Besluit van 11 november 2013, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen en het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verband met Verordening (EU) nr. 208/2013 en Verordening (EU) nr. 210/2013

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 augustus 2013, 135195-107409-VGP;

Gelet op:

  • Uitvoeringsverordening (EU) nr. 208/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de traceerbaarheidsvoorschriften voor kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden (PbEU 2013, L 68);

  • Verordening (EU) nr. 210/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de erkenning van inrichtingen die kiemgroenten produceren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 68);

  • de artikelen 8, eerste lid, 11, 13 en 32b van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 september 2013, nr. W13.13.0293/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 november 2013, 148244-109618-VGP;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen komt te luiden:

  • 10. Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.

ARTIKEL II

Het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, vierde lid, wordt «10 en 10a» vervangen door: en 10.

B

Aan artikel 3, tweede lid, onder a, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3°. artikel 6, derde lid, onder c, van verordening (EG) nr. 852/2004;

ARTIKEL III

Het Warenwetbesluit informatie levensmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, tweede lid, onder b, wordt «waarin het levensmiddel waar zich bevindt» vervangen door: waarin het levensmiddel zich bevindt.

B

In artikel 20 wordt «Warenwetbesluit voedselinformatie levensmiddelen» vervangen door: Warenwetbesluit informatie levensmiddelen.

ARTIKEL IV

In artikel 4 van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen vervalt «ter uitvoering van artikel 3, voor zover het de volksgezondheid betreft».

ARTIKEL V

Het Warenwetbesluit verpakkingen en gebruiksartikelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt «Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tezamen» vervangen door: Onze Minister.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tezamen kunnen regels stellen» wordt vervangen door: Onze Minister kan regels stellen.

2. In het tweede lid wordt «Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tezamen» vervangen door: Onze Minister.

ARTIKEL VI

Het Gasslangbesluit (Warenwet) wordt ingetrokken.

ARTIKEL VII

De bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

1. In de inhoudsopgave vervallen C-11 Gasslangbesluit (Warenwet) en C-34 Warenwetbesluit schiethamers.

2. In de tabel vervalt onderdeel C-11.

ARTIKEL VIII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I en II, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 11 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Uitgegeven de derde december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 12 maart 2013 zijn vier verordeningen gepubliceerd waarin voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden. Het gaat om de volgende verordeningen:

  • 1. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 208/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de traceerbaarheidsvoorschriften voor kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden (PbEU 2013, L 68), verder te noemen: verordening (EU) 208/2013;

  • 2. Verordening (EU) nr. 209/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor kiemgroenten en de bemonsteringsvoorschriften voor pluimveekarkassen en vers pluimveevlees (PbEU 2013, L 68), verder te noemen: verordening (EU) 209/2013;

  • 3. Verordening (EU) nr. 210/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de erkenning van inrichtingen die kiemgroenten produceren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 68), verder te noemen: verordening (EU) 210/2013;

  • 4. Verordening (EU) nr. 211/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de certificeringsvoorschriften voor de invoer in de Unie van kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden (PbEU 2013, L 68), verder te noemen: verordening 211/2013.

Voor verordening (EU) 209/2013 is het niet noodzakelijk uitvoeringsbepalingen vast te stellen. Verordening (EU) 209/2013 wijzigt bijlage I bij verordening (EG) 2073/20051. Artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) 2073/2005 bepaalt dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat levensmiddelen voldoen aan de desbetreffende microbiologische criteria zoals aangegeven in bijlage I. Artikel 2, derde lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen verbiedt onder andere handelen in strijd met artikel 3 van verordening (EG) 2073/2005.

De uitvoering van verordening (EU) 208/2013 en verordening (EU) 210/2013 komt hieronder uitgebreid aan bod bij de toelichting op artikel I en II.

Artikel IV van dit besluit zorgt ervoor dat de uitvoering van verordening (EU) 211/2013 bij ministeriële regeling kan gebeuren.

Van het besluit van het kabinet inzake vaste verandermomenten van regelgeving wordt voor de artikelen I en II, onderdeel B, afgeweken aangezien het hier Europese regelgeving betreft.

Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Dit besluit heeft gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven die direct voortvloeien uit een EU-verordening. Artikel 2 van verordening (EU) 210/2013 bepaalt dat inrichtingen die kiemgroenten produceren door de bevoegde autoriteit worden erkend. Deze erkenning is een administratieve last. In Nederland zijn acht inrichtingen die moeten worden erkend. De kosten voor een erkenning worden geschat op € 450,– per erkenning (totaal voor acht erkenningen € 3.600,–). Naast de eenmalige erkenning, verricht de NVWA controles op de naleving van de eisen verbonden aan de erkenning (artikel 5, eerste lid, Warenwetbesluit retributies levensmiddelen). Deze controle bestaat enerzijds uit een jaarlijkse controle en anderzijds uit een audit eens in de drie jaar. De jaarlijkse kosten worden geschat op € 450,– en de driejaarlijkse audit kost € 2.300,– (per jaar ongeveer € 800,–). Per inrichting komt dit neer op ongeveer € 1.250,– per jaar (totaal voor 8 inrichtingen ongeveer € 10.000,–).

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger.

Artikelsgewijs

Artikel I

Verordening (EU) 208/2013 bevat bepalingen voor de toepassing van artikel 18, eerste tot en met vierde lid, van verordening (EG) 178/20022. Handelen in strijd met artikel 18, eerste tot en met vierde lid, van verordening (EG) 178/2002 is strafbaar gesteld bij artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. Op grond van artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 kunnen met betrekking tot bepaalde sectoren bepalingen voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dat artikel worden vastgesteld. Ter uitvoering van artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 is verordening (EU) 208/2013 vastgesteld. Om overtreding van voorschriften uit verordening (EU) 208/2013 en nog vast te stellen verordeningen te kunnen bestraffen is het noodzakelijk om handelen in strijd met de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen, strafbaar te stellen. Alle in de toekomst nog vast te stellen verordeningen die hun grondslag vinden in artikel 18, vijfde lid, van verordening 178/2002 vallen vanaf het moment dat zij van kracht worden eveneens onder het verbod.

Artikel II

Artikel 2 van verordening (EU) 210/2013 bepaalt dat inrichtingen die kiemgroenten produceren door de bevoegde autoriteit worden erkend overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) 852/20043.

Artikel 6, derde lid, van verordening 852/2004 bepaalt dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop toe moeten zien dat de inrichtingen, na ten minste één bezoek ter plaatse, erkend worden door de bevoegde autoriteit, voor zover erkenning vereist is krachtens:

  • a. de nationale wetgeving;

  • b. verordening (EG) 853/20044; of

  • c. een overeenkomstig verordening 852/2004 vastgesteld besluit.

De bevoegde autoriteit erkent de inrichtingen die kiemgroenten produceren alleen als zij voldoen aan de eisen van bijlage I bij verordening (EG) 852/2004 en de bijlage bij verordening (EU) 210/2013.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is op grond van artikel 3, tweede lid, onder a, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (verder: WBHL) de bevoegde autoriteit inzake de verlening van erkenningen van inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) 853/2004 en als bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) 854/20045. Artikel II, onderdeel B, van dit besluit voegt aan artikel 3, tweede lid, onder a, van het WBHL een onderdeel toe, namelijk artikel 6, derde lid, onder c, van verordening (EG) 852/2004. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verder: VWS) is hiermee de bevoegde autoriteit inzake de erkenning van inrichtingen die kiemgroenten produceren. Voor besluiten die overeenkomstig verordening (EG) 852/2004 worden vastgesteld waarin de erkenning van inrichtingen als vereiste is opgenomen, is de Minister van VWS de bevoegde autoriteit inzake deze erkenningen. Het verlenen van de erkenning is gemandateerd aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA). Artikel 2, eerste lid, van het WBHL bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met artikel 6, derde lid, onder c van verordening (EG) 852/2004.

Artikel 4 van de Warenwetregeling procedures registratie en erkenning van levensmiddelenbedrijven is aangepast, zodat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die een erkenning wil voor een door hem beheerde inrichting die kiemgroenten produceert daarvoor een verzoek kan indienen bij de NVWA. De exploitant of de eigenaar van een inrichting die een aanvraag doet tot erkenning van die inrichting is een retributie verschuldigd aan de NVWA (artikel 4, derde lid, van het Warenwetbesluit retributies levensmiddelen juncto artikel 6, eerste lid, van de Warenwetregeling vaststelling van tarieven voor retributies levensmiddelen 2008).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 2, vierde lid, van het WBHL aan te passen. Artikel 10a van het WBHL is vervallen en de verwijzing naar dat artikel kan ook vervallen (artikel II, onderdeel A).

Artikel III

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een onvolkomenheid in het Warenwetbesluit informatie levensmiddelen (verder: WIL) weg te nemen (onderdeel A).

In onderdeel B wordt artikel 20 van het WIL gewijzigd. Artikel 20 van het WIL wijzigt het Warenwetbesluit Doorstraalde waren. Het is mogelijk om het Warenwetbesluit Doorstraalde waren op deze manier te wijzigen, omdat artikel 20 van het WIL pas op 13 december 2014 in werking treedt.

Artikel IV

Artikel 4 van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen bepaalt dat de Minister van VWS nadere regels vast kan stellen ter uitvoering van een tweetal richtlijnen en een bindend EG-besluit6. De toevoeging dat nadere regels vastgesteld worden «ter uitvoering van artikel 3 van dat besluit, voor zover het de volksgezondheid betreft» zorgt voor een onnodige beperking van de bevoegdheid om nadere regels te stellen. Artikel 13 van de Warenwet maakt het mogelijk om nadere regels te stellen omtrent bindende EU-besluiten over alle in artikel 3 van de Warenwet genoemde belangen en het heffen van retributies. Artikel IV van dit besluit zorgt voor het wegnemen van de beperking.

Artikel V

Vanuit de zijde van het Ministerie van Economische Zaken is aangegeven dat er geen behoefte meer bestaat aan een verplichting om regels met betrekking tot verpakkingen en gebruiksartikelen gezamenlijk vast te stellen. De Minister van VWS is voortaan bevoegd deze regels vast te stellen. Deze wijziging neemt uiteraard niet weg dat per ministeriële regeling zal worden beoordeeld of afstemming nodig is.

Artikel VI en VII

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het Gasslangbesluit (Warenwet) in te trekken. Het Gasslangbesluit (Warenwet) is verouderd. De veiligheid van gasslangen is nu op Europees niveau geregeld, namelijk bij richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PbEG 2002, L 11). Daarnaast bestaan er Europese normen die gehanteerd worden om te beoordelen of een gasslang veilig is. In artikel VI is het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten hierop aangepast. Daarbij is tevens het reeds vervallen Warenwetbesluit schiethamers uit de inhoudsopgave verwijderd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEG 2005, L 338).

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31).

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEG 2004, L 139).

X Noot
4

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG 2004, L 139).

X Noot
5

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEG 2004, L 139).

X Noot
6

Artikel 1, onder a, van het Warenwetbesluit Invoer levensmiddelen uit derde landen definieert bindend EG-besluit.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven