geschiktheid voor circulatie.

Deze verplichting voor kredietinstellingen, betaaldienstverleners en andere economische operatoren is vastgelegd in:

  • artikel 6, eerste lid, van de verordening valsemunterij1.

    Alle ontvangen eurobankbiljetten en euromunten moeten op hun echtheid worden gecontroleerd voordat deze opnieuw in omloop worden gebracht, en er moet worden gezorgd voor het detecteren van vervalsingen.

  • artikel 3, tweede lid, van de verordening echtheids- en geschiktheidscontrole euromunten2.

    Alle euromunten waarvan vermoed wordt dat ze vals zijn en voor circulatie ongeschikte euromunten moeten worden ingeleverd bij de aangewezen nationale autoriteit, in casu het Nationaal Analyse Centrum voor Munten bij de Koninklijke Nederlandse Munt N.V.

  • artikel 9a van de Bankwet 1998.

    Volgens de daartoe door de Europese Centrale Bank vastgestelde procedures moeten alle ontvangen eurobankbiljetten worden gecontroleerd op hun geschiktheid voor circulatie alvorens deze biljetten weer in omloop worden gebracht en voor circulatie ongeschikte bankbiljetten moeten worden ingeleverd bij DNB.

Op grond van artikel 9c, derde lid, van de Bankwet 1998 en artikel 11, derde lid, van de Muntwet 2002 dient de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boetes bij algemene maatregel van bestuur te worden vastgelegd. Daartoe strekt het onderhavige besluit.

Artikelsgewijs

Artikelen 1, 2 en 3

Artikel 1 stelt de hoogte van de basisbedragen van de bestuurlijke boetes vast ten aanzien van de echtheids- en geschiktheidscontrole van eurobankbiljetten. Artikel 2 behelst een overeenkomstige bepaling ten aanzien van de echtheids- en geschiktheidscontrole van euromunten.

Indien de overtreding betrekking heeft op bankbiljetten, bedraagt het basisbedrag van de op te leggen bestuurlijke boete ten aanzien van de echtheidscontrole en het detecteren van vervalsingen € 25.000 (artikel 1, eerste lid, onder a) respectievelijk € 15.000 (artikel 1, eerste lid, onder b) ten aanzien van de geschiktheidscontrole. Voor munten zijn de desbetreffende basisbedragen € 12.500 (artikel 2, eerste lid, onder a) en € 7.500 (artikel 2, eerste lid, onder b). De reden voor het onderscheid in de hoogte van de bedragen is gelegen in het feit dat de potentiële schade voor het betalingsverkeer bij biljetten groter is dan bij munten, met name indien sprake is van vervalsingen.

Ten aanzien van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (medewerkingsverplichting) is geen onderscheid gemaakt tussen bankbiljetten en munten.

Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete dient DNB rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Boeteverlagende en -verhogende factoren zijn de ernst en de duur van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreder. Daartoe is bepaald dat de ernst en de duur (artikel 1, tweede lid, en artikel 2, tweede lid) en de mate van verwijtbaarheid (artikel 1, derde lid, en artikel 2, derde lid) tot een verlaging met ten hoogste 100% of verhoging met ten hoogste 50% kunnen leiden. Ten aanzien van de controle op valse bankbiljetten respectievelijk op valse munten kan derhalve in zeer ernstige gevallen een maximale boete worden opgelegd van € 50.000 respectievelijk € 25.000. Ten aanzien van de geschiktheidscontrole kan derhalve in zeer ernstige gevallen een maximale boete worden opgelegd van € 30.000 in geval van bankbiljetten en € 15.000 in geval van munten.

Opgemerkt wordt dat op grond van artikel 9c, derde lid, tweede volzin, van de Bankwet 1998 en artikel 11, derde lid, tweede volzin, van de Muntwet 2002 recidive ertoe kan leiden, dat het bedrag van de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding wordt verdubbeld, derhalve tot maximaal € 100.000 in geval van bankbiljetten en € 60.000 in geval van munten ten aanzien van de echtheidscontrole en maximaal € 50.000 en € 30.000 ten aanzien van de geschiktheidscontrole op bankbiljetten respectievelijk munten.

Bij het vaststellen van de bestuurlijke boete zal DNB voorts rekening dienen te houden met de draagkracht van overtreder (artikel 3, eerste lid).

Artikel 4

Het Besluit bestuurlijke boetes Bankwet 1998 dat was gebaseerd op artikel 6a, tweede lid, van de Bankwet 1998, is ingetrokken omdat met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zowel voorzien is in de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van de Bankwet 1998 als op grond van de Muntwet 2002.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PbEG L181).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtsheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie (PbEU L339).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven