Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van het Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen in verband met onder andere een wijziging in de vaststelling van de exploitatiesubsidie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 januari 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 337935;

Gelet op artikel 3b, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 januari 2013, No. W03.13.0012/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 februari 2013; nr. 356006;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «a.» geplaatst.

b. Er worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

b. operationele capaciteit:

het deel van de capaciteit waar jeugdigen geplaatst worden en waar – afhankelijk van de bestemming van artikel 8 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen – alle activiteiten plaatsvinden;

c. reservecapaciteit:

het deel van de capaciteit waar in principe geen jeugdigen worden geplaatst en dat operationeel gemaakt wordt indien de reeds vastgestelde operationele capaciteit tijdens een subsidiejaar onvoldoende blijkt te zijn;

d. buitengebruikstelling:

het deel van de capaciteit dat er toe strekt om een gebouw in stand te houden voor een eventueel later hergebruik.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

a. De eerste volzin van het eerste lid wordt vervangen door:

De exploitatiesubsidie wordt bepaald door de door Onze Minister per plaats vastgestelde normprijzen te vermenigvuldigen met de door Onze Minister vast te stellen operationele capaciteit, vermeerderd met een subsidie voor reservecapaciteit, vermeerderd met een subsidie voor tijdelijk buiten gebruik gestelde locaties of afdelingen van een particuliere inrichting.

b. In het eerste lid wordt «artikel 8, eerste lid» vervangen door: artikel 8, tweede lid.

c. In het tweede lid wordt «capaciteit» telkens vervangen door: operationele capaciteit.

d. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister kan de uitkomst van het tweede lid matigen, voor zover toepassing van het tweede lid, gelet op het belang van de continuïteit van de inrichting en daarmee de kwaliteit van de uitvoering van haar wettelijke taken, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

C

In artikel 14 wordt «onderdelen c en d,» geschrapt, en wordt aan het artikel toegevoegd: , alsmede voor de vorming van voorzieningen in de zin van artikel 374 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdeel A en B, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 8 maart 2013

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de negentiende maart 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Deze wijziging van het Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen strekt er in hoofdzaak toe om voor de exploitatiesubsidie te differentiëren naar gelang het gaat om een operationele capaciteit, reservecapaciteit of een buitengebruikstelling. Deze differentiatie maakt het mogelijk om bij de subsidiering adequaat te reageren op veranderingen in de instroom van strafrechtelijke jeugdigen in de justitiële jeugdinrichtingen en daarmee op wijzigingen in de capaciteitsbehoefte. Thans is sprake van een daling in capaciteitsbehoefte. De verminderde capaciteitsbehoefte is het gevolg van een daling van het aantal opgelegde vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze daling is al geruime tijd aan de gang. Om de verminderde behoefte aan capaciteit te kunnen opvangen, is een deel van de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen aangewezen als reservecapaciteit. Deze reservecapaciteit is fysiek aanwezig, zonder dat die plaatsen bemenst zijn voor de opvang en behandeling. De operationele capaciteit en de reservecapaciteit per inrichting kan van omvang van jaar tot jaar verschillen naargelang de behoefte in de regio.

Voorts strekt deze wijziging ertoe een hardheidsclausule toe te voegen in artikel 3. Het is niet uit te sluiten dat in enkele gevallen, bij een onverkorte toepassing van de kortingsregeling van artikel 3, tweede lid, sommige inrichtingen in zware financiële problemen terecht zouden komen. Omdat dit onwenselijk kan zijn, wordt een hardheidsclausule opgenomen in het derde lid van artikel 3. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen aan te brengen in artikel 3.

Tot slot zijn in artikel 14 voor de particuliere instellingen de handelingen, waarvoor toestemming van de Minister verplicht is gesteld, aangepast.

Dit besluit heeft geen additionele gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Dit besluit heeft geen financiële gevolgen.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Doordat de wijze waarop de subsidie wordt bepaald wijzigt, en gedifferentieerd wordt naar capaciteitsbehoefte, wordt artikel 1 aangevuld met de definities van de verschillende soorten capaciteit.

B

Artikel 3 regelt de wijze waarop de subsidie wordt bepaald.

Met de eerste wijziging, onder a, wordt de subsidie voortaan gedifferentieerd per capaciteit: naar de vraag of sprake is van operationele capaciteit, reservecapaciteit of buitengebruikstelling.

De operationele capaciteit is het deel van de capaciteit waar jeugdigen geplaatst worden en waar – afhankelijk van de bestemming van artikel 8 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de wet) – alle activiteiten plaatsvinden. De reservecapaciteit is het deel van de capaciteit waar in principe geen jeugdigen worden geplaatst. Deze capaciteit is echter bedoeld om operationeel gemaakt te worden indien de reeds vastgestelde operationele capaciteit tijdens een subsidiejaar onvoldoende blijkt te zijn.

Voor de operationele capaciteit worden normprijzen per plaats vastgesteld door de Minister. Voor de reservecapaciteit wordt per inrichting een bedrag bepaald.

Buitengebruikstelling strekt er toe om een gebouw in stand te houden voor een eventueel later hergebruik. Als gevolg van het Capaciteitsplan Justitiële Jeugdinrichtingen zijn (delen van) particuliere justitiële jeugdinrichtingen buiten gebruik gesteld. Indien geen andere tijdelijke bestemming kan worden gevonden, kan de Minister beslissen de instandhouding van de buiten gebruik gestelde locatie te subsidiëren. Deze subsidie is beperkt tot de kosten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de gebouwen en te behoeden voor verval. Hierbij is te denken aan de huursom of de kosten om het gebouw (minimaal) te verwarmen.

De uitkomst van de rekensom van het eerste lid is het bedrag dat in de beschikking tot subsidieverstrekking wordt opgenomen.

Met de wijziging onder b wordt in het eerste lid van artikel 3 een verwijzing aangepast, omdat het artikel waarnaar wordt verwezen, is gewijzigd.

Het tweede lid van artikel 3 bevat de zogenaamde kortingsregeling, inhoudende dat een subsidie lager kan worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden. In de wijziging onder c wordt buiten twijfel gesteld dat de kortingsregeling uitsluitend betrekking heeft op het deel van de exploitatiesubsidie dat is verstrekt voor de operationele capaciteit.

Het onverkort toepassen van deze kortingsregeling kan in enkele gevallen een onbillijkheid van overwegende aard als gevolg hebben, wanneer inrichtingen in zware financiële problemen terecht komen, met een risico voor de continuïteit van de inrichting. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een onvoorziene sterke daling van de bezetting tijdens een subsidiejaar. Bij een onverkorte toepassing van het tweede lid kan in voorkomende gevallen de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de inrichting in het geding komen en daarmee een verantwoord verblijf van de jeugdige in de inrichting. Daarom is in het nieuwe derde lid een mogelijkheid opgenomen de korting op de subsidie te matigen (zie onder d). Een toepassing van het derde lid heeft uitsluitend betrekking op het deel van de exploitatiesubsidie dat is verstrekt voor de operationele capaciteit.

C

Bij het opstellen van het Subsidiebesluit particuliere justitiële inrichtingen (Stb. 2011, 1) als opvolger van het Subsidiebesluit justitiële jeugdinrichtingen, is de verwijzing naar de handelingen in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, abusievelijk beperkt tot de onderdelen c en d van het eerste lid. De wijziging in dit onderdeel strekt ertoe dat voor alle in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde handelingen toestemming van de Minister verplicht wordt gesteld. Dit was al zo vóór de wijziging neergelegd in Stb. 2011, 1, en is ook conform staande praktijk.

Tevens is toestemming vereist voor de vorming van voorzieningen als bedoeld in artikel 374 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Voorzieningen zijn verplichtingen en verliezen, waarvan de omvang op balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten. Een dotatie aan een voorziening gaat ten laste van de exploitatierekening (bijvoorbeeld inzake groot onderhoud). Dit in tegenstelling tot een reservering als bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdeel g, van de Algemene wet bestuursrecht, welke tot stand komt na winstbepaling (egalisatiereserve). In de praktijk wordt al toestemming gevraagd voor dergelijke activiteiten.

Dit betekent dat dit onderdeel in de praktijk geen gevolgen heeft voor de regeldruk.

Artikel II

De differentiatie van de exploitatiesubsidie naar gelang sprake is van operationele capaciteit, reservecapaciteit of buitengebruikstelling vanaf 1 januari 2013 gaan gelden. Om die reden werkt artikel I, onderdelen A en B, terug tot en met 1 januari 2013. De wijziging onder onderdeel C herstelt een verzuim in het per 1 januari 2005 in werking getreden Subsidiebesluit particuliere jeugdinrichtingen (Stb. 2011, 1). Dit Subsidiebesluit particuliere jeugdinrichtingen had met de inwerkingtreding een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005. Om daarbij aan te sluiten werkt dit besluit eveneens terug tot 1 januari 2005. De inrichtingen hebben tot dusverre altijd toestemming gevraagd voor de handelingen bedoeld in artikel 4:71 Awb. Dat maakt terugwerkende kracht ook mogelijk.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven