Besluit van 13 maart 2014, houdende de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 137 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (percentage pandbeleningsvergoeding) en de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 11 september 2013 tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen (Stb. 2013, 350)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 2014, nr. 484343, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 137 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel VI van de wet van 11 september 2013 tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen) (Stb. 2013, 350);

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 februari 2014, nr. W03.14.0042/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 maart 2014, nr. 491164, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Het percentage bedoeld in artikel 137 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedraagt 4,5.

Artikel 2

In afwijking van artikel 1 bedraagt het percentage voor pandbeleningsovereenkomsten, gesloten vóór 1 juli 2015, 9.

Artikel 3

De wet van 11 september 2013 tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen) (Stb. 2013, 350) en dit besluit treden in werking met ingang van 1 juli 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 13 maart 2014

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de twintigste maart 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

De wet van 11 september 2013 tot aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een nieuwe titel 2D (regels met betrekking tot pandbeleningen) (Stb. 2013, 350) regelt de overeenkomst tussen een pandbelener en een pandhuis, waarbij het pandhuis aan de pandbelener een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak in de macht van het pandhuis brengt. De Pandhuiswet 1910 wordt ingetrokken.

De pandbeleningsvergoeding bestaat op grond van artikel 7:137 Burgerlijk Wetboek uit een maandelijks bedrag dat een bepaald percentage van de beleende som vertegenwoordigt. Door aan de hoogte van de pandbeleningsvergoeding regels te stellen, worden consumenten beschermd.

In deze AMvB wordt de maximale hoogte van de pandbeleningsvergoeding vastgesteld op 4,5% van de ter beschikking gestelde geldsom. Artikel 7:137 Burgerlijk Wetboek is de grondslag tot vaststelling van de maximaal verschuldigde pandbeleningsvergoeding. In de Memorie van Toelichting is met betrekking tot de vaststelling van de maximale pandbeleningsvergoeding het volgende opgemerkt: «De regering is voornemens om ........................... de maximale pandbeleningsvergoeding in beginsel te stellen op 4,5% van de beleensom per maand» (Kamerstukken II 2011–2012, 33 334, nr. 3, p. 6 e.v.). Dienovereenkomstig wordt het percentage thans vastgesteld.

Tot slot wordt aan de sector de mogelijkheid geboden om hun bedrijfsmodel aan te passen aan de nieuwe regelgeving voor pandbeleningen. Daarom vindt de vaststelling van de maximale pandbeleningsvergoeding op 4,5% per maand pas een jaar na inwerkingtreding van deze AMvB plaats. Het eerste jaar van inwerkingtreding kan daarom nog een maximale pandbeleningsvergoeding van 9% op maandbasis in rekening worden gebracht. Omdat het gaat om een maximaal percentage staat het de pandhuizen vrij om een lagere pandbeleningsvergoeding af te spreken dan hetgeen uit het voorgeschreven maximum percentage zou voortvloeien.

Over de pandbeleningsvergoeding is geen BTW verschuldigd, noch in het geval van een pandbeleningsovereenkomst met het beding bedoeld artikel 7:130 lid 1 onder a, noch in het geval van een pandbeleningsovereenkomst met het beding bedoeld in artikel 7:130 lid 1 onder b. In beide gevallen is immers het hoofddoel geld ter beschikking te stellen en niet het overdragen van het in pand gegeven goed. De belastingdienst zal de beide vormen van dienstverlening gelijk behandelen conform het uitgangspunt van de wet dat voor alle overeenkomsten van pandbelening een gelijk regime heeft te gelden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven