Besluit van 27 juni 2014, houdende wijziging van het Vuurwerkbesluit met betrekking tot een verlenging van een overgangstermijn en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 22 januari 2014, nr. IenM/BSK-2013/271056, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 8.40 en 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 februari, nr.W14.14.0013/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 24 juni 2014, nr. IenM/BSK-2014/122837, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.4, eerste lid, wordt «minder dan» vervangen door: ten hoogste.

B

Artikel 3B.3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt.

2. Het zesde tot en met elfde lid worden vernummerd tot vijfde tot en met tiende lid.

3. In het achtste lid (nieuw) wordt in de eerste volzin »burgemeester, bedoeld in het zevende lid,» vervangen door «burgemeester, bedoeld in het zesde lid, onder d,» en wordt «regionale brandweer, bedoeld in het zevende lid, onder c» vervangen door: regionale brandweer, bedoeld in het zesde lid, onder c.

4. Het tiende lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede volzin wordt «negende lid» vervangen door: achtste lid.

b. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Deze verzending geschiedt zo veel als mogelijk en in ieder geval aan Onze Minister langs elektronische weg.

5. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag als bedoeld in het eerste lid langs elektronische weg wordt ingediend en een afschrift van een ontbrandingstoestemming als bedoeld in het achtste lid en van een melding als bedoeld in het tiende lid langs elektronische weg wordt gezonden.

C

Artikel 3B.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de eerste volzin.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Artikel 3B.3a, eerste lid, eerste en tweede volzin, tweede, vierde en elfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 5.3.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «3 juli 2013» vervangen door: 3 juli 2017.

b. In onderdeel b wordt «artikel 1.2.2, achtste lid» vervangen door: artikel 1.2.2, zevende lid.

2. In het derde lid wordt «3 juli 2013» vervangen door: 3 juli 2017.

3. In het vijfde lid wordt «3 juli 2013» vervangen door: 3 juli 2014.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Vuurwerk dat voor 4 juli 2013 in Nederland in de handel is gebracht en voldoet aan de eisen voor professioneel vuurwerk die zijn gesteld bij of krachtens het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010, mag tot en met 3 juli 2017 in Nederland worden verhandeld of gebruikt overeenkomstig dat besluit.

E

In voorschrift 2.3 van onderdeel B van bijlage 1 wordt na «aanwezig» ingevoegd: , tenzij het ventilatieopeningen betreft die zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van de (buffer) bewaarplaats voldoet aan voorschrift 2.1.

F

In voorschrift 1.3 van onderdeel B van bijlage 3 komt de aanhef te luiden:

Bij een inrichting waarin in totaal meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk al dan niet tezamen met theatervuurwerk aanwezig mag zijn:.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin ze wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel D, werkt terug tot en met 4 juli 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 27 juni 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de vijftiende juli 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in een aantal opzichten. In de eerste plaats bevat dit besluit overgangstermijnen voor consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik (T1 en T2) waar het gaat om de conformiteitsprocedure en de regels inzake CE-markering. In de tweede plaats is met dit besluit een strijdigheid tussen de Arbeidsomstandighedenregelgeving en bouwregelgeving enerzijds en het Vuurwerkbesluit anderzijds opgeheven. Het betreft een aanpassing van een verbod op het aanwezig zijn van openingen of ramen in (buffer)bewaarplaatsen. In de derde plaats is thans tevens voorzien in een verplichting om een afschrift van een melding ingeval van een ontbrandingstoestemming voor meerdere evenementen of voorstellingen langs elektronische weg te verzenden en in een grondslag om nadere regels te stellen omtrent de elektronische verzending van een dergelijk afschrift en van een afschrift van een ontbrandingstoestemming. Ten slotte voorziet dit besluit in het herstel van een aantal technische gebreken.

Hoofdstuk 2 Aanleiding van en hoofdlijnen van het wijzigingsbesluit

§ 2.1 Wijzigingen artikel 5.3.5

De in het Vuurwerkbesluit opgenomen conformiteitsprocedure en de regels inzake CE-markering vloeien voort uit Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU 2007, L 154) (hierna: de Pyrorichtlijn). Dit besluit voorziet in nadere overgangstermijnen hiervoor. Deze termijnen passen in het overgangsrecht van de Pyrorichtlijn. Daarbij is van belang op te merken dat artikel 21, vijfde lid, van deze richtlijn weliswaar spreekt over «nationale vergunningen» maar dit begrip kan ook algemene regels omvatten die gelden als eisen waaraan voldaan moet zijn voor het in de handel brengen van vuurwerk, zo is gebleken uit contacten met de Europese Commissie. Voor consumentenvuurwerk waren dat de eisen van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004. Het in de handel brengen van categorie 4 vuurwerk alsmede pyrotechnische artikelen voor theatergebruik (T1 en T2) is eveneens gereguleerd via algemene regels (zie artikel 5.3.5, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit), te weten de algemene regels van het Vuurwerkbesluit zoals dat luidde op het moment voor de inwerkingtreding van het onderhavige besluit dan wel het Vuurwerkbesluit zoals dat gold op 3 juli 2010.

Wijziging artikel 5.3.5, tweede, derde en zesde lid

Deze bepaling voorzag erin dat fabrikanten en importeurs konden anticiperen op het nieuwe regime van CE-markering, categorie-indeling en etikettering. Op basis van vrijwilligheid kon men al voor 4 juli 2013 aan de nieuwe bepalingen voldoen.

In de praktijk is echter gebleken dat deze periode te kort is om al het professionele vuurwerk dat bedoeld was om voor 4 juli 2013 in Nederland in de handel te brengen tijdig door een notified body te laten beoordelen. Vanuit de Vereniging Evenementenvuurwerk Nederland (VEN) welke de belangen behartigt van professionele gebruikers van vuurwerk, is hiervoor aandacht gevraagd.

Begin 2013 zijn de in opdracht van CEN ontwikkelde NEN-normdocumenten, op basis waarvan de conformiteitsbeoordeling voor categorie 4 vuurwerk moet plaatsvinden, definitief vastgesteld. Hierdoor is dat jaar pas gestart met type goedkeuring en batchtesten van categorie 4 vuurwerk. Verder heeft een aantal Europese landen op basis van artikel 21, vijfde lid, van de Pyrorichtlijn gebruik gemaakt van het overgangsrecht van de richtlijn om CE markering voor categorie 4 vuurwerk pas verplicht te stellen vanaf medio 2017. Dit heeft tot gevolg dat naar verwachting pas in 2014 de eerste producten met CE keur op de markt komen.

Een en ander betekent dat mede op verzoek van de branches in het zesde lid van artikel 5.3.5 is opgenomen dat vuurwerk dat reeds in de handel was voor 4 juli 2013 en dat reeds voldeed aan de eisen van professioneel vuurwerk zoals dat gold overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Vuurwerkbesluit zoals dat luidde op 3 juli 2010, tot 4 juli 2017 in Nederland mag worden verhandeld of gebruikt overeenkomstig dat besluit. Hiermee wordt het mogelijk dat ook na 3 juli 2013 vuurwerkevenementen met categorie 4 vuurwerk alsmede pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behorende tot categorie T1 of T2 doorgang kunnen vinden met een opgebruiktermijn tot 4 juli 2017 van de oude voorraad vuurwerk die voor 4 juli 2013 in Nederland in de handel is gebracht. Tevens wordt voorkomen dat grote hoeveelheden categorie 4 alsmede pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behorende tot categorie T1 of T2 vernietigd moeten worden of in beslag moeten worden genomen, alsmede dat mogelijk partijen verdwijnen in de illegale handel. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de regels die eveneens hiervoor gelden in onze buurlanden.

Vanwege het overgangsrecht voor CE markering kan nog tot zeker 2017 vuurwerk op de Nederlandse markt komen dat niet is ingedeeld. Daaronder valt ook het vuurwerk dat naar zijn aard slechts geschikt is om uitsluitend in bezit te zijn van personen met gespecialiseerde kennis als bedoeld in het Vuurwerkbesluit. Het is van groot belang voor de openbare orde en veiligheid dat dergelijk vuurwerk niet in handen komt van particulieren. Tot 4 juli 2013 voorzag het Vuurwerkbesluit erin dat dit soort vuurwerk in Nederland werd gezien als professioneel vuurwerk dat particulieren niet voor handen mogen hebben. Dit was geregeld in de overgangsbepaling, artikel 5.3.5, tweede lid.

Dit artikel was relevant voor de verbodsbepalingen van het Vuurwerkbesluit waar op wordt gehandhaafd. Door het verlopen van deze overgangsbepaling per 4 juli 2013 is het bewijstechnisch gezien moeilijker om effectief strafrechtelijk op te treden tegen het door particulieren in bezit hebben, importeren, vervaardigen, toe te passen, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen van dergelijk vuurwerk dat gevaarlijk kan zijn. Gelet op het belang van een effectieve handhaving is dit zeer onwenselijk.

Door de datum in artikel 5.3.5, tweede lid, te wijzigen in 3 juli 2017, wordt onder «professioneel vuurwerk» weer hetzelfde verstaan als wat daaronder werd verstaan voor 4 juli 2013. Daarbij is er geen sprake van onverenigbaarheid met het vrij verkeer van goederen en strookt deze met de uitgangspunten en bepalingen van de Pyrorichtlijn. Waar het gaat om vuurwerk dat – was het wel ingedeeld – onder categorie 2 of 3 zou vallen, geeft de richtlijn de lidstaat de mogelijkheid omwille van de openbare orde of veiligheid, of omwille van milieubescherming maatregelen te nemen om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek te verbieden of te beperken. Juist dit artikel beoogt de verdere bescherming van de consument mogelijk te maken. Dat heeft Nederland gedaan met de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk. Waar het gaat om vuurwerk dat onder categorie 4 zou vallen, volgt al uit de richtlijn zelf dat dit niet in handen mag komen van particulieren.

Wijziging artikel 5.3.5, vijfde lid

Het vijfde lid van artikel 5.3.5 van het Vuurwerkbesluit voorzag in een overgangstermijn voor de onderwerping van vuurwerk aan de in het Vuurwerkbesluit opgenomen conformiteitsprocedure en de regels inzake CE-markering tot en met 3 juli 2013 voor het opgebruiken of verhandelen van de oude voorraad consumentenvuurwerk die voor 4 juli 2010 in Nederland in de handel is gebracht. Voorwaarde daarbij was dat deze oude voorraad moest voldoen aan de (veiligheids)eisen van het Vuurwerkbesluit zoals die op 3 juli 2010 golden. Deze overgangstermijn was in het Vuurwerkbesluit opgenomen om bedrijven de gelegenheid te geven om binnen die termijn een verklaring van EG-typeonderzoek van een notified body voor deze producten te verkrijgen.

In de praktijk is echter gebleken dat deze periode te kort is om al het consumentenvuurwerk dat voor 4 juli 2010 in Nederland in de handel is gebracht door een notified body te laten beoordelen. Hierdoor kan voor grote hoeveelheden consumentenvuurwerk niet tijdig een EG-typegoedkeuring worden verkregen. Vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) is aangegeven dat vasthouden aan de overgangstermijn tot en met 3 juli 2013 kan leiden tot het vanaf 4 juli 2013 op de markt zijn van relatief grote hoeveelheden consumentenvuurwerk die niet voldoen aan de administratieve eisen van het Vuurwerkbesluit, maar waarschijnlijk wel voldoen aan de veiligheidseisen. Dit zou in concreto betekenen dat in het kader van de handhaving veel vuurwerk in beslag moet worden genomen, louter vanwege het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. Aangezien dit onwenselijk is, is deze overgangstermijn verlengd. Artikel 5.3.5, vijfde lid, is zodanig aangepast dat de genoemde termijn met 1 jaar is verlengd tot 4 juli 2014.

§ 2.2 Wijziging voorschrift 2.3 van onderdeel B van bijlage 1

Het Vuurwerkbesluit bevatte in bijlage 1, onderdeel B, voorschrift 2.3 een verbod op het aanbrengen van openingen in ruimten bestemd voor de opslag van consumentenvuurwerk ((buffer)bewaarplaatsen). De Arbeidsomstandighedenregelgeving vereist dat de werkgever voor goede werkomstandigheden zorgt. Tot die werkomstandigheden kan behoren de klimaatsituatie in de werkruimte (luchtverversing, vochtigheid, etc.), hetgeen onder meer kan leiden tot de noodzaak om in voldoende ventilatie te voorzien. Het Bouwbesluit 2012 stelt in afdeling 3.6 eisen aan de luchtverversing in verblijfsgebieden, zodat ook op grond van die regels ventilatieopeningen voor toetreden of afvoeren van lucht nodig zijn. Dit heeft tot gevolg gehad dat die regelgeving vaak werd overtreden om aan het Vuurwerkbesluit te kunnen voldoen of visa versa. Om dit probleem op te lossen is aan voorschrift 2.3 toegevoegd dat ventilatieopeningen wel zijn toegestaan indien zij zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van de (buffer) bewaarplaats voldoet aan voorschrift 2.1.

§ 2.3 Uitbreiding verplichtingen tot elektronische verzending van documenten

Bij het koninklijk besluit van 15 maart 2012 (Stb. 2012, 127) is op meerdere plekken in het Vuurwerkbesluit de verplichting tot verzending van stukken langs elektronische weg naar of door de overheid doorgevoerd. Zo is in artikel 3B.3a, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit bepaald dat de aanvraag om een ontbrandingstoestemming langs elektronische weg moet worden ingediend. De verplichting tot elektronische verzending geldt eveneens voor de melding, bedoeld in artikel 3B.4, eerste lid (zie artikel 3B.4, zesde lid (oud en nieuw)). Abusievelijk is er in het hiervoor genoemde koninklijk besluit niet in voorzien om tevens de verzending van een afschrift van een melding als bedoeld in artikel 3B.3a, elfde lid, via elektronische weg verplicht te stellen indien deze geschiedt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu en om nadere regels te stellen omtrent de elektronische verzending van een dergelijk afschrift alsmede van een afschrift van een ontbrandingstoestemming. Door de in dit besluit opgenomen wijzigingen van de artikelen 3B.3a en 3B.4 is hierin alsnog voorzien. De Regeling elektronische aanvragen en meldingen Vuurwerkbesluit wordt in verband met deze wijzigingen tevens aangepast.

§ 2.4 Herstel van technische gebreken

De overige wijzigingen in het Vuurwerkbesluit omvatten reparaties van verwijzingen naar bepaalde leden en andere tekstuele verbeteringen.

Hoofdstuk 3 Gevolgen

De verlenging van de genoemde overgangsperiode in artikel 5.3.5 heeft gunstige gevolgen voor het bedrijfsleven en overheid. Het geeft bedrijven namelijk een extra periode de gelegenheid hun oude voorraad vuurwerk op te gebruiken of te verhandelen en om een EG-typegoedkeuring te verkrijgen. Hantering van de eerder vastgelegde overgangsperiode zou een aantal gevolgen hebben.

In Nederland zou een situatie ontstaan dat professionele vuurwerk bezigers na 3 juli 2013 geen evenementen meer kunnen organiseren met categorie 4 vuurwerk of T1 en T2, omdat er onvoldoende CE gemarkeerd vuurwerk voorhanden is. Vasthouden hieraan leidt tot het vanaf 4 juli 2013 op de markt zijn van relatief grote hoeveelheden categorie 4 vuurwerk (meer dan 300 ton) die niet voldoen aan de administratieve eisen van het Vuurwerkbesluit, maar waarschijnlijk wel voldoen aan de veiligheidseisen. Dit zou in concreto betekenen dat in het kader van de handhaving veel vuurwerk in beslag moet worden genomen, louter vanwege het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. Tevens kan dit een faillissement betekenen van delen van de sector alsmede de vernietiging van grote partijen vuurwerk. De kosten hiervoor worden geschat op € 6,– p/kg en voor zwaar vuurwerk op € 10,– p/kg. Uitgaande van het aantal importeurs en ieders marktaandeel zal er naar verwachting in de periode tot en met 4 juli 2014 sprake zijn van een eenmalige vermindering van de lasten voor het bedrijfsleven tussen € 1.000,– en € 20.000.000,–. Tegenover deze «opbrengsten» staat wel de verplichting voor de importeurs om de administratieve gebreken van de CE-markering te verhelpen, hetgeen onder meer gepaard zal moeten gaan met het laten uitvoeren van type en batchtesten. De kosten die dat met zich brengt, zullen van een gelijke ordegrootte zijn.

Een bijkomend groot veiligheidsrisico van de beperkte oude overgangsregeling is dat de in voorraad liggende hoeveelheid ongemarkeerd categorie 4 vuurwerk welke niet meer geschikt is voor legale vuurwerk evenementen, naar de illegaliteit verdwijnt en mogelijk zo wordt verhandeld aan particulieren. Dat zal zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden.

Hantering van de eerder vastgelegde overgangsperiode zou daarnaast hoge kosten voor opslag, afvoer en vernietiging voor de overheid met zich brengen, welke kunnen oplopen tot enkele tientallen miljoenen Euro. Als gevolg van de verlenging van de overgangsperiode hoeft er door de ILT pas met ingang van 4 juli 2014 op te worden gehandhaafd. Het verlengen van de overgangsperiode met één jaar voor consumentenvuurwerk en met vier jaar voor professioneel vuurwerk, geeft de betrokkenen voldoende tijd om de benodigde EG-typegoedkeuring te krijgen. De verwachting is dan ook dat door deze verlenging de oude voorraden consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk tijdig van een EG-typegoedkeuring zullen zijn voorzien en deze wijziging dus ook op de langere termijn een vermindering van de handhavingskosten voor de overheid met zich zal brengen.

De wijziging van voorschrift 2.3 van onderdeel B van bijlage 1 heeft gunstige gevolgen voor de burgers, het bedrijfsleven en de overheid, omdat de bestaande strijdigheid tussen de arbeidsomstandighedenregelgeving en de bouwregeling enerzijds en het Vuurwerkbesluit anderzijds is opgeheven. Doordat uit de Arbeidsomstandighedenregelgeving en bouwregelgeving eisen met betrekking tot ventilering van ruimten voortvloeien, werd, zoals hiervoor beschreven, de naleving van het oorspronkelijke voorschrift 2.3 bemoeilijkt. Daarom is besloten om de mogelijkheid te bieden dat er wel ventilatieopeningen aanwezig zijn in een (buffer)bewaarplaats, zolang deze openingen zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van de (buffer)bewaarplaats voldoet aan voorschrift 2.1. Het Vuurwerkbesluit bevat overigens geen verplichting tot het aanbrengen van dergelijke ventilatieopeningen. Het doelvoorschrift biedt voldoende waarborg voor de veiligheid van mens en milieu, waardoor een middelvoorschrift overbodig is.

Het uitbreiden van de verplichting tot elektronische verzending van stukken in het kader van het Vuurwerkbesluit naar een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 3B.3a, elfde lid, van dat besluit brengt een geringe verlichting van de lasten van de provincies met zich. Het zijn immers de provincies die het afschrift van die melding verzenden. De provincies werken al met een elektronisch systeem. Het systeem is zo ingericht dat het zowel de gebruikers als het bevoegd gezag ondersteunt om op eenvoudige wijze toestemmingen aan te vragen respectievelijk de aangevraagde toestemmingen snel te behandelen. De mogelijkheid om tevens de hiervoor bedoelde afschriften via dit systeem te verzenden, vermindert dus de lasten van de provincies nog verder. Het betreft een geringe verlichting van de bestuurlijke lasten van de provincies met hooguit € 2,50 per handeling (digitaal verzenden (5 minuten) in plaats van per post (10 minuten) met uurtarief van 30 Euro). Voor de naar schatting 1.500 evenementen betekent dat een verlichting van bestuurlijke lasten van de provincies met € 3.750,– per jaar.

De overige wijzigingen betreffen reparaties in het Vuurwerkbesluit. Deze reparaties hebben geen gevolgen voor burgers, bedrijfsleven of de overheid.

Hoofdstuk 4 Notificatie

De ontwerpregeling is op 10 maart 2014 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie, notificatienummer 2014/114/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217; notificatierichtlijn). Een beroep is gedaan op de spoedprocedure op grond van artikel 9, zevende lid, van de notificatierichtlijn vanwege het belang van bescherming van de openbare orde en de veiligheid. Dit beroep is op 31 maart 2014 door de Commissie aanvaard. Er zijn geen opmerkingen van de Commissie ontvangen.

II De artikelen

Artikel I

A
Wijziging artikel 2.2.4, eerste lid

Het eerste lid van dit artikel wordt gewijzigd als gevolg van enige verwarring die in de praktijk is ontstaan na de laatste wijziging van dat artikel. Het eerste lid bepaalde dat degene die een inrichting opricht waar minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, dit dient te melden bij het bevoegd gezag. Ingevolge het Besluit omgevingsrecht zijn de provincies bevoegd gezag voor een omgevingsvergunning voor een inrichting waar meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Dit schiep onduidelijkheid over de vraag onder welk regime in het Vuurwerkbesluit de opslag van exact 10.000 kg consumentenvuurwerk viel, te weten een vergunning- of meldingsplicht. Dit probleem is opgelost door artikel 2.2.4, eerste lid, zodanig te wijzigen dat tevens de opslag van consumentenvuurwerk met een gewicht van precies 10.000 kg onder het bevoegd gezag van de gemeente valt en via een melding kan worden afgehandeld.

B
Wijziging artikel 3B.3a

Vanwege de nieuwe verplichting tot elektronische verzending van een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 3B.3a, elfde lid, en het opnemen van een grondslag om tevens bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot het elektronisch verzenden van een afschrift als hiervoor bedoeld of van een afschrift van een ontbrandingstoestemming, is er voor gekozen in een nieuw elfde lid een grondslag op te nemen om dergelijke nadere regels te stellen voor alle documenten waarvoor in artikel 3B.3a elektronische verzending is voorgeschreven. Om die reden is het vijfde lid vervallen en zijn de overige bepalingen in dit artikel aan die wijzigingen in technische zin aangepast. De hiervoor bedoelde nadere regels worden opgenomen in de Regeling elektronische aanvragen en meldingen Vuurwerkbesluit.

C
Wijziging artikel 3B.4

Omdat op een melding als bedoeld in artikel 3B.4 geen besluit volgt, is in het derde lid van artikel 3B.4 de eerste volzin geschrapt. Het zesde lid is aangepast aan de wijzigingen in aritkel 3B.3a. Tevens is er in voorzien dat het tweede lid van artikel 3B.3a eveneens van overeenkomstige toepassing is op een melding. Dit is thans geregeld in artikel 1.5 van de Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk. Die bepaling wordt uit die regeling geschrapt.

D
Wijziging artikel 5.3.5

De wijziging in het tweede lid, onder b, van artikel 5.3.5 betreft het herstel van een technisch gebrek. De (andere) wijzigingen in het tweede, derde en vijfde lid evenals het nieuwe zesde lid van artikel 5.3.5 houden verband met de verlenging van de overgangstermijn waarop in paragraaf 2.1 van deze nota van toelichting is ingegaan.

E
Wijziging bijlage 1

De wijziging in voorschrift 2.3 van onderdeel B van bijlage 1 houdt verband met het opheffen van een strijdigheid tussen de Arbeidsomstandighedenregelgeving en bouwregelgeving enerzijds en het Vuurwerkbesluit anderzijds waarop in paragraaf 2.2 van deze nota van toelichting is ingegaan.

F

De wijziging in dit onderdeel is een herstel van een fout bij de implementatie van de Pyrorichtlijn. In de tekst is thans verduidelijkt dat ook voor opslag van alleen consumentenvuurwerk voorschrift 1.3 onverkort geldt.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit is opgenomen en werkt met betrekking tot artikel I, onderdeel D, terug tot en met 4 juli 2013. De reden voor de terugwerkende kracht is dat het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit ligt na 3 juli 2013. Door de terugwerkende kracht is nu ook in regelgeving vastgelegd dat de overgangstermijn voor consumentenvuurwerk is verlengd en dat er ook voor professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik behorende tot categorie T1 of T2 een overgangstermijn geldt. Met dit besluit wordt niet voldaan aan het systeem van de Vaste verandermomenten op het moment dat het besluit later dan 1 mei en eerder dan 1 juli in werking treedt. De systematiek van vaste verandermomenten houdt onder meer in dat wetten en amvb’s twee vaste veranderdata kennen, 1 januari of 1 juli, waarbij tevens een minimale invoeringstermijn van twee maanden geldt. Een uitzonderingsgrond, voor afwijking van zowel de vaste inwerkingtredingsdata als de minimale invoeringstermijn, is als de doelgroepen gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding. Alle wijzigingen in het besluit hebben een gunstige situatie voor de doelgroepen tot gevolg, waardoor kan worden afgeweken van de invoeringstermijn. Daar komt bij dat de verlengde overgangstermijn voor consumentenvuurwerk loopt tot 4 juli 2014.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven