29 515
Kabinetsplan aanpak administratieve lasten

nr. 270
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN FINANCIËN EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2008

1 Inleiding

Op 1 februari 20071 bent u geïnformeerd over het feit dat er vanaf 1 april 2007 wordt geëxperimenteerd met de beginselen van Vaste VeranderMomenten (VVM) voor de regelgeving op de volgende terreinen:

– AWBZ-regelgeving

– Etikettering (Warenwet- en regelgeving)

– Primair en Voortgezet Onderwijs

– Milieuregelgeving

– Bouwregelgeving

– Financiële marktenregelgeving

– Fiscale regelgeving

De reden voor de introductie van VVM was en is de veelgehoorde klacht van bedrijven en instellingen over de frequente wijziging van of nieuwe regelgeving gedurende het jaar en de vaak beperkte voorbereidingstijd. Deze klacht is opnieuw bevestigd in de Belevingsmonitor Regeldruk 20082. Een substantieel deel van de ondernemers (meer dan 25%) wijst het«voortdurend wijzigen» als prominent hinderaspect aan. Bovendien leiden deze frequente wijzigingen vaak tot extra nalevingkosten voor bijvoorbeeld aanpassing van de administratie en ICT-voorzieningen van een bedrijf.

Het idee van VVM is afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, waar inmiddels de nodige ervaring is opgedaan met dit systeem.

Op basis van een aantal experimenten is bezien of de gekozen aanpak van VVM voor de zeven regelgevingdomeinen werkbaar is. De experimentfase liep van 1 april 2007 tot en met 1 juli 20083.

Deze brief strekt ertoe u te informeren over de opgedane ervaringen met de experimenten en de conclusies die wij daaruit hebben getrokken.

2. Doelstellingen

Voordat wij ingaan op de ervaringen met de experimenten en onze ambities, schetsen wij in het kort de VVM-doelstellingen.

Om bedrijven en instellingen in een vroeg stadium en op een duidelijke wijze inzicht te geven in de regelgeving die op hen van toepassing zal zijn en hen een redelijke termijn te geven zich daarop voor te bereiden, zijn er drie met elkaar samenhangende beginselen van belang, te weten:

1) Vaste inwerkingtredingdata voor regelgeving;

2) Een redelijke invoeringstermijn; en

3) Tijdige en duidelijke informatievoorziening omtrent de in voorbereiding en recent inwerking getreden zijnde regelgeving met effecten voor bedrijven en instellingen.

Ad 1) Uitgangspunt is dat op nog maar twee momenten per jaar regelgeving in werking treedt. De voorkeursdata zijn 1 januari en 1 juli.

In de experimentfase heeft VROM voor bouwregelgeving gekozen voor 2 momenten en voor de milieuregelgeving gekozen voor vier momenten; 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober om de mogelijkheid te hebben ervaring op te doen met de effecten van dit systeem op dit omvangrijke regelgevingterrein. OCW heeft gekozen voor 1 januari en 1 augustus vanwege het hanteren van het schooljaar in plaats van het kalenderjaar. Financiën heeft in verband met de belastingaangiftentermijnen de mogelijkheid opengehouden om terug te vallen op twee extra data: 1 april en 1 oktober.

Ad 2) Er wordt uitgegaan van een minimum invoeringstermijn van drie maanden. Op het moment dat een regeling wordt gepubliceerd, vangt deze termijn aan tot aan het moment van daadwerkelijke inwerkingtreding, zodat het bedrijf of de instelling drie maanden de tijd heeft om te anticiperen op de regeling of om bijvoorbeeld de bedrijfsadministratie tijdig aan te passen.

Soms kunnen er redenen zijn om af te wijken van de beginselen van VVM. Voorwaarde daarvoor is dan wel dat in de memorie of nota van toelichting van een regeling duidelijk wordt gemotiveerd welke uitzonderingsgrond wordt gehanteerd en waarom. Het gaat om de volgende mogelijke uitzonderingen zoals geformuleerd in de brief over VVM d.d. 1 februari 20071:

1) (Hoge c.q. buitensporige) private of publieke kosten van vertragingen of vervroeging bij invoering;

2) Incidenten en crises (noodregelgeving);

3) Reparaties (bijvoorbeeld koopkrachtplaatjes of indien rechterlijke uitspraken daartoe nopen);

4) Europese of andere internationale regelgeving.

Vier departementen2 hebben geëxperimenteerd met de eerste twee VVM-beginselen op de hiervoor genoemde zeven domeinen van regelgeving.

Het vorige kabinet had al besloten tegemoet te komen aan het derde beginsel van VVM, tijdige en duidelijke informatievoorziening. Vanaf begin april 2007 worden bedrijven en instellingen via de website www.antwoordvoorbedrijven.nl (voorheen www.bedrijvenloket.nl) aan de hand van een zo volledig mogelijk overzicht tijdig geïnformeerd over de voor hen relevante aankomende regelgeving.

Alle departementen hebben geëxperimenteerd met dit derde beginsel van VVM.

Consultatiemogelijkheden via internet ten aanzien van regelgeving in voorbereiding passen in de hele idee van VVM. In het kabinetsstandpunt over internetconsultatie bij voorbereiding van regelgeving3 is aangegeven dat onder leiding van het ministerie van Justitie een rijksbreed experiment met deze wijze van consultatie wordt gestart. Alle ministeries zullen gedurende twee jaar 5% van hun wetten en AMvB’s via internet ter consultatie voorleggen.

3 Ervaringen bij de experimenten

3.1 Monitoring van de zeven experimenten

In de experimentfase van VVM hebben we een aantal belangrijke onderdelen van het VVM-systeem gemonitord: De toepassing van de vaste inwerkingtredingdata; de bruikbaarheid van de gehanteerde data; de minimum invoeringstermijn; de toepassing van de uitzonderingsgronden en daarbij horende motivering; en de inbedding van VVM binnen de departementen.

Wat vooral opvalt, is dat het voor de meeste departementen mogelijk is om te voldoen aan de vaste inwerkingtredingdata. Het vasthouden aan de minimum invoeringstermijn van drie maanden blijkt in de praktijk nog wat lastig. Vaak wordt een termijn van één of twee maanden wel gehaald. Soms vindt men dat een voorstel direct in werking kan treden omdat een invoeringstermijn geen meerwaarde zou hebben indien er vooraf uitgebreid geconsulteerd en overlegd is met de doelgroepen, zodat zij al op de hoogte zijn en de gelegenheid hebben om zich voor te bereiden.

Uit de experimenten blijkt dat de uitzonderingsgronden die aan het begin van de experimentfase zijn geformuleerd zinvol zijn, maar dat er ruimhartig gebruik van is gemaakt. Het is vooralsnog niet nodig om het aantal uitzonderingsgronden uit te breiden dan wel in te perken.

De meest gebruikte uitzonderingsgrond bij de vier experimenten is «Europese regelgeving». Bij het formuleren van de uitzonderingsgronden is aangegeven dat deze gebruikt kunnen worden indien de Europese Commissie implementatietermijnen stelt die de vaste inwerkingtredingdata en een minimale invoeringstermijn voor onze nationale regelgeving niet mogelijk maken of als dit negatief zou uitpakken voor het Nederlandse bedrijfsleven. De ervaringen met de experimenten laten zien dat de uitzonderingsgrond «Europese regelgeving» bij alle voorstellen tot implementatie van Europese regelgeving is gebruikt. De uitzonderingsgrond is ook gebruikt als de Europese implementatietermijnen wel ruimte boden om rekening te houden met de VVM-data en invoeringstermijn.

Bij VROM en OCW is in een aantal gevallen gebruik gemaakt van de uitzonderingsgrond «(hoge c.q. buitensporige) private of publieke kosten van vertragingen of vervroeging bij invoering».

Bij Financiën hangt een groot deel van de wetsvoorstellen die van belang zijn voor bedrijven samen met het belastingplan c.a. Van nature is daarbij het moment van ingaan 1 januari. Deze wetgeving laat tegelijkertijd de toepassing van uitzonderingen zien. Er zijn enerzijds verschillende reparaties waarvoor terugwerkende kracht wordt geregeld en anderzijds maatregelen waarbij een invoeringstermijn van drie maanden veel te kort is. Voor ingrijpende voorstellen op het terrein van de loonheffing kan bijvoorbeeld een invoeringstermijn van een jaar wenselijk zijn.

Gelet op de ervaringen in de experimentfase is het ons inziens noodzakelijk om te bevorderen dat niet te snel gebruik wordt gemaakt van een uitzonderingsgrond, dat het gebruik van een uitzonderingsgrond goed wordt gemotiveerd en dat dit vervolgens wordt getoetst.

Wat tot slot opvalt in de experimentfase is dat de inbedding van VVM binnen de departementen de nodige aandacht vraagt, zowel qua tijd als qua organisatie. OCW en VROM hebben hun organisatie goed voorbereid op VVM, Financiën heeft VVM onderdeel gemaakt van de interne wetgevingstoets en binnen VWS lijkt de organisatie op het domein AWBZ nog niet gereed voor VVM. Bij de AWBZ hebben namelijk tijdens de experimentfase behoorlijk ingrijpende veranderingen plaatsgevonden, waardoor VVM naar de achtergrond is verdrongen. De komende periode zal echter bij VWS prioriteit worden gegeven aan de beginselen van VVM.

VROM doet al sinds de start van het experiment mee met proefdraaien met VVM. Bij de start van het experiment zijn intern organisatorische afspraken gemaakt. Namelijk dat milieu- en bouwregelgeving voor de duur van het experiment aan VVM zouden voldoen. De bewindsliedenstaf heeft daarover besloten. Dit is breed gecommuniceerd binnen VROM. Beleidsmedewerkers en BJZ bewaken beiden VVM. In de aanbiedingsnota aan de minister bij regelingen/AMvB’s/wetsvoorstellen wordt aangegeven dat er sprake is van VVM of dat er gebruik wordt gemaakt van een uitzonderingsgrond. Ten behoeve van het experiment wordt door VROM BJZ per kwartaal een evaluatie gemaakt van VVM.

Bij OCW zijn bij de start van het experiment organisatorische afspraken gemaakt op het niveau van het MT-OCW. Hierbij is besloten om het onderdeel AntwoordVoorBedrijven per 1 augustus 2007 OCW-breed in te voeren. De factsheets voor AntwoordVoorBedrijven zijn ingevuld door de betrokken beleidsdirecties en via de directie Communicatie aangeboden aan het Bedrijvenloket. De invoering van VVM is ondersteund door gerichte voorlichting, o.a. via het intranet van OCW, een bijeenkomst voor directeuren en voorlichting tijdens afdelingsoverleggen.

OCW heeft daarnaast op de eerste twee onderdelen van VVM geëxperimenteerd op de domeinen primair en voortgezet onderwijs.

Bij de wetten en AMvB’s hebben de betrokken beleidsdirecties en de wetgevingsdirectie de toepassing van VVM bewaakt. Bij de ministeriele regelingen, die opgesteld worden door de beleidsdirecties en juridisch getoetst worden door de wetgevingsdirectie vormde VVM een onderdeel van de juridische toets. Daarbij werd tevens gevraagd naar een factsheet voor AntwoordVoorBedrijven.

3.2 AntwoordVoorBedrijven

Sinds 1 april 2007 hebben de departementen ruim 250 maatregelen in de vorm van factsheets met regelgeving aangeleverd bij AntwoordVoorBedrijven. De wijze waarop departementen hieraan invulling geven, verschilt nog van departement tot departement. Zo doet OCW dit heel systematisch en gestructureerd terwijl VWS op dit vlak te weinig actief was. In de komende periode zal VWS echter ten behoeve van de aanlevering van informatie aan AntwoordVoorBedrijven de interne informatievoorziening aanpassen. Uit het experiment blijkt dat naast het aanleveren van informatie, vaak ook het bijhouden van wijzigingen in de informatie aandacht behoeft. Daarom blijft het nodig om aandacht te vragen bij departementen voor het belang van volledige, goede en actuele informatie ten behoeve van bedrijven en instellingen via de website AntwoordVoorBedrijven.

3.3 Internationaal perspectief

Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk laten het belang zien voor bedrijven om een minimum invoeringstermijn van drie maanden te hanteren in combinatie met twee vaste inwerkingtredingdata voor regelgeving met consequenties voor bedrijven. Zou deze invoeringstermijn er niet zijn of veel korter zijn, dan leidt dit tot het tegenovergestelde effect. Ondernemers zouden dan op twee momenten in het jaar geconfronteerd raken met een (te) grote hoeveelheid nieuwe of gewijzigde regelgeving die «te plots» op hen afkomt. Bij een invoeringstermijn van drie maanden, heeft het bedrijfsleven wel voldoende tijd om te anticiperen op die voorgenomen regelgeving.

Een bijkomend voordeel van twee vaste inwerkingtredingdata is dat dit aanzet tot gelijktijdige behandeling van met elkaar samenhangende wetsvoorstellen in het parlement en beter afgestemde regelgeving op en tussen (verschillende) beleidsterreinen.

Tot slot blijkt in het Verenigd Koninkrijk dat het voor een effectieve toepassing van het VVM-systeem goed werkt om de beslissing om al dan niet gebruik te maken van een uitzonderingsgrond op politiek niveau te laten nemen.

3.4 Interne organisatie

Uitgangspunt is dat het werken met VVM geen formele veranderingen met zich meebrengt voor het beleids- en wetgevingsproces. Wel vraagt de invoering van VVM om een adequate planning en voorbereiding van beleid en wetgeving binnen een departement.

4 Toekomstvisie van het kabinet op VVM

Uit de opgedane ervaringen bij de VVM-experimenten trekken wij de volgende conclusies over de vraag of en in hoeverre het VVM-systeem structureel ingevoerd moet worden.

4.1 Invoering VVM voor regelgeving met relevantie voor bedrijven en instellingen

4.1.1 Vaste inwerkingtredingdata en een minimale invoeringstermijn

Met ingang van 1 januari 2009 wil het kabinet vaste inwerkingtredingdata en een minimale invoeringstermijn invoeren voor alle wetten en AMvB’s (nieuwe of wijzigingen) met directe relevantie voor bedrijven en instellingen. Dit geldt voor alle wetten en AMvB’s waarvan de voorbereiding start na 1 januari 2009.

In beginsel worden twee vaste inwerkingtredingdata gehanteerd en een minimale invoeringstermijn van drie maanden. De twee vaste inwerkingtredingdata zijn: 1 januari en 1 juli. In de meeste gevallen betekent dit concreet dat voor nieuwe regelgeving van departementen die – naast de vier «experimentdepartementen» – meedoen per 1 januari 2009 de eerste vaste inwerkingtredingdatum 1 juli 2009 is.

In sommige gevallen kan er, gelet op de doelgroep van de regelgeving, reden zijn om voor de datum van 1 juli een andere datum vast te stellen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij regelgeving op het terrein van onderwijs. Zo begint het schooljaar voor het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs op 1 augustus, terwijl in het hoger onderwijs het studiejaar begint op 1 september.

Deze afspraken over de invoering van VVM voor nieuwe rijksregelgeving met directe relevantie voor bedrijven en instellingen laten onverlet dat departementen, zoals LNV en de vier experimentdepartementen, ook verder kunnen gaan. Bijvoorbeeld door als departement te besluiten het VVM-systeem uit te breiden tot andere typen regelgeving of regelgeving met directe relevantie voor andere groepen dan bedrijven of instellingen.

LNV heeft zelf besloten VVM te gaan toepassen en heeft reeds uit eigen beweging uw Kamer geïnformeerd op 28 april 20081 over de wijze waarop zij VVM gaat implementeren voor haar regelgeving per 1 januari 2009. LNV volgt de bovengenoemde systematiek; twee vaste inwerkingtredingdata 1 januari en 1 juli en een minimum invoeringstermijn van drie maanden (daarom uiterlijke publicatiedata van de LNV-regelingen respectievelijk op 1 oktober en 1 april daaraan voorafgaand). Daarbij hanteert LNV de uitgangspunten voor al haar regelgeving (wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen) en niet alleen voor regelgeving met directe gevolgen voor het bedrijfsleven. De minister van LNV «beoogt door de hantering van een systeem van VVM zowel een efficiëntere overheid te bewerkstelligen, die zich dienstbaar en professioneel richting bedrijven en burgers opstelt en vertrouwen wekt, als de lasten die gepaard kunnen gaan met de frequente en onverwachte wijziging van regelgeving, voor zowel overheid als derden, aan te pakken».

4.1.2 Mogelijke uitzonderingsgronden

Er kunnen redenen zijn om af te wijken van de vaste inwerkingtredingdata of de minimale invoeringstermijn. Uit de ervaringen met de experimenten blijkt dat de tot nu gehanteerde uitzonderingsgronden goed werkbaar zijn, maar dat er veelvuldig gebruik van is gemaakt. Het is van belang om het aantal uitzonderingen zoveel mogelijk te beperken, zodat al in 2009 een zichtbare verandering zal optreden. In onderstaande tabel is aangegeven in welke gevallen afgeweken kan worden. Afwijking van de vaste inwerkingtredingdata en de minimale invoeringstermijn is mogelijk als sprake is van de volgende uitzonderingsgronden:

UitzonderingsgrondToelichting Afwijken van de vaste inwerkingtredingdata en/of minimum invoeringstermijn is mogelijk:
1. (Hoge c.q. buitensporige) private of publieke kosten van vertragingen of vervroeging bij invoering• Indien bedrijven en instellingen gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding • Indien er sprake is van reparatie van onbedoelde negatieve effecten van regelgeving voor bedrijven en instellingen • Indien sprake is van buitensporig hoge kosten voor bedrijven, instellingen of de overheid • Indien regelgeving een directe relatie heeft met andere jaarindelingen (bijv. begrotingsjaar, behandeling belastingplan c.a., school- en studiejaar, subsidiejaar of seizoensgebonden regelingen) • In geval van regelgeving die gepaard gaat met uitgebreide voorlichtingstrajecten en overleggen met doelgroepen
2. Spoed- of noodregelgeving• In geval van incidenten en crises (bijv. noodmaatregelen naar aanleiding van dierziekten of in het kader van veiligheid en terrorismebestrijding) • Indien dit nodig is voor een effectieve rechtshandhaving
3. Reparatieregelgeving• Indien rechterlijke uitspraken daartoe nopen • Indien «reparaties» uitgevoerd moeten worden (bijv. koopkrachtplaatjes)
4. Europese of internationale regelgeving• Indien Europese implementatietermijnen onvoldoende ruimte bieden voor toepassing van vaste inwerkingtredingdata en minimale invoeringstermijnen bij aanpassing van nationale regelgeving • Indien internationale verdragen onvoldoende ruimte bieden voor toepassing van de beginselen van VVM

Lichtvaardig of oneigenlijk gebruik van uitzonderingsgronden moet uiteraard worden voorkomen. Bij de ambtelijke en politieke besluitvorming over wetten en AMvB’s zal daarom waar nodig extra aandacht worden gegeven aan het toepassen van VVM. Daarom is bovenal van belang dat in de toelichting bij een wetsvoorstel of voorstel voor een AMvB duidelijk wordt aangegeven welke uitzonderingsgrond wordt gehanteerd en waarom.

4.2 Transparantie en informatievoorziening

Het kabinet vindt tijdige en duidelijke informatievoorziening over regelgeving in voorbereiding essentieel en zal deze informatievoorziening blijven verzorgen via www.antwoordvoorbedrijven.nl en andere voor de hand liggende websites. Zo gebeurt dit voor onderwijsinstellingen ook via de websites van OCW of het CFI. Bij LNV wordt aansluiting gezocht met het LNV-loket en bij V&W verloopt de communicatie veelal ook via specifieke sites zoals de RDW-site. Op dit moment maakt AntwoordVoorBedrijven al links op de eigen site naar andere relevante sites en zal dit in de toekomst waar nodig verder faciliteren.

Wij zullen de komende tijd wederom aandacht vragen bij departementen voor het belang van volledige, goede en actuele informatie ten behoeve van bedrijven en instellingen via de website AntwoordVoorBedrijven.

4.3 Verbreding invoering VVM

In de komende jaren moet worden onderzocht of en in hoeverre het mogelijk is om het VVM-systeem uit te breiden naar andere typen regelgeving of regelgeving met directe relevantie voor andere doelgroepen.

In de experimentfase bleek toepassing van VVM op ministeriële regelingen lastig omdat deze groot zijn in aantal, er in principe geen of zeer korte invoeringstermijnen voor gelden en ze vaak per direct in werking treden. Toch kan toepassing van VVM op lagere regelgeving wenselijk zijn omdat blijkt dat juist deze regelgeving grote gevolgen kan hebben voor bedrijfsprocessen en interne organisaties. Dit kan ook gelden voor beleidsregels van uitvoeringsorganisaties en ZBO’s. Voorbeelden hiervan zijn de beleidsregels van de Belastingdienst en de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA).

Zoals gezegd zal worden bezien of en in hoeverre het wenselijk is om het VVM-systeem uit te breiden naar rijksregelgeving met directe relevantie voor burgers en professionals en voor rijksregelgeving met directe relevantie voor medeoverheden. Tenslotte zal het kabinet in overleg met de VNG bezien of het mogelijk is om het VVM-systeem ook in te voeren voor regelgeving van medeoverheden en zo ja, hoe en op welke termijn dit gerealiseerd kan worden.

In 2010 zullen wij u laten weten of en in hoeverre verbreding van de invoering van VVM in deze kabinetsperiode nuttig en wenselijk is.

4.4 Verankering

In de Aanwijzingen voor de regelgeving is nu al opgenomen dat aan de formele inwerkingtreding van regelgeving een redelijke invoeringstermijn vooraf moet gaan. Het is de bedoeling dat ook de vaste inwerkingtredingdata en de tijdige en duidelijke informatievoorziening omtrent de in voorbereiding zijnde regelgeving met directe effecten voor bedrijven en instellingen, worden opgenomen in de Aanwijzingen voor de regelgeving. De beginselen van VVM en het gebruikmaken en motiveren van het gebruik van uitzonderingsgronden worden dan uiteraard ook meegewogen in de wetgevingstoets door het ministerie van Justitie en vervolgens in de politieke besluitvorming.

4.5 Rol parlement en Raad van State

Voor het welslagen van het VVM-systeem is het van groot belang dat het parlement als medewetgever bereid is om de consequenties van het VVM-systeem te aanvaarden, ook al kan dat soms bijvoorbeeld betekenen dat regelgeving later in werking treedt. Dit betekent ook dat de indieners van initiatiefvoorstellen de toepassing van de beginselen van VVM moeten overwegen.

De Raad van State heeft reeds in een eerder stadium aangegeven de juiste toepassing van de beginselen van VVM mee te willen nemen in zijn advies over formele wetgeving en AMvB’s. Dit geldt uiteraard ook voor de kwaliteit van motivering in de memorie of nota van toelichting bij afwijking van het VVM-systeem (uitzonderingsgronden).

In de jaarrapportage van de Raad van State zal de raad eveneens stilstaan bij de toepassing van de VVM-beginselen door de rijksoverheid.

4.6 VVM in Europa

Bijna de helft van alle nationale regelgeving is gebaseerd op Europese regelgeving. Dit maakt het moeilijker om vast te houden aan de VVM-data en een minimale invoeringstermijn. De Nederlandse regering probeert in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bij de Europese Commissie meer aandacht te vragen voor het belang om bij besluitvorming over nieuwe Europese regelgeving rekening te houden met VVM-data en een redelijke invoeringstermijn.

5 Monitoring

We zullen de toepassing van het systeem van VVM de komende jaren monitoren, zodat we waar nodig verbeteringen kunnen aanbrengen. Deels zal deze monitoring plaatsvinden in het kader van de wetgevingstoets door het ministerie van Justitie, door de advisering door de Raad van State bij concrete wetsvoorstellen en AMvB’s en door de parlementaire controle door uw Kamer. Daarnaast zullen we vanuit regeldrukoptiek de effecten van en ervaringen met het systeem monitoren, zowel voor ondernemers, instellingen, als voor departementen. We zullen daarom ook met enige regelmaat bedrijvenconsultaties uitvoeren. Over de monitoringresultaten zult u ook in 2010 worden geïnformeerd.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Kamerstukken II 2006–2007, 29 515, nr. 181.

XNoot
2

«Belevingsmonitor Regeldruk 2008, Zoetermeer, 7 mei 2008». Dit onderzoek is uitgevoerd door Stratus marktonderzoek b.v. in opdracht van RVD/Dienst Publiek en Communicatie, ten behoeve van het ministerie van Financiën.

XNoot
3

Voor OCW liep de experimentfase van 1 april 2007 tot en met 1 augustus 2008 omdat OCW de vaste inwerkingtredingdata 1 januari en 1 augustus heeft gehanteerd vanwege de aanvang van het schooljaar op 1 augustus in het primair en voortgezet onderwijs.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006–2007, 29 515, nr. 181.

XNoot
2

VROM, OCW, VWS en Financiën.

XNoot
3

Kamerstukken II 2007–2008, 29 279, nr. 62.

XNoot
1

Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243.

Naar boven