Besluit van 9 juli 2014, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 juli 2014, kenmerk 629370-122981-WJZ;

Gelet op artikel 8.11, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 1.1.2, 1.2.1, 1.2.2, 2.1.1, 2.2.1 en 2.2.2, 2.3.1, 4.1.1 tot en met 4.3.4, 7.1 tot en met 7.23 en 7.25 tot en met 7.37, 8.1, 8.9, eerste tot en met vierde lid, en 8.10, die in werking treden met ingang van 1 januari 2015.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 9 juli 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit besluit wordt de inwerkintreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geregeld.

Uitgangspunt is dat de gemeenten met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de taak, neergelegd in artikel 2.1.1 van de wet. Vanaf dat tijdstip moeten de gemeenten in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zorg dragen voor maatschappelijke ondersteuning en zullen de in de wet neergelegde rechten en plichten voor ingezetenen gaan gelden. Dat wil zeggen dat gemeenten moeten zorgen voor het aanbieden van algemene voorzieningen en voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten (pgb). Ook zullen de gemeenten vanaf dat tijdstip moeten zorg dragen voor een Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. De bepalingen die daarop betrekking hebben, zullen daarom in werking treden met ingang van 1 januari 2015.

Voor een tweetal bepalingen met betrekking tot algemene voorzieningen is eerdere inwerkingtreding wenselijk. Dit betreft de algemene voorzieningen waarop de artikelen 2.2.3 en 2.3.4 betrekking hebben. Artikel 2.2.3 is belang in relatie tot de uitvoering van het per 1 november verplichte plan; artikel 2.2.4 is van belang voor het onderzoek dat vanaf 1 november 2015 moet kunnen plaatsvinden om te onderzoeken of cliënten op maatschappelijke ondersteuning zijn aangewezen. Voor deze algemene voorzieningen is in artikel 8.7, tweede lid, van de wet bepaald dat deze er vanaf 1 november van dit jaar moeten zijn. Daarom treden de beide genoemde artikelen reeds in werking op de dag na die van publicatie van dit besluit in het Staatsblad.

Ook de artikelen van de wet waarin de huidige Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken en andere wetgeving in technische zin wordt aangepast in verband met de nieuwe wet, treden op 1 januari 2015 in werking.

Voor artikel 7.24, dat erin voorziet dat op grond van de artikelen 124 j° 124b van de Gemeentewet de zogenaamde indeplaatsstelling kan worden toegepast, is eerdere inwerkingtreding dan 1 januari 2015 wenselijk. Om zo nodig te kunnen bijsturen wanneer een goede invoering van de wet in het gedrang mocht komen doordat een gemeente onverhoopt onvoldoende voortgang zou boeken met de noodzakelijke voorbereidingen van de invoering van de wet, moet ook dit jaar al van dit instrument gebruik kunnen worden gemaakt. Daartoe kan aanleiding zijn wanneer de raad, het college of de burgemeester een bij of krachtens de Wmo 2015 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengt. Artikel 7.24 treedt daarom in werking op de dag na die van publicatie van dit besluit in het Staatsblad.

Alle andere bepalingen van de wet treden daarom in werking op de dag na die van publicatie van dit besluit in het Staatsblad.

Dit betreft in de eerste plaats bepalingen die de gemeenten verplichten om datgene te doen dat nodig is om een goede invoering van de wet met ingang van 1 januari 2015 mogelijk te maken. Dat betreft de bepalingen over het opstellen van een plan (artikel 2.1.2) en een verordening (artikel 2.1.3) en de bepaling omtrent de verplichte samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars (artikel 5.4.1). In dit verband moeten ook de artikelen 8.2 tot en met 8.7 worden genoemd, waarin is bepaald wat er zoal moet gebeuren om te komen tot een zorgvuldige invoering van de wet.

Ook een aantal andere bepalingen, zoals die omtrent te betalen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en die inzake procedures rond het onderzoek van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en de verplichtingen voor cliënten aan wie een maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt, die materieel pas van belang zijn vanaf 1 januari 2015, treden direct in werking.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven