Besluit van 1 maart 2014 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de titels 9.3 en 9.3a van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer en van enkele op dat hoofdstuk gebaseerde besluiten tot de exclusieve economische zone (Besluit gedeeltelijke uitbreiding toepassingsgebied hoofdstuk 9 Wet milieubeheer tot de EEZ)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 24 januari 2014, nr. IenM/BSK-2013/308424, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende detergentia (PbEU L 104), verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PbEU L 158, zoals gerectificeerd in PbEU L 229), verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161), verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136), Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 204), Verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75), Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEU L 353) en Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286);

Gelet op artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2014, No. W14.14.0016/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 21 februari 2014, nr. IenM/BSK-2014/46422, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Titel 9.3 van de Wet milieubeheer en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

Artikel 2

Titel 9.3a van de Wet milieubeheer en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

Artikel 3

Het Besluit detergentia milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit is mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

B

In artikel 3a wordt «de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2» vervangen door: de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1 en 9.2.3.2.

Artikel 4

Het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt in paragraaf 1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

B

In artikel 8a wordt «de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2» vervangen door: de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1 en 9.2.3.2.

Artikel 5

Het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.1a

Artikel 2.6 is mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

B

In artikel 3.1 wordt «artikel 9.2.2.1» vervangen door: de artikelen 9.1.1 en 9.2.2.1.

Artikel 6

Het POP-Besluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

B

In artikel 5a wordt «artikel 9.2.2.1» vervangen door: de artikelen 9.1.1 en 9.2.2.1.

Artikel 7

Na artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op handelingen verricht binnen de exclusieve economische zone.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gedeeltelijke uitbreiding toepassingsgebied hoofdstuk 9 Wet milieubeheer tot de EEZ.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 1 maart 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de veertiende maart 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doelstelling en inhoud van dit besluit

Dit besluit beoogt de nakoming te verzekeren van de verplichting die Nederland als lidstaat van de EU heeft om verordeningen van de EU niet alleen op het Nederlandse grondgebied en in de Nederlandse territoriale zee uit te voeren, maar ook in de Nederlandse exclusieve economische zone in de Noordzee (EEZ). Het betreft, in chronologische volgorde, de hierna genoemde verordeningen:

  • 1. de detergentiaverordening1,

  • 2. de POP-verordening2,

  • 3. de F-gassenverordening3,

  • 4. de verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)4,

  • 5. de kwikverordening5,

  • 6. de verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP-verordening)6

  • 7. de ozonverordening7.

Deze verordeningen zijn in Nederland uitgevoerd door middel van de hierna genoemde regelgeving.

Europese regelgeving

Nederlandse regelgeving

detergentiaverordening

Besluit detergentia milieubeheer

POP-verordening

POP-Besluit milieubeheer

F-gassenverordening

Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer

verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)

Titel 9.3 van de Wet milieubeheer

kwikverordening

Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer

verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP-verordening)

Titel 9.3a van de Wet milieubeheer

ozonverordening

Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen

In de artikelsgewijze toelichting is de inhoud van de verordeningen en de Nederlandse uitvoeringsregelgeving kort weergegeven.

Behoudens in gevallen waarin uit de bewoordingen of de systematiek van een Europese verordening of richtlijn blijkt dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest, gelden Europese verordeningen en richtlijnen «automatisch» in alle gebieden waar een lidstaat rechtsmacht uitoefent, waaronder de EEZ, zij het niet onbeperkt. Dit blijkt onder meer uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG/EU.8 De Nederlandse regelgeving is alleen «automatisch» van toepassing op het Nederlandse grondgebied, met inbegrip van de Nederlandse territoriale zee.

Met het onderhavige besluit wordt de reikwijdte van de in de tabel genoemde titels van de Wet milieubeheer en besluiten uitgebreid tot de EEZ. Hiermee is verzekerd dat Nederland voldoet aan zijn EU-rechtelijke verplichting om genoemde Europese verordeningen ook uit te voeren in de EEZ.

De uitvoering van genoemde verordeningen houdt in dat een nationaal bevoegd gezag wordt aangewezen voor de feitelijke uitvoering, het toezicht op de naleving en de bestuursrechtelijke handhaving en dat daarnaast ook de strafrechtelijke handhaving van overtredingen wordt geregeld. In het kader van de uitvoering van de verordeningen hoeven de lidstaten in beginsel geen besluiten te nemen. Deze worden op Europees niveau genomen, in verband met de beoogde uniforme toepassing van de regelgeving ter voorkoming van verstoring van de gemeenschappelijke markt. In een zeer beperkt aantal uitzonderingssituaties kunnen de lidstaten wel besluiten nemen. Deze situaties zijn aangegeven in de artikelsgewijze toelichting.

Het onderhavige besluit betekent voor de praktijk vooral dat voortaan nu ook in de EEZ toezicht kan worden gehouden op de naleving van genoemde Europese verordeningen en dat zo nodig ook handhavend kan worden opgetreden. Omdat sprake is van rechtstreeks in de nationale rechtsorde doorwerkende verordeningen, die «automatisch» in de EEZ van toepassing zijn, moesten justitiabelen in de EEZ al wel aan de verordeningen voldoen. In zoverre leidt dit besluit niet tot regeldruklasten. De toezichts- en handhavingslasten leiden tot zeer beperkte regeldruklasten (zie paragraaf 5).

2. Nederlandse rechtsmacht in de EEZ

Nederland is als kuststaat volgens het VN-Zeerechtverdrag9 gerechtigd in de Noordzee buiten de territoriale zee een EEZ aan te wijzen en daar (beperkte) rechtsmacht uit te oefenen. Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft een EEZ aangewezen bij en krachtens de Rijkswet instelling exclusieve economische zone. De Nederlandse EEZ is het gebied, gelegen in de Noordzee, dat grenst aan de territoriale zee en samenvalt met het Nederlandse gedeelte van het continentaal plat. De rechtsmacht van Nederland in de EEZ is, in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag, omschreven in artikel 3 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone. Volgens het VN-Zeerechtverdrag kunnen de kuststaten in de EEZ rechtsmacht uitoefenen ter bescherming van het milieu. De in paragraaf 1 genoemde Europese verordeningen zijn mede gericht op de bescherming van het milieu. Nederland is daarom in zoverre bevoegd de regelgeving ter uitvoering van de verordeningen ook in de EEZ van toepassing te verklaren.

Om een Europese verordening in de praktijk goed te laten werken, zijn de lidstaten verplicht de daartoe noodzakelijke uitvoeringsregels vast te stellen. Deze uitvoeringsregels hebben met name betrekking op de strafbaarstelling van overtredingen van de verordening, de aanwijzing van een nationale instantie voor de uitvoering van de verordening, de regeling van het toezicht op de naleving, de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en het opnemen van een rechtsgrondslag voor het stellen van nadere regels die ter uitvoering van een verordening eventueel nog nodig zijn.

Zoals al werd opgemerkt gelden Europese verordeningen en richtlijnen «automatisch» in alle gebieden waar een lidstaat rechtsmacht uitoefent, waaronder de EEZ, maar is voor de toepasselijkheid van Nederlandse regelgeving in de EEZ een uitdrukkelijke wettelijke bepaling nodig, die hierin voorziet. Er is geen algemene wettelijke bepaling dat Nederlandse regelgeving ook in de EEZ geldt. Dit moet telkens voor iedere regeling afzonderlijk uitdrukkelijk bij of krachtens de wet worden bepaald.

Artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer (Wm) biedt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te regelen dat hoofdstuk 9 van de Wm en de daarop berustende bepalingen, zoals de in paragraaf 1 genoemde uitvoeringsbesluiten, voor zover dat bij amvb is bepaald, ook van toepassing zijn op handelingen verricht binnen de EEZ. Deze bepaling biedt de wettelijke grondslag voor het onderhavige besluit. Er kan mee worden volstaan de bepalingen van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer en de op dat hoofdstuk berustende bepalingen, die voorzien in uitvoering van de genoemde verordeningen, van toepassing te verklaren in de EEZ. Verder hoeven er geen andere, meer specifieke, uitvoeringsbepalingen te worden vastgesteld. Zo zijn provincies, gemeenten en waterschappen voor geen van de in paragraaf 1 genoemde Europese verordeningen aangewezen als bevoegd gezag voor de uitvoering, maar was hiervoor al een bevoegd gezag op rijksniveau aangewezen, dat zijn bevoegdheden ook in de EEZ kan uitoefenen.

Het onderhavige besluit heeft vooral gevolgen voor het toezicht en de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Dit hoeft niet uitdrukkelijk te worden geregeld. Door de van toepassing verklaring van de desbetreffende regelingen in de EEZ, kunnen ook de aan die regelingen gekoppelde bepalingen die in toezicht en handhaving voorzien, in de EEZ worden toegepast. In paragraaf 5 wordt hierop uitgebreider ingegaan.

In zijn advies inzake het Besluit gefluoreerde broeikasgassen Wms 2007 heeft de Raad van State aangegeven dat het regime van de EEZ een inbreuk vormt op de vrijheden van de volle zee en dat om die reden terughoudendheid moet worden betracht bij het van toepassing verklaren van nationale regelgeving binnen de EEZ. Daarom is destijds10 in artikel 9.1.1 van de Wm bepaald dat de onderdelen van hoofdstuk 9 van de Wm en de daarop gebaseerde bepalingen die van toepassing zijn in de EEZ uitdrukkelijk bij amvb moeten worden aangewezen. In dit besluit worden alleen bepalingen bij of krachtens hoofdstuk 9 van de Wm in de EEZ van toepassing verklaard voor zover dat voor de nakoming van EU-rechtelijke verplichtingen nodig is.

Tot besluit van deze paragraaf worden enkele meer specifieke opmerkingen gemaakt over de reikwijdte van de Nederlandse rechtsmacht in de EEZ. Deze is, zoals al werd opgemerkt, niet onbeperkt. Artikel 56 van het VN-Zeerechtverdrag noemt de onderwerpen waarvoor de kuststaat soevereine rechten en rechtsmacht heeft. Het verdrag maakt echter ook voor die onderwerpen verschillende uitzonderingen op de rechtsmacht van de kuststaat. De rechtsmacht is bijvoorbeeld beperkt doordat de kuststaten het leggen van onderzeese kabels en pijpleidingen (artikel 79 VN-Zeerechtverdrag) moeten toestaan, evenals de ongehinderde doorvaart van onschuldige scheepvaart (artikel 58 juncto artikel 87, eerste lid, onder a, van het VN-Zeerechtverdrag). Ook bij de uitoefening van soevereine rechten moet Nederland hiermee rekening houden. Deze beperkingen hoeven in het onderhavige besluit niet te worden geregeld, omdat zij rechtstreeks voortvloeien uit artikel 3 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone. De Europese Unie is als partij bij het VN-Zeerechtverdrag eveneens aan de beperkingen van de rechtsmacht gebonden.

De in paragraaf 1 genoemde verordeningen kunnen ook zelf beperkingen van de reikwijdte bevatten die in het bijzonder voor de EEZ van belang zijn. Hiervan wordt het volgende voorbeeld gegeven. Blijkens artikel 2, eerste lid, onder d, van REACH is die verordening niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijk stoffen over zee. REACH is wel van toepassing op andere activiteiten met die stoffen aan boord van schepen dan louter het vervoer. De kuststaat heeft, gezien de beperking die voortvloeit uit het VN-Zeerechtverdrag, echter in beginsel geen bevoegdheid om in de EEZ ten aanzien van die bepalingen van REACH handhavend op te treden, behalve indien het een schip onder zijn vlag betreft. Hierdoor heeft REACH voor schepen een beperkte gelding en zal ook de taak van toezicht en handhaving voor de kuststaat beperkt zijn. Wat betreft installaties, zoals platforms, heeft Nederland als kuststaat volgens de artikelen 60 en 80, juncto artikel 56, van het VN-Zeerechtverdrag in de EEZ wèl rechtsmacht om toezicht te houden en handhavend op te treden, wat ook geldt in het kader van de uitvoering van de in paragraaf 1 genoemde verordeningen. REACH zelf kent evenmin algemene beperkingen die hieraan afdoen.

Voor de andere verordeningen waarop dit besluit betrekking heeft, gelden vergelijkbare redeneringen.

In de praktijk is het onderhavige besluit derhalve vooral relevant voor installaties in de EEZ.

3. Reikwijdte van het besluit

Dit besluit is beperkt tot hoofdstuk 9 van de Wm. Alleen EU-rechtelijke verordeningen zijn in dit verband relevant, voor zover deze van toepassing zijn in de EEZ. Dit laatste geldt niet voor de verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen11. Deze verordening geeft uitvoering aan het Verdrag van Rotterdam betreffende de internationale handel in gevaarlijke chemische stoffen. De verordening beoogt de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade als gevolg van internationale activiteiten met gevaarlijke chemische stoffen en beoogt bij te dragen aan een milieuverantwoord gebruik van die stoffen. Deze verordening geldt echter alleen in het douanegebied van de EU. Het douanegebied omvat niet de EEZ. Er is daarom geen reden om de reikwijdte van het Besluit uitvoering verordening in- en uitvoer gevaarlijke chemische stoffen, dat aan de verordening geeft uitvoering geeft, uit te breiden tot de EEZ.

Voor omgevingsregelgeving die niet is vastgesteld in het kader van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer, zal waar nodig de van toepassing verklaring in de EEZ, voor zover niet op andere wettelijke grondslag geregeld, worden geregeld bij amvb op grond van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Voor hoofdstuk 9 Wm is dit echter afzonderlijk geregeld in het onderhavige besluit, omdat hoofdstuk 9 in eerste instantie nog niet in de Omgevingswet zal worden geïntegreerd. Hierdoor zal de Omgevingswet niet voorzien in een wettelijke grondslag om de toepasselijkheid in de EEZ voor hoofdstuk 9 Wm te regelen. Zoals al werd opgemerkt, is de wettelijke grondslag voor het onderhavige besluit te vinden in hoofdstuk 9 Wm zelf, namelijk artikel 9.1.1.

Besluiten op grond van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer die uitsluitend nationaal beleid behelzen en niet dienen ter implementatie van een Europese richtlijn of verordening, worden evenmin in dit besluit meegenomen. Hierbij kan worden gedacht aan het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen milieubeheer en het Productenbesluit asbest.

Het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen milieubeheer zal in verband met de vervanging van de huidige F-gassenverordening door een nieuwe verordening worden aangepast en zal mogelijk zelfs worden ingetrokken. De nieuwe verordening is momenteel in voorbereiding en zal naar verwachting in de loop van 2014 van kracht worden.

Het Productenbesluit asbest bevat allereerst bepalingen ter implementatie van de inmiddels vervallen Europese stoffenverbodsrichtlijn (paragrafen 2 en 3)12. Die bepalingen zullen worden geschrapt omdat bijlage XVII van REACH inmiddels in een regeling van het onderwerp van die bepalingen voorziet en die verordening rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde. Dit gebeurt niet in het kader van het onderhavige besluit, omdat dit tot een actualisatie en herschrijving van het Productenbesluit asbest leidt, die de reikwijdte van het onderhavige besluit te buiten gaat. Wat betreft paragraaf 2 gaat het vooral om bijlage XVII, categorie 6, en wat betreft paragraaf 3 (verpakking en etikettering) om aanhangsel 7 bij bijlage XVII. Overlappende nationale bepalingen mogen niet meer worden toegepast. Daarnaast bevat het besluit aanvullende nationale bepalingen over het bewerken van asbest en asbesthoudende produkten, waarvoor bijlage XVII, categorie 6, van REACH uitdrukkelijk ruimte biedt, en nationale bepalingen ter bescherming van de veiligheid van werknemers (paragraaf 4).

Drie andere besluiten, waarin aanvullend nationaal beleid is opgenomen, te weten het Besluit met arseenverbindingen behandeld hout milieubeheer, het Besluit PAK-houdende coatings en producten milieubeheer en het Besluit gechloreerde paraffines milieubeheer, zullen volgens planning met ingang van 1 januari 2014 worden ingetrokken omdat voor die besluiten geen Europeesrechtelijke grondslag meer bestaat.

4. Regeldruklasten

De regeldruklasten omvatten zowel inhoudelijke nalevingskosten als administratieve lasten.

Het onderhavige besluit brengt voor justitiabelen, met name de exploitanten van installaties in de EEZ, geen regeldruklasten mee. De desbetreffende Europese verordeningen werken rechtstreeks in de nationale rechtsorde door. Zij gelden «automatisch» ook in de EEZ. Justitiabelen moesten zich derhalve al houden aan alle tot hen gerichte bepalingen van de verordeningen. De enige wijziging die het besluit meebrengt is dat nu ook toezicht op de naleving van deze bepalingen mogelijk wordt en dat zo nodig ook bestuursrechtelijk en strafrechtelijk handhavend kan worden opgetreden.

De regeldruklasten die verband houden met het toezicht en de handhaving van de regelgeving waarop dit besluit betrekking heeft, zijn verwaarloosbaar, omdat doorgaans geen afzonderlijke bezoeken zullen worden gebracht, maar gecombineerde bezoeken die mede betrekking hebben op de naleving van andere relevante regelgeving (zie de toelichting in paragraaf 5). Zoals opgemerkt, zijn de kosten van de naleving van de desbetreffende regelgeving als zodanig geen nieuwe kosten, omdat het verordeningen betreft die in de EEZ gelden zonder dat daarvoor nationale uitvoeringsregelgeving nodig is.

Op de bestuurlijke uitvoeringslasten wordt ingegaan in paragraaf 5.

De verordeningen bevatten nauwelijks mogelijkheden voor lidstaten om besluiten te nemen. In de artikelsgewijze toelichting worden deze situaties vermeld. De daarmee gemoeide regeldruklasten zijn verwaarloosbaar, omdat het steeds om uitzonderlijk situaties gaat.

Er is sprake van een nieuwe, afzonderlijke amvb. Weliswaar omvat deze amvb voornamelijk wijzigingen van bestaande amvb’s, maar er bestaat op dit moment nog niet een amvb die aanknopingspunten biedt om daarin op grond van artikel 9.3.1 van de Wm bepalingen op te nemen over op de uitvoering van de titels 9.3 en 9.3a van de Wm.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De bestuursrechtelijke handhaving geschiedt met toepassing van hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor de verordeningen die zijn uitgevoerd in de titels 9.3 en 9.3a van de Wet milieubeheer, REACH en de CLP-verordening, volgt dit uit art. 18.1a, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Voor de verordeningen die bij amvb zijn uitgevoerd, volgt dit uit art. 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In de amvb’s zijn bepalingen opgenomen die een verbod bevatten te handelen in strijd met de daarin genoemde verordeningsbepalingen. Bij overtreding van een dergelijke verbodsbepaling kan bestuursrechtelijk handhavend worden opgetreden.

De strafrechtelijke handhaving is geregeld in de Wet op de economische delicten, waarin straffen zijn gesteld op handelen in strijd met de bepalingen van de in paragraaf 1 genoemde verordeningen, die in de Wet milieubeheer of daarop berustende amvb’s zijn aangegeven. Door de uitbreiding van de werkingssfeer van hoofdstuk 9 en daarop berustende amvb’s zullen overtredingen in de EEZ een strafbaar feit opleveren, dat in Nederland kan worden vervolgd.

In de EEZ geschieden de uitvoering en de bestuursrechtelijke handhaving op rijksniveau, in de meeste gevallen door de Minister van Infrastructuur en Milieu (I en M). Het toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit sluit aan bij de situatie op land en in de territoriale zee, waar als bevoegd gezag voor toezicht en handhaving eveneens de Minister van I en M is aangewezen.

Een uitzondering geldt voor de titels 9.3 en 9.3a van de Wet milieubeheer, waarvoor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover hij de betrokken minister is, met de bestuursrechtelijke handhaving is belast (artikel 18.2b, tweede lid, van de Wet milieubeheer). Voor het toezicht op de naleving van de titels 9.3 en 9.3a van de Wet milieubeheer zijn de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangewezen (artikel 18 van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving).

Een andere uitzondering geldt voor inrichtingen waarop de Mijnbouwwet van toepassing is. Hiervoor is de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag13 en met de bestuursrechtelijke handhaving belast (artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 6.9, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht). Het Staatstoezicht op de mijnen is met het toezicht belast.

Het toezicht op de naleving van de in paragraaf 1 genoemde verordeningen in de EEZ zal, voor zover mogelijk, worden gecombineerd met het reguliere toezicht op de naleving van andere relevante regelgeving, zo nodig in samenwerking tussen de betrokken rijksinstanties. Dit voorkomt onnodige belasting van justitiabelen en waarborgt aan overheidskant een effectieve en efficiënte inzet van middelen. Samenwerking tussen alle op de Noordzee actieve overheidsinstanties vindt plaats in het Beheerdersnetwerk Noordzee. Deze samenwerking bestaat onder meer uit kennis- en informatie-uitwisseling en leidt tot een effectieve en efficiënte taakuitvoering.

Het onderhavige besluit brengt slechts zeer beperkte uitvoeringslasten mee voor het bevoegd gezag, de toezichtsinstanties en de rechterlijke macht. Gelet op de beperkingen met betrekking tot activiteiten op schepen, die voortvloeien uit het VN-Zeerechtverdrag, zijn de taken grotendeels beperkt tot toezicht en handhaving van verordeningsbepalingen op installaties, voor zover daar activiteiten plaatsvinden waarop die verordeningen van toepassing zijn. Het toezicht zal worden meegenomen in het kader van het reguliere toezicht op de naleving van regelgeving op de installaties, dat nu al plaatsvindt. Met name het Staatstoezicht op de mijnen bezoekt nu al regelmatig de inrichtingen die onder de Mijnbouwwet vallen. Die wet is blijkens artikel 2 nu al van toepassing op het (met de EEZ samenvallende) continentaal plat waarop de inrichtingen zich bevinden.

II. Artikelen

In de toelichting bij de artikelen wordt per artikel een korte beschrijving gegeven van de Europese verordening in kwestie. Deze beschrijving heeft niet de pretentie volledig recht te doen aan de inhoud van de verordening, maar is alleen bedoeld om een indruk daarvan te geven voor het goede begrip van het onderhavige besluit.

Artikel 1

Deze bepaling beoogt in de EEZ uitvoering te geven aan REACH.

REACH beoogt risico’s van stoffen en produkten waarin die stoffen zijn verwerkt, te voorkomen/beperken. Het doel van REACH is een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten.

REACH is van toepassing op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van die stoffen als zodanig of in preparaten of voorwerpen, alsmede op het in de handel brengen van preparaten. REACH is gebaseerd op het beginsel dat fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers (in de zin van artikel 3, onderdeel 13, van REACH) ervoor moeten zorgen dat zij stoffen vervaardigen, in de handel brengen of gebruiken die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

Er geldt, met uitzonderingen, een registratieplicht voor het op de markt brengen van stoffen door producenten en importeurs, gericht op het verkrijgen van informatie over de gevaarseigenschappen van de stoffen en de blootstelling via het gebruik, die bepalend zijn voor het risico. De registratie van informatie moet gebeuren bij het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA in Helsinki), dat een belangrijke uitvoerende rol speelt en uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie voorbereid. Zonder registratie mag de stof (ook in produkten/voorwerpen) niet worden verhandeld of gebruikt. In bepaalde gevallen moeten producenten en importeurs een chemische veiligheidsbeoordeling uitvoeren en een chemisch veiligheidsrapport indienen en moeten passende maatregelen worden vastgesteld en toegepast ter beheersing van daarbij geconstateerde risico’s. De maatregelen worden zo nodig in veiligheidsinformatiebladen opgenomen en deze worden verstrekt aan opvolgende schakels in de keten (downstreamgebruikers). Ook het gebruik moet worden geregistreerd. Downstreamgebruikers kunnen hun gebruik van de stof laten registreren door de producent of importeur of dat zelf doen.

Naar aanleiding van de dossierbeoordelingen kan het ECA voor bepaalde stoffen vervolgstappen voorbereiden om de risico’s van die stoffen voor mens en milieu te beperken, met dien verstande dat besluiten alleen door de Europese Commissie worden genomen. Dit kan, ter beperking van de risico’s van die stoffen, leiden tot de nodige beperkingen en verboden, die zijn opgenomen in bijlage XVII van REACH (en die grotendeels zijn overgenomen uit eerdere Europese regelgeving, die werd ingetrokken). Voor stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIV bij REACH is een autorisatie vereist om ze in de handel te mogen brengen of gebruiken.

De lidstaten zijn in het kader van REACH voornamelijk belast met het toezicht en de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening en nemen voor het overige geen uitvoeringsbesluiten.

De verordening bevat een vrijwaringsclausule (artikel 129 van REACH), die lidstaten toestaat de nodige passende voorlopige maatregelen te nemen indien een stof als zodanig of in een preparaat of voorwerp risico’s oplevert en onmiddellijk optreden noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu. Deze voorziening is een uitzondering op het uitgangspunt dat lidstaten in het kader van REACH geen besluiten nemen.

Artikel 2

Titel 9.3a van de Wet milieubeheer geeft uitvoering aan de verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP-verordening). Artikel 2 beoogt door uitbreiding van de reikwijdte van deze titel ook in de EEZ aan die verordening uitvoering te geven.

In titel 9.3a van de Wet milieubeheer is overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de CLP-verordening verboden, waardoor een juridische grondslag is geboden voor bestuursrechtelijke handhaving van de verordening (dit vloeit voort uit artikel 18.1a, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer) en strafrechtelijke handhaving van de verordening.

De CLP-verordening beoogt een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen, mengsels en voorwerpen, te waarborgen door, onder meer, de criteria voor de indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels en de voorschriften voor de etikettering en verpakking van gevaarlijke stoffen en mengsels te harmoniseren. Zij bevat hieromtrent verplichtingen voor fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers. Stoffen en mengsels mogen uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij voldoen aan de verordening. De verordening sluit nauw aan bij het wereldwijd geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen, Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals (GHS), dat in het kader van de Verenigde Naties tot stand is gekomen.

De lidstaten zijn in het kader van de CLP-verordening voornamelijk belast met het toezicht en de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening en nemen voor het overige geen uitvoeringsbesluiten.

Artikel 3

Dit artikel omvat twee wijzigingen van het Besluit detergentia milieubeheer.

A

Het Besluit detergentia milieubeheer geeft uitvoering aan de detergentiaverordening. Artikel 3 beoogt door uitbreiding van de reikwijdte van dat besluit ook in de EEZ aan die verordening uitvoering te geven.

Detergentia zijn stoffen die zepen en/of andere oppervlakteactieve stoffen bevatten en die zijn bedoeld voor was- en reinigingsprocédé, zowel voor huishoudelijke, institutionele als industriële doeleinden.

In het Besluit detergentia milieubeheer is een bevoegde autoriteit aangewezen en is overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de detergentiaverordening verboden, waardoor een juridische grondslag is geboden voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de verordening. Het besluit biedt geen grondslag voor het vaststellen van een ministeriële regeling, zodat, anders dan bij de andere besluiten die met het onderhavige besluit worden gewijzigd, de zinsnede «en de daarop berustende bepalingen» ontbreekt.

De detergentiaverordening beoogt het vrije verkeer van (stoffen voor) detergentia in de interne markt te verwezenlijken en tegelijkertijd een hoog beschermingsniveau voor het milieu en de menselijke gezondheid te waarborgen. De verordening stelt regels voor het op de markt brengen van detergentia. Wanneer (stoffen voor) detergentia in de handel worden gebracht, moeten zij voldoen aan de voorschriften, beperkingen en andere vereisten, die zijn gesteld in de verordening en, afhankelijk van het doel waarvoor zijn worden gebruikt, ook in andere Europese regelgeving, zoals de biocidenverordening14. Fabrikanten van (stoffen voor) detergentia hebben diverse informatieverplichtingen. In bepaalde gevallen kan een ontheffing worden gevraagd. De ontheffing wordt, mede op basis van een evaluatie door de betrokken lidstaat, verleend door de Europese Commissie. Zij kan daaraan voorwaarden verbinden en/of deze onder beperkingen verlenen. De lidstaten moeten een bevoegde autoriteit aanwijzen. Deze verleent ondersteunende diensten ten behoeve van de uitvoering van de verordening, zoals informatie-uitwisseling, maar neemt geen besluiten. Deze worden uitsluitend op Europees niveau genomen.

De lidstaten mogen het verhandelen van (stoffen voor) detergentia niet verbieden, beperken of belemmeren. Wel bevat de verordening een vrijwaringsclausule, die lidstaten toestaat de nodige passende voorlopige maatregelen te nemen indien een detergens weliswaar aan de verordening voldoet maar niettemin risico’s oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van mens of dier of voor het milieu.

De lidstaten zijn belast met het toezicht of detergentia die in de handel zijn, aan de verordening voldoen, alsmede met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening.

B

In artikel 3a van het Besluit detergentia milieubeheer is bepaald dat het besluit mede berust op de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling is ingevoegd ter gelegenheid van de intrekking van de Wet milieugevaarlijke stoffen, waarna de genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer in de wettelijke grondslag van het besluit gingen voorzien. Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer, dat daarom in artikel 3a eveneens moet worden genoemd.

Artikel 4

Dit artikel omvat twee wijzigingen van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer.

A

Het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer geeft uitvoering aan de F-gassenverordening. Artikel 4 beoogt door uitbreiding van de reikwijdte van dat besluit ook in de EEZ aan die verordening uitvoering te geven.

In het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer wordt een bevoegde uitvoeringsinstantie aangewezen en is overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de F-gassenverordening verboden, waardoor een juridische grondslag is geboden voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de verordening. Ook bevat het besluit een grondslag voor het stellen van regels over opleiding en certificering van personeel en bedrijven. In deze zin is sprake van aanvullende nationale regelgeving, waarvoor de F-gassenverordening de ruimte biedt en is niet uitsluitend sprake van Europeesrechtelijke verplichtingen.

De F-gassenverordening heeft tot doel de emissie van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen te beheersen, te voorkomen en te verminderen. De verordening regelt tal van aspecten van het gebruik van deze stoffen, zoals de toepassing in, het gebruik van, de terugwinning uit en de vernietiging van apparatuur en installaties. Bepaalde vormen van gebruik zijn verboden of beperkt. De verordening richt zich tot producenten, importeurs en exporteurs. Daarnaast bevat de verordening ook rapportageverplichtingen en bepalingen over de opleiding en certificering van personeel en bedrijven die zich bezig houden met activiteiten die in de verordening geregeld zijn. De verordening noodzaakt niet tot het nemen van besluiten, zoals de verlening van vergunningen of ontheffingen. De lidstaten moeten een bevoegde autoriteit (uitvoeringsinstantie) aanwijzen. De lidstaten zijn verder belast met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening. De verordening bevat geen vrijwaringsclausule voor optreden in situaties die met spoed ingrijpen van de lidstaat noodzakelijk maken, omdat de desbetreffende gassen daartoe geen aanleiding geven.

B

In artikel 8a van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer is bepaald dat het besluit mede berust op de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling is ingevoegd ter gelegenheid van de intrekking van de Wet milieugevaarlijke stoffen, waarna de genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer in de wettelijke grondslag van het besluit gingen voorzien. Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer, dat daarom in artikel 8a eveneens moet worden genoemd.

Artikel 5

Dit artikel omvat twee wijzigingen van het Besluit kwik en kwikhoudende producten.

A

Artikel 2.6 van het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer geeft uitvoering aan de kwikverordening. Artikel 5 van het onderhavige besluit beoogt door uitbreiding van de reikwijdte van die bepaling ook in de EEZ aan die verordening uitvoering te geven.

In artikel 2.6 van het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer is een bevoegde uitvoeringsinstantie aangewezen en is overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de kwikverordening verboden, waardoor een juridische grondslag is geboden voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de verordening.

De kwikverordening verbiedt de uitvoer van bepaalde vormen van kwik uit de EU. Daarnaast verplicht de verordening metallisch kwik te verwijderen (en eventueel tijdelijk op te slaan) in gevallen waarin sprake is van een afvalstof, op een manier die veilig is voor de gezondheid van de mens en het milieu. Daarnaast bevat de verordening ook rapportageverplichtingen voor importeurs, exporteurs en personen die activiteiten uitvoeren waarbij als afvalstof metallisch kwik ontstaat.

De verordening noodzaakt niet tot het nemen van besluiten, zoals de verlening van vergunningen of ontheffingen. De lidstaten moeten een bevoegde autoriteit (uitvoeringsinstantie) aanwijzen. De lidstaten zijn verder belast met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening. De verordening bevat geen vrijwaringsclausule voor optreden in situaties die met spoed ingrijpen van de lidstaat noodzakelijk maken.

B

In artikel 3.1 van het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer is bepaald dat het besluit mede berust op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling is ingevoegd ter gelegenheid van de intrekking van de Wet milieugevaarlijke stoffen, waarna de genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer in de wettelijke grondslag van het besluit gingen voorzien. Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer, dat daarom in artikel 3.1 eveneens moet worden genoemd.

Artikel 6

Dit artikel omvat twee wijzigingen van het POP-besluit milieubeheer.

A

Het POP-besluit milieubeheer geeft uitvoering aan de POP-verordening. Artikel 6 beoogt door uitbreiding van de reikwijdte van dat besluit ook in de EEZ aan die verordening uitvoering te geven.

In het POP-besluit milieubeheer is een bevoegde uitvoeringsinstantie aangewezen en is overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de verordening verboden, waardoor een juridische grondslag is geboden voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de verordening.

De POP-verordening heeft tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s). Dit gebeurt door middel van het verbieden, geleidelijk afschaffen of beperken van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van POP’s als zodanig, in preparaten of als bestanddeel van artikelen, door het beperken en zo spoedig mogelijk beëindigen van emissies van POP’s en door de regulering van afval dat POP’s bevat ter voorkoming van verontreiniging. De verordening bevat bepalingen over een veilig, doeltreffend en milieuverantwoord beheer van bestaande voorraden van POP’s. Afval met POP’s moet zodanig worden verwijderd of nuttig toegepast dat zij worden vernietigd of onomkeerbaar omgezet. Nuttige toepassing, recycling, terugwinning of hergebruik van die stoffen is verboden. In zeer bijzondere omstandigheden kan een lidstaat toestaan dat het afval wordt beheerd. Dit is in het kader van het onderhavige besluit een uitzonderlijk voorbeeld waarin een lidstaat bevoegd is een besluit te nemen.

De lidstaten moeten een actieplan met maatregelen en een nationaal uitvoeringsplan opstellen ter voorkoming van emissies van POP’s. Dit zijn beleidsmaatregelen, die indien daartoe aanleiding bestaat ook op de EEZ betrekking moeten hebben. Daarnaast hebben lidstaten informatie- en voorlichtingsverplichtingen en zijn zij betrokken bij de feitelijke uitvoering van de verordening.

De lidstaten zijn belast met het toezicht op bestaande stoffen en moeten de productie, het op de markt brengen en het gebruik van nieuwe POP’s voorkomen. De lidstaten zijn verder belast met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening.

B

In artikel 5a van het POP-besluit milieubeheer is bepaald dat het besluit mede berust op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Deze bepaling is ingevoegd ter gelegenheid van de intrekking van de Wet milieugevaarlijke stoffen, waarna de genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer in de wettelijke grondslag van het besluit gingen voorzien. Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 9.1.1 van de Wet milieubeheer, dat daarom in artikel 5a eveneens moet worden genoemd.

Artikel 7

Deze bepaling strekt ertoe in de EEZ uitvoering te geven aan de ozonverordening.

Het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen geeft uitvoering aan deze verordening. In dit besluit is een bevoegde uitvoeringsinstantie aangewezen en wordt overtreding van daarbij aangegeven bepalingen van de verordening verboden, waardoor een juridische grondslag wordt geboden voor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de verordening.

Ook bevat het besluit een grondslag voor het stellen van regels over opleiding en certificering van personeel en bedrijven. Deze regelgeving is dus door de verordening voorgeschreven. Aangenomen mag worden dat bedrijven die aan deze regels moeten voldoen, ook op Nederlands grondgebied actief zijn en dus toch al hieraan moesten voldoen.

De ozonverordening bevat regels voor de productie, de invoer, de uitvoer, het op de markt brengen, het gebruik, en de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen (ook in producten en apparaten) die de ozonlaag afbreken. Daarnaast bevat ze rapportageverplichtingen. Veel van deze activiteiten zijn verboden. Er gelden echter ook tal van uitzonderingen op deze verboden. Deze zijn veelal algemeen geformuleerd en worden in geval van individuele besluit maar in een beperkt aantal gevallen door de lidstaten verleend en overigens door de Europese Commissie (de in- en uitvoerverboden).

Lekkage en emissies van stoffen moeten worden voorkomen. Ozonlaagafbrekende stoffen in apparatuur moeten vóór de ontmanteling of verwijdering van de apparatuur worden teruggewonnen ten behoeve van vernietiging en deze moet aan bepaalde regels voldoen. De lidstaten moeten maatregelen nemen om de terugwinning (in ruime zin) en vernietiging van ozonlaagafbrekende stoffen te bevorderen. Daarnaast moeten zij minimumeisen vaststellen voor de kwalificatie van het daarbij betrokken personeel.

De lidstaten zijn belast met het toezicht op de in- en uitvoer van gevaarlijke stoffen. Zij zijn verder belast met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving in geval van overtreding van de verordening.

Artikel 8

Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding, 1 juli 2014, is uitgegaan van de vaste inwerkingtredingsdata van amvb’s en de invoeringstermijn van 2 maanden (Aanwijzing voor de regelgeving 174, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid).

Artikel 9

Volgens aanwijzing 184, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving heeft een wijzigingsregeling slechts in bijzondere gevallen een citeertitel. Dit besluit behelst weliswaar grotendeels een wijzigingsregeling, namelijk voor zover hiermee de reikwijdte van algemene maatregelen van bestuur tot de EEZ wordt uitgebreid, maar voor zover de titels 9.3 en 9.3a van de Wet milieubeheer in de EEZ van toepassing worden verklaard, is sprake van een zelfstandige amvb. Daarom heeft het besluit toch een citeertitel gekregen. De afkorting «EEZ» heeft een zodanige bekendheid dat kortheidshalve deze afkorting in de citeertitel is gebruikt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende detergentia (PbEU L 104).

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PbEU L 158, zoals gerectificeerd in PbEU L 229).

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161).

X Noot
4

EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen: verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136).

X Noot
5

Verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75).

X Noot
6

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEU L 353).

X Noot
7

Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286).

X Noot
8

Hof van Justitie van de EU, 17 januari 2012, C-347/10. In dit arrest werd vastgesteld dat het Unierecht van toepassing is op het tot een lidstaat behorende gedeelte van het continentaal plat, ook al behoort dit niet tot het grondgebied van de lidstaat. In de conclusie in deze zaak geeft de advocaat-generaal een uitgebreide beschouwing op welke gronden het Unierecht op het continentaal plat van toepassing is. De redenering die het Hof in dit arrest volgt, gaat ook op voor de EEZ. Dit blijkt uit een eerder arrest van het Hof, van 20 oktober 2005 in zaak C-6/04.

X Noot
9

Het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83).

X Noot
10

Wet van 12 mei 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van hoofdstuk 9) (Stb. 2011, 269).

X Noot
11

Verordening (EU) Nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (herschikking) (PbEU L 201).

X Noot
12

Richtlijn 76/769/EEG inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten. Deze richtlijn is veelvuldig gewijzigd met regelingen voor specifieke stoffen. De in deze richtlijn opgenomen beperkingen zijn opgegaan in bijlage XVII van REACH.

X Noot
13

Blijkens art. 40, eerste lid, van de Mijnbouwwet is deze wet van toepassing op mijnbouwinrichtingen in de EEZ, omdat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is in de EEZ.

X Noot
14

Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L167).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven