Besluit van 18 december 2013 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Handelsregisterbesluit 2008 in verband met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en enige andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 november 2013, nr. 2013-0000161887;

Gelet op de artikelen 33, tweede lid, 71, zevende lid, 76, negende lid, 101a, negende lid, 104, tiende lid, 106, achtste lid, 106a, 114, tweede lid en 179, eerste lid, van de Pensioenwet, de artikelen 42, tweede lid, 82, zevende lid, 110a, tiende lid, 110c, achtste lid, 110ca, 113a, tweede lid en 174, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 17, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 13 december 2013, nr. W12.13.0429/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2013, nr. 2013-0000177394;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Waarborging goed bestuur

  • 1. Als principes voor goed pensioenfondsbestuur als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 42, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden aangewezen voor fondsen de Code Pensioenfondsen, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie op 6 september 2013 en voor verzekeraars de D principes van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005. Deze laatste principes zijn van overeenkomstige toepassing bij premiepensioeninstellingen.

  • 2. Een fonds doet in het jaarverslag mededeling over de naleving van de principes, bedoeld in het eerste lid. Indien een fonds de principes niet heeft nageleefd of niet voornemens is deze in het lopende en daarop volgende boekjaar na te leven, doet hij daarvan in het jaarverslag gemotiveerd opgave.

B

Artikel 23a, vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. indien de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 voor de herleving van de plicht tot waardeoverdracht, vraagt de ontvangende uitvoerder binnen drie maanden na herleving van de plicht tot waardeoverdracht aan de overdragende uitvoerder een opgave als bedoeld in artikel 18, tenzij de plicht tot waardeoverdracht weer is opgeschort vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling beschreven situatie.

C

Na artikel 28 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6A. Bestuur en toezicht fonds

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 101a, negende lid, en 104, tiende lid, van de Pensioenwet en artikel 110a, tiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
Artikel 28a. Voorzitter omgekeerd gemengd bestuur
  • 1. De voorzitter van een omgekeerd gemengd bestuur als bedoeld in artikel 99 van de Pensioenwet bepaalt de agenda van de overleggen van het bestuur en het niet uitvoerend deel van het bestuur.

  • 2. De voorzitter van een omgekeerd gemengd bestuur ziet toe op een goede samenstelling en het functioneren van het bestuur en is namens het bestuur eerste aanspreekpunt voor het verantwoordingsorgaan over het functioneren van het bestuur.

Artikel 28b. Auditcommissie omgekeerd gemengd bestuur
  • 1. De niet uitvoerende bestuurders bij een omgekeerd gemengd bestuur als bedoeld in artikel 99 van de Pensioenwet stellen een auditcommissie bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer in. Deze auditcommissie is in ieder geval belast met toezicht op:

    • a. de risicobeheersing;

    • b. het beleggingsbeleid;

    • c. de financiële informatieverschaffing door het fonds.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan ontheffing verlenen van het eerste lid indien op andere wijze wordt voorzien in adequaat toezicht op het in het vorige lid genoemde.

Artikel 28c. Raad van toezicht
  • 1. De raad van toezicht van een fonds kan de bestuurders van het fonds schorsen of ontslaan wegens disfunctioneren.

  • 2. Van disfunctioneren als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien het bestuur een besluit heeft genomen zonder de op grond van artikel 104, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 110a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling benodigde goedkeuring van de raad van toezicht en het bestuur niet aannemelijk maakt dat dit nodig was in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden dan wel voortvloeit uit een aanwijzing van de toezichthouder, een last onder dwangsom of rechtstreeks voortvloeit uit een wettelijk voorschrift.

  • 3. Het bestuur van een fonds legt de benoeming van een kandidaat bestuurder voor aan de raad van toezicht. De raad van toezicht kan de benoeming van deze kandidaat bestuurder beletten indien deze niet voldoet aan de profielschets.

D

In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt «105, tiende, lid en 105a» vervangen door: 106, achtste lid, en 106a» en wordt «110, tiende lid, en 110a» vervangen door: 110c, achtste lid, en 110ca.

E

In artikel 29 wordt «artikel 105» telkens vervangen door «artikel 106» en wordt «artikel 110» telkens vervangen door: artikel 110c.

F

In artikel 31 wordt «artikel 105, vijfde lid» vervangen door «artikel 106, derde lid» en wordt «artikel 110, vijfde lid» vervangen door: artikel 110c, derde lid.

G

In artikel 35b, eerste lid, wordt «artikel 108a» vervangen door: artikel 114.

H

Artikel 51a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de artikelen 99 tot en met 115 en de daarbij horende boetecategorie vervangen door:

100

         

1

101

         

1

101a

         

1

102

         

1

102a

         

1

103

         

1

104

         

1

105

         

1

106

         

1

107

         

1

111

         

1

112

         

1

113

         

1

115

         

1

115a

         

1

115b

         

1

115c

         

1

115e

         

1

115f

         

1

115g

         

1

115h

         

1

2. In het tweede lid wordt artikel 110, eerste, tweede, derde en vijfde tot en met achtste lid en de daarbij horende boetecategorie vervangen door:

110

         

1

110a

         

1

110b

         

1

110c

         

1

110d

         

1

110e

         

1

110f

         

1

110g

         

1

110h

         

1

ARTIKEL II

Na artikel 31 van het Handelsregisterbesluit 2008 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4.3.7a. Pensioenfondsen

Artikel 31a

In het handelsregister wordt over een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet opgenomen of een bestuurder al dan niet uitvoerend is.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 18 december 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de vierentwintigste december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit bevat nadere regels voor verschillende onderwerpen. De nadere regeling van een aantal onderwerpen hangt samen dan wel vloeit direct voort uit de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Het gaat hierbij om:

  • de bepaling van de extra waarborgen die gelden bij de keuze voor een omgekeerd gemengd bestuursmodel voor een pensioenfonds;

  • de toekenning van de bevoegdheid aan de raad van toezicht van een pensioenfonds om bestuurders te schorsen of te ontslaan;

  • de toekenning van de bevoegdheid aan de raad van toezicht om de benoeming van een kandidaat bestuurder te beletten indien deze niet voldoet aan de profielschets;

  • de verplichting om in het handelsregister te vermelden of een bestuurder van een pensioenfonds al dan niet uitvoerend is;

  • de actualisatie van de bepaling met de indeling naar boetecategorie van overtreding van de artikelen die aangepast zijn ten gevolge van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.

Tevens bevat dit besluit een bepaling over de Principes voor goed pensioenfondsbestuur. De Pensioenfederatie is in samenspraak met de Stichting van de Arbeid gekomen tot een actualisering van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, die dateren van 16 december 2005. Dit heeft geresulteerd in een nieuw instrument: de Code Pensioenfondsen van 6 september 2013. Deze is te vinden op de websites van de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie. De Code is een stap vooruit vanuit de sector in de richting van beter pensioenfondsbestuur. Wel is het van belang te constateren dat de Code op sommige onderdelen minder ambitieus is dan van de zijde van het kabinet werd gehoopt. Op bijvoorbeeld het punt van beloningsbeleid had de sector op dit moment een grotere stap kunnen zetten. Gezien het feit dat onlangs via een algemene maatregel van bestuur nadere regels over beloningsbeleid van pensioenfondsen in werking zijn getreden (artikel 21a Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen) en de sector een monitoringcommissie gaat instellen die toeziet op de naleving van de Code, zal ik de ontwikkelingen op dit vlak nauwgezet volgen. Het voorgaande laat het belang van de Code en de wettelijke verankering hiervan onverlet. Met wettelijke verankering worden ook fondsen die niet zijn aangesloten bij de Pensioenfederatie gebonden aan de Code.

Verder is een bepaling opgenomen over de termijn waarbinnen informatie bij waardeoverdracht moet worden opgevraagd.

Tot slot zijn er enige wijzigingen van technische aard opgenomen

De effecten van deze maatregel op regeldruk en administratieve lasten zijn verwaarloosbaar.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 11, eerste lid, wordt de nieuwe Code pensioenfondsen van 6 september 2013 aangewezen als principes voor goed pensioenfondsbestuur als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 42, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Omdat de nieuwe Code pensioenfondsen alleen betrekking heeft op pensioenfondsen en niet op verzekeraars, blijven de huidige D-principes voorlopig in stand. Deze D-principes hebben betrekking op rechtstreeks verzekerde regelingen en zijn van overeenkomstige toepassing op premiepensioeninstellingen. De Stichting van de Arbeid is in overleg met verzekeraars en ouderenorganisaties bezig met een actualisatie van dit onderdeel.

In het nieuwe tweede lid is het «pas toe of leg uit» principe neergelegd. Ook de Corporate Governance Code gaat uit van dit principe.

Artikel I, onderdeel B

Op grond van het huidige artikel 23a, vijfde lid, onderdeel b, dient een ontvangende pensioenuitvoerder binnen één maand na herleving van de plicht tot waardeoverdracht een verzoek tot opgave van informatie als bedoeld in artikel 18 bij de overdragende pensioenuitvoerder te doen. Deze periode van één maand wordt verlengd tot drie maanden. De reden daarvoor zijn de wisselende dekkingsgraden van pensioenfondsen die in bepaalde gevallen leiden tot een zeer kort op elkaar volgen van opschorting, herleving en weer opschorting van de plicht tot waardeopdracht. Door een verlenging van de periode tot drie maanden wordt tegengegaan dat informatie wordt opgevraagd waarvan vervolgens geen gebruik kan worden gemaakt omdat de plicht tot waardeoverdracht inmiddels weer is opgeschort.

Artikel I, onderdeel C

In het omgekeerd gemengd bestuur wordt het uitvoerende deel van het bestuur gevormd uit externe beroepsbestuurders. Het niet-uitvoerende deel van het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de belanghebbenden. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Kamerstukken II 2011/12, 33 182, nr. 8, p.3) en in de toelichting bij de eerste nota van wijziging (Kamerstukken II 2012/13, 33 182, nr. 11, p.5) is aangegeven dat het risico dat aan deze variant van het one tier model verbonden is, namelijk het risico dat het interne toezicht onvoldoende onafhankelijk is van de belangen van de geledingen, ondervangen zal worden door de toevoeging van extra wettelijke waarborgen. Tevens is van belang dat het niet uitvoerend deel van belanghebbenden voldoende inhoudelijk tegenwicht en weerwoord kan bieden tegen het uitvoerend deel van het bestuur dat uit professionals bestaat.

De wettelijke waarborgen die opgenomen zijn in artikel 28a en 28b komen aan beide aspecten tegemoet.

In artikel 28a worden een aantal taken van de onafhankelijke voorzitter van het omgekeerd gemengd bestuur opgesomd. Omdat de onafhankelijk voorzitter deel uitmaakt van het niet uitvoerend deel van het bestuur bevordert dit de onafhankelijke opstelling ten opzichte van de geledingen.

Het artikel versterkt de positie van de onafhankelijk voorzitter door hem expliciete bevoegdheden toe te kennen. In het eerste lid betreft dit de agendabepaling en in het tweede lid bevoegdheden zoals het toezien op een goede samenstelling en functioneren van het bestuur en het zijn van eerste aanspreekpunt voor het verantwoordingsorgaan over het functioneren van het bestuur.

Artikel 28b verplicht het niet uitvoerend deel tot instelling van een auditcommissie bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer, waarbinnen voldoende bedrijfseconomische/financiële deskundigheid aanwezig dient te zijn. Dit versterkt de inhoudelijke expertise van het niet uitvoerend deel van het bestuur en bevordert de mogelijkheid om inhoudelijk tegenwicht en weerwoord te kunnen bieden aan het uitvoerend deel van het bestuur.

Ten slotte is geregeld dat De Nederlandsche Bank (DNB) ontheffing kan verlenen van de instelling van een auditcommissie indien op een andere wijze wordt voorzien in adequaat toezicht op risicobeheersing en beleggingsbeleid. Wanneer de toezichthouder van mening is dat inhoudelijke expertise wat betreft bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer in het niet uitvoerend deel ruimschoots aanwezig is, kan hij bijvoorbeeld ontheffing verlenen.

Artikel 28c Raad van toezicht

Bij de indiening van het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (Kamerstukken 33 182) is ervoor gekozen de procedure van benoeming en ontslag van de leden van het bestuur niet in de wet op te nemen, maar om de nadere uitwerking van deze en enige andere onderwerpen over te laten aan de partijen in het veld. Deze partijen hebben hieraan invulling gegeven in de Code Pensioenfondsen. Voortschrijdend inzicht en debat met het parlement heeft echter geleid tot een op onderdelen andere keuze, die zijn weerslag heeft gevonden in het voorgestelde artikel 28c.

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in de Eerste Kamer op 9 juli 2013 (Kamerstukken I, 2012/13, 33 182, nr. 35) heeft een groot aantal fracties aangegeven van mening te zijn dat de raad van toezicht te weinig doorzettingsmacht heeft, omdat deze geen bevoegdheid heeft om bestuurders te ontslaan bij disfunctioneren en geen invloed kan uitoefenen op de benoeming van bestuursleden. Daarop is toegezegd de delegatiebepaling opgenomen in het nieuwe artikel 104, tiende lid, van de Pensioenwet en artikel 110a, tiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, te gebruiken om de raad van toezicht de bevoegdheid te geven bestuurders van een pensioenfonds te schorsen en te ontslaan wegens disfunctioneren. Tevens is daarbij aangegeven dat zal worden geregeld dat de raad van toezicht een voorgenomen benoeming van een kandidaat bestuurder kan beletten indien deze niet voldoet aan de profielschets. Artikel 28c komt aan deze toezeggingen tegemoet.

Het eerste lid verleent de raad van toezicht de bevoegdheid bestuurders te schorsen of te ontslaan wegens disfunctioneren.

De verwachting is dat raden van toezicht alleen in ernstige situaties van voortdurend disfunctioneren van de bevoegdheid genoemd in het eerste lid gebruik zullen maken. De raad van toezicht staan ook andere, minder vergaande middelen ter beschikking om disfunctioneren van bestuurders te corrigeren. Zo bepaalt het nieuwe artikel 104, vijfde lid, van de Pensioenwet, en artikel 110a, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dat de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur moet melden aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van deze melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan DNB. Bij minder vergaande vormen van disfunctioneren ligt het voor de hand dat de raad van toezicht eerst deze procedure volgt en pas als dit geen positieve effecten sorteert gebruik maakt van de bevoegdheid tot schorsen of ontslaan van bestuurders wegens disfunctioneren.

Het tweede lid concretiseert wanneer in ieder geval sprake is van een disfunctioneren als bedoeld in het eerste lid. Dit betreft de situatie dat het bestuur een besluit heeft genomen zonder de benodigde goedkeuring van de raad van toezicht en niet aannemelijk maakt dat dit nodig was in belang van aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of voortvloeit uit een aanwijzing van DNB, een last onder dwangsom of een wettelijk voorschrift.

Het derde lid verplicht het bestuur een voorgenomen benoeming van een kandidaat-bestuurder aan de raad van toezicht voor te leggen. Verder geeft dit lid de raad van toezicht de mogelijkheid een benoeming van een kandidaat-bestuurder tegen te houden indien deze niet voldoet aan de profielschets. Hierdoor verkrijgt de raad van toezicht meer invloed op de benoeming van het bestuur. Op grond van het nieuwe artikel 104, derde lid, onderdeel b, van de Pensioenwet en artikel 110a, derde lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling heeft de raad van toezicht reeds een goedkeuringsrecht ten aanzien de profielschets voor bestuurders.

Het voorgestelde artikel 28c brengt met zich dat de verhouding tussen bestuur, raad van toezicht en – voor zover het een onafhankelijk model betreft – het belanghebbendenorgaan wijzigt, in die zin dat de positie van de raad van toezicht versterkt wordt. Waar de Code Pensioenfondsen belanghebbenden in het bestuur of in het belanghebbendenorgaan de bevoegdheid geeft tot benoeming en ontslag van bestuursleden, geeft het voorgestelde artikel 28c ook de raad van toezicht invloed op de benoeming en ontslag van bestuursleden.

Artikel I, onderdeel D t/m G

Een aantal artikelen wordt aangepast aan de vernummering van artikelen in de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel I, onderdeel H

De Wet versterking bestuur pensioenfondsen leidt tot een aanpassing van de artikelen 99 tot en met 115h van de Pensioenwet en van de artikelen 109a tot en met 110h van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit maakt het noodzakelijk artikel 51a, dat een indeling naar boetecategorie bevat voor overtreding van artikelen uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling te actualiseren.

Artikel II

Door de Wet versterking bestuur pensioenfondsen kunnen pensioenfondsen uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders hebben omdat zij een gemengd bestuur hebben (ondernemingspensioenfondsen of bedrijfstakpensioenfondsen) of de bestuurstaken verdelen tussen uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders (beroepspensioenfondsen). In artikel 22 van het Handelsregisterbesluit 2008 is voor vennootschappen bepaald dat in het register wordt opgenomen of bestuurders al dan niet uitvoerend zijn. Voor pensioenfondsen, die veelal stichtingen zijn, wordt dit nu apart geregeld. Omdat de mogelijkheid om uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders te hebben geldt voor alle pensioenfondsen (ongeacht de rechtsvorm) wordt een nieuw artikel 31a aan het Handelsregisterbesluit 2008 toegevoegd, zodat in het handelsregister moet worden opgenomen of een bestuurder van een pensioenfonds al dan niet uitvoerend is.

Artikel III

Er is gekozen voor een bepaling die mogelijk maakt dat verschillende artikelen of onderdelen van het besluit op verschillende tijdstippen in werking treden. Dit is nodig omdat het wenselijk is dat de bepaling met betrekking tot waardeoverdracht 1 januari 2014 in werking treedt, terwijl de overige bepalingen, samen met een deel van de bepalingen uit de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, 1 juli 2014 in werking dienen te treden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven