Besluit van 25 november 2013, houdende de afwijking op een aantal onderdelen van de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries voor het personeel van de Kamer van Koophandel (Rechtspositiebesluit Kamer van Koophandel)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 1 oktober 2013, nr. WJZ / 13161429;

Gelet op artikel 15, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 16 van het Reisbesluit binnenland;

De Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 2013, nr. W15.13.0351/IV);

Gezien het nader rapport van de Minister van Economische Zaken van 18 november 2013, nr. WJZ / 13176256;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ARAR:

Algemeen Rijksambtenarenreglement;

b. BBRA:

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

c. wet:

Wet op de Kamer van Koophandel;

d. Kamer:

Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de wet.

Artikel 2

  • 1. Voor het personeel van de Kamer wordt op de in de artikelen 2, tweede lid, tot en met 9 van dit besluit genoemde wijze afgeweken van de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries.

  • 2. Daar waar in het ARAR , met uitzondering van artikel 110g, zesde lid , of in het BBRA staat «van het Rijk» of «uit ’s Rijks kas» wordt telkens gelezen: van de Kamer respectievelijk door de Kamer. Daar waar in het ARAR staat «de rijksdienst» of «de Rijksdienst» wordt telkens gelezen: de Kamer.

Artikel 3

  • 1. In afwijking van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het ARAR en artikel 2, onderdeel g, van het BBRA en de op het ARAR en het BBRA berustende bepalingen wordt verstaan onder volledige arbeidsduur: een arbeidsduur welke gemiddeld 38 uur per week omvat.

  • 2. Bij toepassing op het personeel van de Kamer van bij of krachtens het ARAR of het BBRA gestelde regels inzake een aanspraak, een verplichting of een voorwaarde waaraan een arbeidsduur van 36 uur per week ten grondslag ligt, wordt deze aanspraak, verplichting of voorwaarde steeds herleid tot een aanspraak, verplichting of voorwaarde waaraan een arbeidsduur van 38 uur per week ten grondslag ligt.

Artikel 4

Voor de berekening van het aantal in overheidsdienst doorgebrachte jaren als bedoeld in artikel 49e, tweede lid, van het ARAR wordt mede in aanmerking genomen het aantal jaren dat het personeelslid op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid heeft verricht in dienst van een kamer van koophandel en fabrieken, de vereniging Kamer van Koophandel Nederland, de stichting Syntens of hun rechtsvoorgangers alsmede het aantal jaren dat het personeelslid direct voorafgaand aan die arbeidsovereenkomst voor een van deze organisaties werkzaamheden heeft verricht op grond van een detacherings-, uitzend- of pay-rollovereenkomst.

Artikel 5

  • 1. De Kamer kan in afwijking van artikel 71a, derde lid, van het ARAR haar eigen beoordelingsvoorschriften vaststellen.

  • 2. Voor de toepassing van hoofdstuk II van het BBRA geldt voor personeel van de Kamer dat voor hen de minimum- en maximumsalarisbedragen van de salarisschalen van bijlage B bij het BBRA , herleid overeenkomstig artikel 4, gelden. De treden tussen het minimum- en maximumsalaris kunnen worden ingevuld op de wijze die bij de kamers van koophandel en fabrieken gebruikelijk was, mits deze tevoren kenbaar is gemaakt en de instemming heeft van het georganiseerd overleg van de Kamer.

  • 3. In afwijking van artikel 7, vierde lid, van het BBRA kan de Kamer een regeling vaststellen waarbij een salarisverhoging ingaat op een voor het gehele personeel gelijk moment.

  • 4. In afwijking van artikel 5, derde lid, van het BBRA mag de Kamer gebruik maken van het functiewaarderingssysteem Universeel Systeem Berenschot. De als gevolg van de uitkomst van de functiewaardering toepasselijke salarisschaal van bijlage B bij het BBRA wordt bepaald aan de hand van de als bijlage bij dit besluit gevoegde Conversietabel Functiewaardering.

  • 5. In afwijking van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984 kan de Kamer, indien een personeelslid van die kamer bezwaar maakt tegen een vastgestelde waarderingsuitkomst, advies vragen aan een door de Kamer aangewezen bezwarencommissie. De Kamer kan in afwijking van artikel 7 van de regeling een eigen regeling treffen met betrekking tot de samenstelling van deze commissie.

Artikel 6

In afwijking van artikel 51, derde lid, van het ARAR kan de Kamer een eigen formulier vaststellen dat wordt gebruikt voor het afleggen van de eed of de belofte door het personeel van de Kamer. Dit formulier behoeft de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 7

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III van het Reisbesluit binnenland worden de in verband met een dienstreis gemaakte, uit overgelegde bewijsstukken blijkende kosten voor maaltijden en logies en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds op declaratiebasis vergoed.

Artikel 8

In aanvulling op artikel 6, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel zijn voor zover de geldende fiscale bepalingen dit mogelijk maken smartphones en tablets bestemd voor een digitale werkplek belastingvrije bestemmingsmogelijkheden.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet op de Kamer van Koophandel in werking treedt.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit Kamer van Koophandel.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 25 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de tiende december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Bijlage, bedoeld in artikel 5, vierde lid

Conversietabel Functiewaardering

In de onderstaande tabel wordt de conversie van het Universeel Systeem Berenschot (USB) naar Fuwasys (BBRA-schalen) weergegeven.

USB punten Niveau (BBRA-schaal)
 

1

 

10–35

2

 

35–60

3

 

60–85

4

 

85–110

5

 

110–135

6

 

135–160

7

 

160–185

8

 

185–210

9

 

210–240

10

 

240–270

11

 

270–305

12

 

305–350

13

 

350–400

14

 

400–450

15

 

450–500

16

 

500–570

17

 

570+

18

 

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

De Wet op de Kamer van Koophandel (hierna: de wet) is op 1 januari 2014 in werking getreden. Met deze inwerkingtreding zijn de personeelsleden van de kamers van koophandel en fabrieken, van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en van de stichting Syntens (hierna: de kamers, de vereniging en de stichting) van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de Kamer. Hiermee is artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op hen van toepassing. De rechtspositieregels die gelden voor de ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries zijn op grond van het eerste lid van dat artikel op hen van overeenkomstige toepassing. Hierdoor zijn onder meer het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna het ARAR) en het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren 1984 (hierna BBRA) van overeenkomstige toepassing. Op grond van de artikelen 72 tot en met 74 van de wet moet de rechtspositie van de personeelsleden die in dienst van de Kamer worden aangesteld in totaliteit ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke voor hen gold bij de kamers, de vereniging en de stichting. Dit wordt bereikt door de voorliggende algemene maatregel van bestuur die berust op artikel 15, tweede lid van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Op grond van dat artikel kan door middel van een algemene maatregel van bestuur gedeeltelijk worden afgeweken van de toepasselijkheid van artikel 15, eerste lid. Daardoor kan in het besluit onder meer van het ARAR worden afgeweken.

Daarnaast maakt de Kamer in verband met de neerslag hiervan in de aanstellingen en de arbeidsvoorwaarden van de op 31 december 2013 zittende personeelsleden ook afspraken met de vakbonden, alsmede met de ondernemingsraad. In bijzondere gevallen kunnen afspraken met individuele werknemers worden gemaakt.

Voor de onderwerpen woon–werkverkeer en dienstreizen wordt niet afgeweken van de voor rijksambtenaren van kracht zijnde rechtspositieregels. Het Verplaatsingskostenbesluit en het Reisbesluit binnenland voorzien reeds in de mogelijkheid tegemoet te komen aan bijzondere vervoerbehoeften in het geval dat de functie van een medewerker dat vereist. De op basis van lopende lease-contracten ter beschikking gestelde lease-auto’s worden aangemerkt als dienstauto’s. Eventuele rechtspositionele gevolgen daarvan maken deel uit van de afspraken met de vakbonden.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor ondernemers.

II. Artikelen

Artikel 3

De arbeidsduur bij de kamers, de vereniging en de stichting is momenteel gemiddeld 38 uur per week. Hier is de huidige bedrijfsvoering op ingericht. Wanneer de arbeidsduur conform ARAR zou worden teruggebracht naar 36 uur zou dit leiden tot de noodzaak om meer mensen in dienst te nemen. Tijdens de vaste openingsuren zouden dan om klanten te kunnen blijven ontvangen meer mensen moeten worden ingezet. Om deze reden is in artikel 4 bepaald dat regels die zijn gerelateerd aan een arbeidsduur van 36 uur per week voor toepassing op het personeel van de Kamer moeten worden herleid tot normen waarbij een werkweek van 38 uur het uitgangspunt is. Dit werkt door in diverse artikelen van ARAR en BBRA, alsmede in de IKAP-regeling rijkspersoneel en de levensloopregeling, het aantal vakantie- en verlofuren alsmede de hoogte van het salaris. Voor de bepaling van het gewijzigde aantal vakantie- en verlofuren wordt voor alle berekeningen uitgegaan van een werkdag van 7,6 uur in plaats van 7,2 uur.

Artikel 4

Op grond van het ARAR is bij reorganisaties het aantal in overheidsdienst doorgebrachte jaren van belang. In dit artikel is geregeld dat de jaren die personeelsleden hebben doorgebracht in dienst van de kamers, de vereniging of de stichting mede in aanmerking worden genomen. Dit geldt ook voor het aantal jaren dat het personeelslid direct daaraan voorafgaand op grond van een inleenconstructie werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van deze organisaties.

Artikel 5

Een andere uitzondering die voor de Kamer wordt gemaakt is dat de bestaande manier van beoordeling bij de kamers, de vereniging en de stichting in stand kan worden gehouden (artikel 7, eerste lid). Het, op artikel 71a, derde lid, van het ARAR gebaseerde, Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 wijkt op punten af van het beoordelingssysteem van de voormalige kamers. Zo is binnen het ARAR prestatiebeloning zoals die bij de kamers gebruikelijk was (systematiek van percentages) niet mogelijk.

Hiermee samenhangend blijven voor wat betreft de bezoldiging de minimum- en maximumbedragen van het BBRA van toepassing (vermenigvuldigd met een factor 38/36), maar kan de groei binnen de schalen geschieden volgens de eigen systematiek (artikel 6, tweede lid). Door de uitzondering van het vierde lid wordt het voor de Kamer mogelijk gemaakt om de bestaande praktijk te continueren dat de salarisverhogingen eenmaal per jaar, op een vast tijdstip, worden doorgevoerd.

De salarisverhogingen bij de Kamer zijn gebaseerd op het resultaat van de beoordeling. Op deze wijze blijven de prestatiegerichte beoordeling en beloning gekoppeld.

Het eigen functiewaarderingssysteem van de Kamer, het Functieboek Kamer van Koophandel, dat gebaseerd is op het Universeel Systeem Berenschot, wordt uit praktische overwegingen toegestaan (artikel 5, vierde lid). Door het gebruik van de in de bijlage bij dit besluit opgenomen conversietabel valt de functiewaardering binnen de grenzen van het ARAR/BBRA. Onverkort vasthouden aan het bij het rijk voorgeschreven systeem Fuwasys vraagt om een grote ingreep in de bedrijfsvoering en zal met de voorziene toepassing van de conversietabel ook geen verdere toegevoegde waarde hebben. Mogelijke bezwaren tegen de functiewaardering worden het beste door een eigen commissie van de Kamer afgehandeld. Deze is beter op de hoogte van de verschillende functies en van het gehanteerde functiewaarderingssysteem. Om deze reden bepaalt artikel 5, vijfde lid, dat op dit punt wordt afgeweken van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984.

Artikel 7

In de op het Reisbesluit binnenland gebaseerde Reisregeling binnenland zijn voor de vergoeding van diverse onkosten forfaitaire bedragen vastgesteld in plaats van een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten; wel moet er gedeclareerd worden. De praktijk bij de kamers, de vereniging en de stichting is uitsluitend werkelijk gemaakte kosten te vergoeden op basis van over te leggen bewijsstukken. Dit proces is reeds geautomatiseerd en leidt dus niet tot extra werklast.

Artikel 8

In de IKAP-regeling rijkspersoneel zijn de bestemmingsmogelijkheden opgenomen waarvoor een belastingvrije vergoeding kan worden toegekend. In het arbeidsvoorwaardenpakket van de medewerkers van Syntens zijn meer bestemmingsmogelijkheden opgenomen dan in de IKAP-regeling rijkspersoneel het geval is, bijvoorbeeld smartphones en tablets. Smartphones en tablets bevorderen het flexibele werken van de medewerkers. Omdat ook in het kader van Het Nieuwe Werken de nodige flexibiliteit van de medewerkers wordt verwacht, zijn deze hulpmiddelen in het kader van het Bring your own device-beleid aangemerkt als bestemmingsmogelijkheid.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven