Besluit van 15 juli 2013, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enkele andere besluiten in verband met vroegpensioen, prepensioen en levensloop

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2012, nr. 309019;

Gelet op artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 november 2012, nr. W03.12.0411/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 juli 2013, nr. 405326;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, komen de onderdelen cc en dd te vervallen.

B

In artikel 10, derde lid, wordt «waaraan het deelnemerschap in het specifiek deel van het AFUP-opbouwreglement is verbonden» vervangen door: waaraan volgens door Onze Minister te stellen criteria de aanspraak op de toelage bezwarende functie, bedoeld in artikel 12c, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie, is verbonden.

C

Artikel 28c komt te luiden:

Artikel 28c

  • 1. Artikel 28a is niet van toepassing op de ambtenaar:

    • a. van wie de gemiddelde wekelijkse werktijd met toepassing van artikel 13a is verminderd;

    • b. die betaald ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 41;

    • c. die buitengewoon verlof van lange duur geniet als bedoeld in de artikelen 42, 43, 46 en 47;

    • d. die levensloopverlof geniet als bedoeld in artikel 47a; of

    • e. aan wie gedeeltelijk ontslag is verleend als bedoeld in artikel 87a, vierde lid, of artikel 88d, derde lid.

  • 2. Artikel 28b is niet van toepassing op de ambtenaar die buitengewoon verlof van lange duur geniet als bedoeld in de artikelen 42, 43, 46 en 47.

D

In artikel 28c, eerste lid, onder e, vervalt «artikel 87a, vierde lid, of».

E

Artikel 50, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g, vervalt.

2. Onderdelen h tot en met k worden geletterd g tot en met j.

F

Aan artikel 75 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar tijdens een periode van levensloopverlof als bedoeld in artikel 47a een ambtsjubileum bereikt, geldt als berekeningsgrondslag voor de toepassing van het tweede lid de som van de bezoldiging en de vakantie-uitkering direct voorafgaand aan het levensloopverlof.

G

Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid, komt artikel 75, vierde lid, te vervallen.

H

Artikel 87a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut- overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden.

I

Artikel 87a vervalt.

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: De artikelen 4b en 12a tot en met 12d van het Besluit bezoldiging politie zijn niet van toepassing op een ambtenaar als bedoeld in de vorige volzin.

2. In het negende lid wordt na «vijfde of zevende lid, is» ingevoegd: voor de ambtenaar die geboren is voor 1 januari 1950.

K

Artikel 88 vervalt.

L

Artikel 88a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «alsmede het ontslag bedoeld in artikel 88, eerste lid».

2. Het zesde lid vervalt.

M

Artikel 88a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Aan de ambtenaar wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend, indien hij

    • a. op 31 december 2006 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid had;

    • b. vanaf 1 januari 2007 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft;

    • c. ten minste tien jaar voorafgaand tot aan het ontslag ononderbroken de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft; en

    • d. op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, deelnemer was aan de AFUP.

    De artikelen 4a, 4b en 12a tot en met 12d van het Besluit bezoldiging politie zijn niet van toepassing op een ambtenaar als bedoeld in de eerste volzin.

N

Artikel 88b vervalt.

O

Artikel 88c vervalt.

P

Na artikel 88c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 88d

  • 1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een ouderdomspensioen als bedoeld hoofdstuk 7 van het Pensioenreglement, wordt eervol ontslag verleend.

  • 2. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht ontstaat op een ouderdomspensioen.

  • 3. Op aanvraag van de ambtenaar kan het ontslag, bedoeld in het tweede lid, ook voor een gedeelte van zijn arbeidstijd worden verleend, tenzij het belang van de dienst zich hiertegen verzet. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de omvang van de betrekking. Ontslag voor een gedeelte uit een betrekking waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het tweede lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidstijd.

  • 4. Artikel 87, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Q

In artikel 94, eerste lid, wordt na «artikel 88,» ingevoegd: 88a,.

R

In artikel 94, eerste lid, vervalt «88,».

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel v wordt «met uitzondering van de toelage, bedoeld in artikel 16» vervangen door: met uitzondering van de toelagen, bedoeld in de artikelen 12b, 12c, 12d en 16.

2. Onderdeel ll komt te luiden:

ll. pensioengevend inkomen:

het pensioengevend inkomen bedoeld in hoofdstuk 3 van het Pensioenreglement vermeerderd met de toelagen genoemd in artikel 12b, 12c en 12d;

3. Onderdeel mm komt te vervallen.

B

In artikel 4, derde lid, wordt «de artikelen 15, 16, 17, 19, 20 en 21» vervangen door: de artikelen 12b, 12c, 12d, 15, 16, 17, 19, 20 en 21.

C

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

Op de bezoldiging van de ambtenaar, bedoeld in artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt voorafgaand aan de dag waarop zijn ontslag ingaat maandelijks een bedrag ingehouden van 0,95% van een twaalfde deel van het pensioengevend inkomen.

D

Artikel 4a vervalt.

E

Na artikel 4a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4b

Op het salaris van de ambtenaar, met uitzondering van de ambtenaar op wie artikel 88 van het Besluit algemene rechtspositie politie van toepassing is, wordt door het bevoegd gezag de helft van de voor het PartnerPlusPensioen Politie, bedoeld in artikel 1 van bijlage C van het Pensioenreglement, verschuldigde premie ingehouden.

F

Na artikel 12 worden drie hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3a Bijdrage levensloopregeling

Artikel 12a

In dit hoofdstuk en hoofdstuk 3b wordt onder «berekeningsgrondslag» verstaan: de uitkomst van het pensioengevend inkomen, berekend zonder de toelagen, bedoeld in de artikelen 12b, 12c en 12d, en uitgaand van een volledige betrekkingsomvang, gedeeld door twaalf.

Artikel 12b
  • 1. De ambtenaar heeft recht op een maandelijkse toelage inhoudende een algemene levensloopbijdrage van 0,75% van de berekeningsgrondslag. Bij een deelbetrekking wordt de levensloopbijdrage berekend naar rato van de betrekkingsomvang.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het in het eerste lid genoemde percentage in 2006 0,45%.

  • 3. De ambtenaar op wie de artikelen 88 en 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie van toepassing zijn, heeft geen recht op de toelage bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3b Toelage bezwarende functies

Artikel 12c
  • 1. Aan de volgende ambtenaren, voor wie een salarisschaal geldt die lager is dan salarisschaal 12 van bijlage I, wordt maandelijks een toelage bezwarende functie toegekend:

    • a. de aspirant, met uitzondering van de aspirant, aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

    • b. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • c. de ambtenaar, aangesteld voor administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie in een functie als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

  • 2. Voor de ambtenaar in de functie van vlieger bij de landelijke eenheid wordt maandelijks de toelage bezwarende functie toegekend ongeacht de salarisschaal.

  • 3. De toelage bezwarende functie wordt toegekend voor de duur van maximaal 25 jaar en uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Op de maximale duur van 25 jaar wordt in mindering gebracht de periode waarover, voorafgaand aan de invoering van de toeslag bezwarende functie, rechten zijn genoten of opgebouwd waarvoor de toelage bezwarende functie in de plaats is gekomen.

  • 4. De toelage bezwarende functie bedraagt 1,8% van de berekeningsgrondslag. Bij een deelbetrekking wordt de toelage berekend naar rato van de betrekkingsomvang.

  • 5. In afwijking van het vierde lid bedraagt de toelage bezwarende functie in 2006 1,6% van de berekeningsgrondslag. Bij een deelbetrekking wordt de toelage berekend naar rato van de betrekkingsomvang.

  • 6. Bij een onderbreking van het dienstverband en een nieuwe aanstelling in politiedienst wordt een eventueel bestaand recht op de toelage bezwarende functie voortgezet. Er ontstaat geen recht op een nieuwe termijn van 25 jaar.

  • 7. De ambtenaar op wie de artikelen 88 en 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie van toepassing zijn, heeft geen recht op de toelage bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 12d
  • 1. Aan de ambtenaar wordt maandelijks een inhaaltoelage bezwarende functie toegekend, indien de ambtenaar:

    • a. op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een functie vervulde waarvoor tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens gold op grond van artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, zoals dat luidde direct voor die datum;

    • b. op 1 januari 2001 jonger was dan 50 jaar; en

    • c. vanaf 1 januari 2001 ononderbroken is aangesteld door een bevoegd gezag of opeenvolgend door meer dan één bevoegd gezag.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt niet als onderbreking aangemerkt:

    • a. een onderbreking van maximaal twee maanden;

    • b. een onderbreking van maximaal vijf jaren gelegen tussen het tijdstip van ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid en het tijdstip waarop de ambtenaar wederom de hoedanigheid van ambtenaar heeft verworven;

    • c. een onderbreking van maximaal achttien maanden gelegen tussen een tijdstip met ingang waarvan de ambtenaar, al dan niet na ontslag, recht op een ontslaguitkering of een wachtgelduitkering of een uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie, heeft verkregen en het tijdstip waarop die ambtenaar opnieuw de hoedanigheid van ambtenaar heeft verworven;

    • d. een onderbreking van maximaal vier jaren gelegen tussen het tijdstip van ontslag in verband met zorgtaken en het tijdstip waarop de ambtenaar opnieuw de hoedanigheid van ambtenaar heeft verworven.

  • 3. De inhaaltoelage bezwarende functie wordt toegekend tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.

  • 4. De inhaaltoelage bezwarende functie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag. Het percentage wordt bepaald door het bevoegd gezag die daartoe wordt geadviseerd door de Stichting pensioenfonds ABP. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de berekeningsgrondslag.

  • 5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die bij eerste indiensttreding in een functie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, 35 jaar of ouder was, komt in aanmerking voor een aanvullend percentage bovenop het percentage, bedoeld in vierde lid. Het aanvullende percentage wordt bepaald door het bevoegd gezag die daartoe wordt geadviseerd door de Stichting pensioenfonds ABP. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld.

  • 6. In het geval de ambtenaar niet of niet volledig in het genot is van zijn volledige bezoldiging, heeft dit geen gevolgen voor de toekenning van de inhaaltoelage bezwarende functie.

  • 7. Eenmaal vastgesteld loopt de inhaaltoelage bezwarende functie door tot het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt dan wel de politie vóór die leeftijd verlaat. Veranderingen van functie, betrekkingsomvang, status of salarisschaal hebben geen effect op de duur en het vastgestelde percentage.

Hoofdstuk 3c Te gelde maken algemene levensloopbijdrage, toelage bezwarende functie en inhaaltoelage bezwarende functie

Artikel 12e

De ambtenaar kan het bevoegd gezag verzoeken de bijdrage en toelagen, bedoeld in de artikelen 12b tot en met 12d, aan te wenden voor de ingevolge artikel 47a Besluit algemene rechtspositie politie getroffen levensloopvoorziening. Bij het uitblijven van een dergelijk verzoek keert het bevoegd gezag deze bijdragen en toelagen uit als onderdeel van de maandelijkse salarisbetaling.

Artikel 12f
  • 1. Onder ambtenaar in dit artikel wordt verstaan de ambtenaar, die op 1 januari 2006 recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008 recht heeft verkregen op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 2. De ambtenaar kan het bevoegd gezag melden de bijdrage en toelagen, bedoeld in de artikelen 12b tot en met 12d, in afwijking van artikel 12e, te willen besteden, door:

    • a. geheel of gedeeltelijk verlof op te nemen;

    • b. de waarde van de levensloopbijdrage geheel of ten dele uit te laten betalen;

    • c. geheel of ten dele af te zien van de levensloopbijdrage; of

    • d. een combinatie van onderdelen a, b en c te kiezen.

  • 3. Indien de ambtenaar kiest voor besteding van de bijdrage en toelagen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, merkt het bevoegd gezag op zijn verzoek de levensloopbijdrage bij uitbetaling eenmalig niet als pensioengevend inkomen aan.

  • 4. De in het tweede lid vermelde keuzes worden:

    • a. eenmalig gemaakt, waar het de uitvoering betreft over de periode 2006 tot en met 2013, en

    • b. jaarlijks gemaakt ten aanzien van de uitvoering vanaf het kalenderjaar 2014.

  • 5. Indien de levensloopbijdragen, bedoeld in de artikelen 12b tot en met 12d, die betrekking hebben op de in het vierde lid, onder a genoemde periode, reeds zijn uitbetaald of zijn aangewend voor de ingevolge artikel 47a Besluit algemene rechtspositie politie getroffen levensloopvoorziening, is het tweede lid niet van toepassing.

  • 6. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld over de melding, bedoeld in het tweede lid.

G

Artikel 15, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en geen door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in het tweede en derde lid van dit artikel in plaats van «55 jaar» telkens gelezen: 60 jaar.

H

In artikel 23, vierde lid, onderdeel d en artikel 25b, zesde lid, wordt telkens «de Regeling verlofsparen politie» vervangen door: de Regeling levensloop politie.

I

Artikel 27, dertiende lid, komt te luiden:

  • 13. Het verlof, bedoeld in het achtste lid, dat aan het einde van een kalenderjaar niet is verleend, wordt naar wens van de ambtenaar bij gelegenheid van de eerste salarisbetaling in het daarop volgend kalenderjaar conform het achtste lid uitbetaald dan wel doorgestort naar een rekening in het kader van de Regeling levensloop politie.

J

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, artikel 88b».

2. Onder vernummering van het tiende tot het elfde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. De gewezen ambtenaar aan wie eervol ontslag is verleend op grond van artikel 88d van het Besluit algemene rechtspositie politie met het oog op pensioen als bedoeld in artikel 7.3 van het pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd, heeft tot uiterlijk de AOW-gerechtigde leeftijd slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voor zover deze tezamen met zijn pensioen op grond van artikel 7.3 van het Pensioenreglement de laatstelijk genoten bezoldiging niet overschrijdt.

K

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 87a, artikel 88, artikel 88a, dan wel artikel 94, eerste lid, aanhef, onderdelen e of f, van het Besluit algemene rechtspositie politie» vervangen door: artikel 88a dan wel artikel 94, eerste lid, aanhef en onderdeel e of f, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

2. Onder vernummering van het tiende en elfde lid tot het negende en tiende lid, komt het negende lid te vervallen.

ARTIKEL III

Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

De artikelen 10 tot en met 13 zijn eveneens van toepassing op de gewezen vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

B

Artikel 38 komt te vervallen.

C

In artikel 40, eerste lid, wordt «artikel 37, 38, of 39» vervangen door: artikel 37 of 39.

ARTIKEL IV

Het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel r komt te luiden:

r. PartnerPlusPensioen Politie:

het PartnerPlusPensioen Politie, bedoeld in artikel 1 van bijlage C van het Pensioenreglement;

2. Onderdeel s vervalt.

B

Artikel 3a, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De sectorale commissie heeft tot taak:

    • a. advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP over de premie voor het PartnerPlusPensioen Politie;

    • b. te besluiten over toelating van werkgevers die een verzoek tot deelname aan het PartnerPlusPensioen Politie doen.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

  • 2. In afwijking van het eerste lid werkt artikel I, onderdeel M, terug tot en met 1 januari 2007.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen D, E, G, I, K, O en R, artikel II, onderdelen D en K, en artikel III in werking met ingang van 1 februari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 15 juli 2013

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de vijfentwintigste juli 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In dit besluit worden in het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna Barp), het Besluit bezoldiging politie (hierna Bbp), het Besluit rechtspositie vrijwillige politie en het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 aangepast naar aanleiding van wijzigingen in de fiscale regelgeving van VUT- en prepensioenregelingen. Als gevolg van deze wetten zijn ten aanzien van de politie nieuwe afspraken gemaakt die in de regelgeving verwerkt moesten worden.

Sinds 1 januari 2006 zijn VUT- en prepensioenregelingen fiscaal minder aantrekkelijk geworden. De werknemerspremies zijn sindsdien niet meer aftrekbaar en de werkgeversbijdrage is belast. Naar aanleiding van de gewijzigde fiscale wetgeving omtrent VUT, prepensioen en levensloop (VPL) zijn in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005 – 2007 (verder te noemen: akkoord) afspraken gemaakt over de vervanging van de Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP). De AFUP behelsde een aanvulling op de FPU-regeling die gold voor overheidspersoneel. De aanspraken met betrekking tot AFUP waren tot 2006 neergelegd in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Daarnaast golden voor sommige politieambtenaren over de dienstjaren vóór 2001 nog aanvullende aanspraken op grond van AFUP-garantieregeling. Die regeling bevatte een overgangsmaatregel voor het politiepersoneel dat voor 2001 een aanstelling had waaraan leeftijdsontslag (FLO-ontslag) was gekoppeld of dat op een aangewezen administratief technische functie was aangesteld. Het FLO-ontslag is per 2001 vervangen door een flexibele uittredingsregeling.

De afspraken in het akkoord omvatten diverse rechtspositionele maatregelen, inhoudende dat een ambtenaar, door een combinatie van eindeloopbaanverlof op basis van de nieuwe Regeling levensloop politie en het vóór de AOW-gerechtigde leeftijd laten ingaan van het ouderdomspensioen en uitruil van het PartnerPlusPensioen Politie, eerder kan stoppen met werken.

Het algemene deel van de aanspraken op basis van de AFUP, waarop alle politieambtenaren recht hadden, is in verband hiermee vervangen door een aanspraak op een algemene levensloopbijdrage voor alle politieambtenaren (in 2006 0,45% en vanaf 2007 0,75% van het pensioengevend inkomen zoals dit is vastgelegd in artikel 3.1 van het Pensioenreglement) en door het PartnerPlusPensioen Politie, waarvoor werkgever en werknemer ieder voor de helft premie afdragen. Het specifieke deel van de AFUP-opbouw, dat bedoeld is voor executieve ambtenaren en ambtenaren die een aangewezen administratief-technische functie vervullen, is vervangen door een toelage bezwarende functies.

In onderstaand schema staan de veranderingen per 1 januari 2006 kort weergegeven.

Vroegpensioenregeling voor 1 januari 2006 (betreft het aanvullende gedeelte op FPU)

Vroegpensioenregeling vanaf 1 januari 2006 (betreft het aanvullende gedeelte op het ouderdomspensioen en nabestaandepensioen)

1. AFUP-opbouw algemeen deel (geldt voor alle politieambtenaren)dat ingaande 1 januari 2001 in een deelnemingsperiode van maximaal 35 jaren inclusief garantiejaren algemeen wordt opgebouwd.

1. PartnerPlusPensioen Politie en algemene levensloopbijdrage (ALB) voor inleg in levensloopregeling

2. AFUP-opbouw specifiek deel (geldt alleen voor politieambtenaren ingeschaald in de schalen tot en met schaal 11 met executieve aanstelling dan wel die een aangewezen ATH-functie vervullen) dat ingaande 1 januari 2001 in een deelnemingsperiode van maximaal 25 jaren inclusief garantiejaren specifiek wordt opgebouwd.

2. Toelage bezwarende functie (TBF) voor inleg in levensloopregeling voor maximaal 25 jaar, inclusief AFUP-garantiejaren specifiek en AFUP-opbouw specifiek

3. AFUP-garanties (geldt alleen voor politieambtenaren met een executieve aanstelling op 12 maart 1999 én op 31 december 2000, dan wel die op die data een aangewezen ATH-functie vervullen)

3. Voorwaardelijke inkoop extra pensioen op basis van aanspraken FPU

en AFUP binnen de beschikbare fiscale ruimte én voor het overige inhaaltoelage bezwarende functies (iTBF)

 

4. De verhoging van 1% van het aantal te werken uren tot 1 januari 2040 voor alle politieambtenaren op jaarbasis gedurende de loopbaan bij de politie

Ambitieniveau vroegpensioenregeling voor 1 januari 2006

Ambitieniveau vroegpensioenregeling vanaf 1 januari 2006

Ambitieniveau AFUP algemeen deel

Onder eindloonsystematiek (situatie voor 2004)

Samen met FPU een vanaf 1 januari 2001 jaarlijkse opbouw van 2% gedurende 35 jaar, inclusief AFUP garantiejaren algemeen, om op 61 jarige leeftijd te kunnen uittreden tegen 70% van het eindloon

Onder middelloonsystematiek (situatie na 2004)

76% van het middelloon op 61-jarige leeftijd

Ambitieniveau VPL-aanspraken: 66,5% van het middelloon op 61-jarige leeftijd

Ambitieniveau AFUP specifiek deel:

Onder eindloonsystematiek (situatie voor 2004)

Indien van de jaarlijkse opbouw van 2% gedurende 35 jaar voor AFUP-opbouw algemeen, 25 jaar, inclusief AFUP garantiejaren specifiek, is opgebouwd voor AFUP-specifiek, dan kan op 60 jarige leeftijd worden uitgetreden tegen 80% van het eindloon

Onder middelloonsystematiek (situatie na 2004)

80% van het middelloon op 60-jarige leeftijd

Ambitieniveau VPL-aanspraken: 76% van het middelloon op 60-jarige leeftijd

In het onderhavige besluit is een groot deel van de in dit schema genoemde wijzigingen verwerkt. Een ander deel van de wijzigingen is verwerkt in het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP en betreft het Partnerpluspensioen en de extra inkoop van pensioen die gerelateerd is aan de AFUP-garanties.

Het AFUP-opbouwreglement in genoemd Pensioenreglement is komen te vervallen. Nieuw in het Pensioenreglement, ter vervanging van het algemene deel van de AFUP-opbouw, is het collectieve partnerpensioen voor de sector Politie, het zogenaamde PartnerPlusPensioen Politie. Van het PartnerPlusPensioen Politie dragen de werkgever en de werknemer ieder voor de helft de premie af. Het PartnerPlusPensioen Politie is een aanvulling op het Nabestaandenpensioen, die ervoor zorgt dat bij overlijden van de voormalig ambtenaar na het 65e levensjaar het Nabestaandenpensioen wordt aangevuld van (bij maximale opbouw) 35% tot ongeveer 70% van het Ouderdomspensioen of Keuzepensioen. De ambtenaar heeft ook nog de keuze deze opbouw van het PartnerPlusPensioen Politie aan te wenden voor een verhoging van het eigen pensioen of voor het eerder laten ingaan van het pensioen. Verder hebben alle betrokken politieambtenaren aanspraak op een algemene levensloopbijdrage (ALB). Deze levensloopbijdrage bedraagt 0,45% in 2006 en vanaf 2007 0,75% van de berekeningsgrondslag zoals bedoeld in artikel 12a. Deze twee voorgaande aanspraken dienen ter vervanging van het algemene deel van de AFUP. Overeenkomstig hiermee is in het akkoord een ambitieniveau afgesproken voor het stoppen met werken op basis van deze twee afspraken. Het ambitieniveau is dat een ambtenaar op de leeftijd van 61 jaar, indien hij op de leeftijd van 26 jaar bij de politie is begonnen, kan stoppen met werken met behoud van een inkomen van 66,5% van het middelloon.

Het specifieke deel van de AFUP kende een begrensde doelgroep, namelijk de ambtenaren, aangesteld voor de politietaak (executieve ambtenaren) en de ambtenaren, aangesteld voor administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie in een aangewezen functie waarbij voor beide groepen geldt een bezoldiging tot en met salarisschaal 11. Aan deze doelgroep wordt een toeslag bezwarende functie (TBF) voor maximaal 25 jaar toegekend. Op deze 25 jaar dienen de opbouwjaren voor het specifieke deel van de AFUP en de in 2001 toegekende garantiejaren voor het specifieke deel van de AFUP in mindering te worden gebracht. De TBF bedraagt in 2006 1,6% en vanaf 2007 1,8% van de berekeningsgrondslag zoals bedoeld in artikel 12a.

Bij de introductie van de AFUP in 2001 is ter vervanging van het FLO-ontslag de AFUP-garantieregeling in werking getreden. Op grond van deze regeling hebben politieambtenaren een aanvulling op het algemene en het specifieke deel van de AFUP in de vorm van garantierechten toegekend gekregen, die werd berekend op grond van het aantal dienstjaren vóór 2001 (bij garantierechten AFUP- specifiek de dienstjaren voor 2001 minus de eerste opleiding). Degenen met geldende aanspraken op grond van de AFUP-garantieregeling krijgen een inhaaltoeslag bezwarende functie (iTBF) toegekend. De hoogte van iTBF, een percentage van de berekeningsgrondslag zoals bedoeld in artikel 12a, is onder andere afhankelijk van de in het kader van de AFUP vastgelegde diensttijd bij de politie en van de leeftijd. Eenmaal vastgesteld loopt de iTBF door tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt dan wel de politie vóór die leeftijd verlaat. Veranderingen van functie, betrekkingsomvang, status (executief of administratief-technische aanstelling) of salarisschaal hebben geen effect op de duur en het vastgestelde percentage.

De TBF en iTBF zijn ter vervanging van respectievelijk het specifieke deel van de AFUP en de AFUP-garanties. Ook hiervoor geldt een overeenkomstig ambitieniveau, namelijk dat de executieve ambtenaar of de administratieve en technische ambtenaar in een aangewezen functie waarbij voor beide groepen geldt een bezoldiging tot en met schaal 11, op de leeftijd van 60 jaar kan stoppen met werken met behoud van een inkomen van 76% van het middelloon, indien hij op de leeftijd van 25 jaar bij de politie is begonnen.

Onderdeel van het totaal aan maatregelen is verder dat indien er fiscaal ruimte is, extra pensioen voorwaardelijk wordt ingekocht als tegenhanger voor de toegekende AFUP garantiejaren. Inkoop vindt plaats indien voldaan is aan de voorwaarde genoemd in overgangsbepaling D bij artikel 7.5 van het pensioenreglement 2011 inzake toegekende FPU-garanties én aan de voorwaarde dat op het moment van ingaan van het ABP Keuzepensioen ontslag de politieambtenaar nog in dienst van de politie is.

De in dit besluit opgenomen wijzigingen hebben niet voor alle politieambtenaren gevolgen. De ambtenaren met aanspraken op het AFUP-ontslag onder de polisvoorwaarden FLO-ontslag behouden deze aanspraken. Om deze reden zijn zij uitgesloten voor de ALB, TBF en iTBF. Ambtenaren komen voor het AFUP-ontslag onder polisvoorwaarden FLO in aanmerking, indien de ambtenaar op 1 januari 2001 50 jaar of ouder was en zowel op 12 maart 1999 als op 31 december 2000 was aangesteld voor de politietaak of aangesteld was voor administratieve, technische en andere taken ten dienste van de politie in een aangewezen functie. Bij wijziging van de status, van executief naar een administratief-technische aanstelling, na 1 januari 2001, behield betrokkene zijn FLO-rechten.

Terugwerkende kracht

De afspraken die de basis vormen voor dit besluit zaten al in het Arbeidsvoorwaarden akkoord Politie van 2005–2007. De uitwerking van deze afspraken bleek echter minder makkelijk gedaan dan gezegd. Vele besprekingen met de vakorganisaties maar ook de uitvoerende instanties en andere betrokkenen, zorgde ervoor dat de tijd steeds verder verstreek. Ook het feit dat er een financieel tekort bleek te zijn ontstaan op deze afspraken en onduidelijk was voor wiens rekening die zou zijn, heeft voor enige extra vertraging gezorgd. Nadat de werkgever zich bereid heeft verklaard dit op zich te nemen zoals opgenomen in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2012–2014), kon dit besluit verder afgerond worden.

In het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 is eveneens overeengekomen op dat moment geen nadere afspraken te maken over wijziging van de vroegpensioenregeling en de levensloopbijdragen ondanks de noodzaak van pensioenhervormingen. Dit gelet op de onduidelijkheid over kabinetsvoornemens op het gebied van de pensioenen en de AOW leeftijd op dat moment. Er is afgesproken dat zodra daar helderheid over zou bestaan, partijen weer met elkaar in overleg zullen treden.

Daarnaast is de levensloopregeling per 1 januari 2012 afgeschaft. Over de uitwerking en gevolgen daarvan binnen de sector politie wordt nog met de vakorganisaties gesproken.

Vanwege de looptijd van de onderhavige aanpassing is ervoor gekozen deze ontwikkelingen niet af te wachten en in ieder geval de wijzigingen in dit besluit door te voeren om de in 2006 gemaakte afspraken vast te leggen. Nadat het in het arbeidsvoorwaardenakkoord voorziene overleg heeft plaatsgevonden, kan dit leiden tot aanpassingen.

Er is echter wel afgesproken tussen de werkgever en de vakorganisaties dat de ambtenaren geen nadeel mochten ondervinden van het feit dat de regelgeving gedurende ruim zes jaar nog niet op orde was. Er is dus al wel zoveel mogelijk gehandeld naar de gemaakte afspraken waardoor de terugwerkende kracht geen negatieve gevolgen voor de betrokken ambtenaren zal veroorzaken. Ook wat betreft de artikelen die met terugwerkende kracht komen te vervallen, is de afgelopen jaren conform gehandeld, alsof die artikelen niet meer bestonden. Ook is er richting de korpsen gecommuniceerd over de handelswijze gezien dit onderwerp. Door de terugwerkende kracht worden de besluiten die in de tussentijd genomen zijn, nu alsnog van een juiste rechtsbasis voorzien.

2. Artikelsgewijs

Artikel I (wijzigingen in het Barp)

Onderdeel A

De regelingen over AFUP-opbouwreglement en AFUP zijn door de afspraken uit het Akkoord arbeidsvoorwaarden Politie 2005–2007 komen te vervallen en worden daarom ook uit de definitielijst van het Barp gehaald.

Onderdeel B

Aangezien het specifieke deel van de AFUP-opbouw is vervangen door de nieuwe toelage bezwarende functies (TBF) op grond van het nieuwe artikel 12c van het Bbp, dient de verwijzing naar het specifieke deel van het AFUP-opbouwreglement in artikel 10, derde lid, te worden vervangen door een verwijzing naar de nieuwe TBF.

Onderdeel C

In artikel 28c van het Barp zijn de verwijzingen naar de vervallen artikel 13b en 13c aangepast, en zijn tevens verwijzingen toegevoegd naar artikel 47a en artikel 88d, derde lid, voor wat betreft de gevallen waarin 28a niet van toepassing is.

Onderdelen D, E, F, G, I, K, L, O en R

Op termijn bestaat er geen aanspraak meer op FPU-ontslag op grond van artikel 87a en functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 88. Nadat deze artikelen zijn uitgewerkt, kunnen deze artikelen en de verwijzingen ernaar dan ook vervallen. In artikel 75, vierde lid, wordt het recht op een gratificatie bij een 40- of 50-jarig ambtsjubileum na ontslag op grond van artikel 88 vervangen door regels over de gratificatie bij een ambtsjubileum tijdens het levensloopverlof. Het wijzigen van dit artikel maakt wel dat de grondslag van de Regeling diensttijd in verband met ambtsjubilea per 1 februari 2016 gewijzigd zal worden in artikel 75, vijfde lid. Oorzaak hiervoor is dat het vierde lid in 2016 vervalt en het vijfde en zesde lid daardoor vernummerd worden. Door de vernummering wordt het zesde lid het vijfde lid en wijzigt de grondslag voor de Regeling. De Regeling zal zelf ook bij ministeriele regeling de gewijzigde grondslag krijgen.

Onderdeel H

De Regeling verlofsparen politie vervalt per 1 januari 2006. De verwijzingen naar deze regeling worden hierop aangepast waaronder de verwijzing in artikel 75, tweede lid.

Onderdeel J

De nieuwe bijdrage en toelagen op grond van de artikelen 12a tot en met 12d van het Bbp zijn niet van toepassing op degenen die nog gebruik kunnen maken van het FLO-ontslag op grond van artikel 88, aangezien voor die groep de oude aanspraken blijven gelden. Zie verder de toelichting bij artikel II, onderdeel G.

Onderdelen M en Q

Uitzondering op het vervallen van het FLO-ontslag is de groep vliegers die eind 2006 als vlieger was aangesteld bij het Korps Landelijke Politie Diensten, thans Landelijke eenheid. Om die reden blijft artikel 88a bestaan. Degenen die de functie van vlieger vervulde op 31 december 2006 behouden het oude vooruitzicht om uit te treden op de leeftijd van 55 jaar.

Omdat artikel 88a betrekking heeft op het automatisch ontslag verlenen aan een vlieger en daardoor niet valt onder de «op aanvraag van de ambtenaar» zoals opgenomen in artikel 94, eerste lid, wordt artikel 88a in de opsomming van artikel 94, eerste lid, opgenomen. Artikel 88d wordt niet opgenomen in dit artikel omdat dat artikel wel valt onder de eigen aanvraag van de ambtenaar.

Onderdeel N

Aangezien de aanspraak op AFUP is vervallen per 1 januari 2006, vervalt per die datum ook de bijbehorende ontslaggrond in artikel 88b. De aanspraken op grond van de regeling op grond van artikel 88b, tweede lid, (de AFUP-garantieregeling) worden per die datum vervangen door aanspraak op inhaaltoelage bezwarende functie (iTBF). Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de toelichting bij artikel II, onderdeel F (nieuw artikel 12d Bbp).

Onderdeel P

In het nieuwe artikel 88d is de ontslaggrond opgenomen voor een ontslag op eigen verzoek om per datum van dat ontslag in aanmerking te komen voor het ouderdomspensioen op grond van het ABP keuzepensioen, eventueel voorafgegaan door een voorziening met betrekking tot levensloop.

Artikel 88d valt onder het begrip «aanvraag van de ambtenaar» zoals dat staat in artikel 94, eerste lid, en wordt daarom niet expliciet zelf opgenomen in de opsomming in artikel 94. Op de aanvraag van de ambtenaar die gedeeltelijk met ontslag wil, als bedoeld in het derde lid, is de Wet aanpassing arbeidsduur van toepassing.

Artikel II (wijzigingen in het Bbp)

Onderdelen A, B en F

In dit besluit worden nieuwe financiële aanspraken, de Algemene levensloopbijdrage (ALB), Toelage bezwarende functies (TBF) en de inhaaltoelage bezwarende functies (iTBF), in de nieuwe hoofdstukken 3a en 3b van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) geïntroduceerd. De algemene bepalingen van het Bbp zijn hierop aangepast. De nieuwe bijdrage en toelagen vallen niet onder de begrippen salaris en bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen m respectievelijk v van het Bbp. Dit betekent dat de ALB, TBF en iTBF niet worden meegenomen in de berekening van vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en ambtsjubileumgratificatie. De levensloopbijdragen worden gerekend tot het sociaal inkomen en het pensioengevend inkomen.

De artikelen 12b en 12c zijn niet van toepassing op de ambtenaren op wie de artikelen 88 of 88a van toepassing zijn, omdat zij nog gebruik kunnen maken van de AFUP-regeling met FLO-voorwaarden. Deze artikelen alsmede artikel 12d kunnen op verzoek evenmin van toepassing zijn op de politieambtenaren die op 1 januari 2006 aanspraak hebben op een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008 aanspraak verkrijgen op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Zij kunnen van de levensloopbijdragen afzien om de financiële gevolgen van samenloop met de WAO/WIA te ontwijken of te reduceren.

Artikel 12a

De basis voor de berekeningsgrondslag voor de bijdrage en toelagen is het pensioengevend inkomen. Dit begrip wordt omschreven in artikel 3.1 van het Pensioenreglement van het ABP. Bijzonderheid aan het pensioengevend inkomen, zoals daar omschreven is dat dit inkomen op een peildatum voor een geheel jaar en op basis van een volledige betrekkingsomvang wordt vastgesteld.

De ALB, TBF en iTBF maken zelf ook deel uit van het pensioengevend inkomen en dienen daarom buiten beschouwing te blijven bij de berekening. In het geval de ALB, TBF en iTBF niet zijn uitgezonderd van de berekening ontstaat er een multiplier effect. Aangezien het pensioengevend inkomen een jaarinkomen is op basis van een volledige betrekkingsomvang, dienen de ALB en de TBF ook op basis van een volledige betrekkingsomvang in mindering te worden gebracht op het pensioengevend inkomen. Voor de iTBF geldt dat deze altijd op basis van een volledige betrekkingsomvang wordt toegekend en is derhalve geen omrekening naar een volledige betrekkingsomvang nodig.

Vanwege het feit dat het pensioengevend inkomen een jaarinkomen is, dient, omdat de bijdrage en toelagen per maand worden betaald, de berekeningsgrondslag naar een maand te worden herleid.

Enkele in de politierechtspositie opgenomen rechten en plichten, zoals RPU, bedoeld in artikel 13a van het Barp, ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 41 van het Barp, de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 38 van het Bbp, etc. hebben geen effect op het pensioengevend inkomen en daarmee op de berekeningsgrondslag. De bijdrage en toelagen gebaseerd op deze berekeningsgrondslag veranderen dus niet in een dergelijk geval.

Artikel 12b

Alle politieambtenaren, met uitzondering van degenen op wie AFUP onder FLO voorwaarden van toepassing is, hebben recht op een algemene levensloopbijdrage. Deze bedraagt in 2006 0,45% en vanaf 2007 0,75% van de berekeningsgrondslag zoals bedoeld in artikel 12a. De levensloopbijdrage dient samen met het PartnerPlusPensioen Politie, waarvoor werkgever en werknemer ieder de helft van de premie afdragen, ter vervanging van het algemene deel van de AFUP-opbouw.

Artikel 12c

Overeenkomstig de AFUP komen aspiranten alleen in aanmerking voor de TBF vanaf de aanstelling voor de proeftijd. Om deze reden zijn in het eerste lid de aspiranten, aangesteld voor de initiële opleiding, op grond van artikel 3, eerste lid, van het Barp uitgezonderd voor de TBF.

Er bestaat maximaal 25 jaar recht op de TBF, zoals er bij de AFUP maximaal 25 jaar recht bestond op het specifieke deel. In het tweede lid is er derhalve een anticumulatie bepaling opgenomen met de opbouw- en garantiejaren van het specifieke deel van de AFUP. Op de duur van 25 jaar worden in mindering gebracht de garantie specifiek, bedoeld in artikel 8 van de AFUP-garantieregeling, zoals dat luidde op 31 december 2005, en de jaren dat de ambtenaar deelnemer in het specifiek deel van het AFUP-opbouwreglement was, bedoeld in artikel B.3, tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005. De aanspraak van 25 jaar op de TBF is eenmalig. Bij een onderbreking van het dienstverband en een nieuwe aanstelling in politiedienst wordt een eventueel bestaand recht op TBF voortgezet. Er ontstaat op dat moment geen recht op een nieuwe termijn van 25 jaar TBF.

In het zevende lid is aangegeven dat de ambtenaar waarop artikel 88 (ontslag op grond van leeftijd) of artikel 88a (vlieger bij KLPD) van toepassing is, geen recht heeft op de toelagen uit het eerste en tweede lid. Dit omdat zij recht hebben op andere, specifiek voor hen bedoelde uitkering bij functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 12d

Voor de iTBF komt de ambtenaar in aanmerking, die in 2001 garantiejaren voor het specifieke deel van de AFUP is toegekend. De aanspraak op garantiejaren en dus ook de iTBF behoudt de ambtenaar alleen in het geval hij in politiedienst is op 1 januari 2001 en blijft. De ambtenaar behoudt de iTBF wel in het geval van een overstap binnen de sector Politie en bij wijziging van zijn status van executief naar een administratief-technische aanstelling.

Slechts bij de in het tweede lid genoemde omstandigheden herleeft de iTBF bij hernieuwde aanstelling in politiedienst.

Het percentage van de iTBF wordt vastgesteld door het bevoegd gezag op advies van de Stichting pensioenfonds ABP, die daartoe een berekeningsmethodiek heeft vastgesteld met een groot aantal variabelen.

Voor de ambtenaar die bij de eerste indiensttreding in een executieve functie ouder was dan 35 jaar, bedoeld in artikel 10 van de AFUP-garantieregeling, zoals dat luidde op 31 december 2005, geldt een aanvullend percentage. Aangezien deze ambtenaren op grond van de AFUP-regelgeving niet de maximale aanspraken op de AFUP zouden bereiken, hebben deze ambtenaren bij de inwerkingtreding van de AFUP een garantie gekregen dat hun aanspraken op de AFUP tussen de leeftijd van 60 en 65 jaar worden aangevuld tot 70% van het pensioengevend inkomen. Op grond van de afspraken uit het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2005–2007) hebben deze ambtenaren het vooruitzicht dat zij kunnen stoppen met werken op 60-jarige leeftijd met een inkomen van 66,5% van het middelloon. Dit ambitieniveau wordt bereikt door de iTBF te verhogen met een aanvullend percentage opdat 66,5% qua ambitie mogelijk is.

Door omstandigheden kan de ambtenaar tijdelijk niet in het genot zijn van zijn bezoldiging of een verminderde bezoldiging genieten. Bijvoorbeeld bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging bij een uitzending of ouderschapsverlof. Het niet hebben van de bezoldiging door omstandigheden heeft – evenals in de oude situatie bij de AFUP-garanties – geen effect op het recht en hoogte van de iTBF, zoals die is vastgesteld. In dit geval bestaat geen aanspraak op de algemene levensloopbijdrage en de toeslag bezwarende functie, wel op de iTBF.

Artikel 12e

In dit artikel is de hoofdregel voor de toepassing van de artikelen 12b, 12c en 12d opgenomen. De ambtenaar laat het bevoegd gezag weten dat hij de op grond van deze artikelen toegewezen bedragen aan wil wenden voor levensloopverlof en daartoe een verzoek indient op grond van de op artikel 47a Besluit algemene rechtspositie politie gebaseerde Regeling levensloop politie. Wanneer hij dat niet doet, worden de bedragen gewoon uitgekeerd en meegenomen in de maandelijkse betaling van het salaris.

Artikel 12f

Het zonder meer toepassen van de artikelen 12b,12c en 12d leidt tot onbedoelde financiële gevolgen bij de politieambtenaren die op 1 januari 2006 een op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aanspraak hebben op een uitkering of die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2008 een aanspraak verkregen hebben op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrekt deze aanspraken op levensloopbijdragen bij de beoordeling van het recht op en de hoogte van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

De politieambtenaren die hiermee te maken krijgen zijn:

  • 1. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) ontvangen

  • 2. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) en een ABP invaliditeitspensioen ontvangen

  • 3. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), een ABP invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage ontvangen

  • 4. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) en een herplaatsingstoelage ontvangen

  • 5. de op grond van de WAO minder dan 15 procent arbeidsongeschikten die een herplaatsingstoelage ontvangen

  • 6. de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), ABP-invaliditeitspensioen en ABP-keuzepensioen ontvangen.

Het ABP-pensioenreglement is in 2011 ten aanzien van de onder 4 en 5 genoemde politieambtenaren aangepast – overgangsbepaling F bij hoofdstuk 12 – en voorziet erin dat de aanspraak op levensloopbijdragen geen gevolgen heeft voor de door hen genoten herplaatsingstoelage.

Artikel 12f bevat in lijn met de aanpassing van het ABP-pensioenreglement een voorziening waarmee de gevolgen van de aanspraak op levensloopbijdragen voor de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte politieambtenaren genoemd onder 1, 2, 3, 4 en 6 op de door hen genoten WAO uitkeringen tot een minimum kan worden beperkt. Zij worden daartoe in de gelegenheid gesteld te kiezen uit de volgende mogelijkheden:

  • a. geheel of gedeeltelijk verlof op te nemen;

  • b. de waarde van de levensloopbijdragen geheel of ten dele uit te laten betalen; of

  • c. geheel of ten dele af te zien van de levensloopbijdragen, of

  • d. een combinatie van a, b en c.

Deze voorziening is afgestemd met de Belastingdienst en het UWV.

Daarnaast is geregeld dat de ambtenaar dit eenmalig kan doen voor de perioden van 2006 tot en met 2013 en jaarlijks vanaf 2014. Optie b waarin de ambtenaar kiest voor uitbetaling, geeft in het derde lid de keus om de levensloopbijdragen niet als pensioengevend inkomen aan te merken. Deze keus kan echter maar één maal gemaakt worden. Ook als de uitbetaling in meerdere jaren zal gebeuren, blijft de keus gelijk en kan de ambtenaar dus niet na enkele jaren aangeven dat hij de levensloopbijdragen toch liever wel als pensioengevend inkomen wil aanmerken. De niet-pensioengevendheid van de levensloopbijdragen voorziet, net als bij de herplaatsingstoelage, erin dat de aanspraak op levensloopbijdragen geen gevolgen heeft voor het invaliditeitspensioen dat de ambtenaar eventueel geniet. Ook is vastgelegd dat als de ambtenaar al uitbetaling heeft gehad dan wel de bijdragen heeft laten doorstorten, hij geen beroep meer kan doen op artikel 12f. In de ministeriele regeling wordt uitgewerkt hoe de melding op grond van het tweede lid van dit artikel plaats moet vinden.

Onderdeel C en D

De ambtenaren met het vooruitzicht op AFUP-ontslag onder polisvoorwaarden FLO behouden dit vooruitzicht. De verandering van de rechtspositie heeft voor deze ambtenaren geen gevolgen. In de oude situatie waren deze ambtenaren pseudopremie voor de AFUP verschuldigd. In 2005 bedroeg deze premie 0,95% van het pensioengevend inkomen. Aangezien de AFUP is komen te vervallen, is artikel 4a opnieuw geredigeerd.

Bij degenen die op 1 januari 2001 50 jaar of ouder en FLO-gerechtigd waren, werd eenzelfde percentage aan «pseudo AFUP-premie» op het salaris ingehouden als bij degenen, op wie de «AFUP onder FLO-voorwaarden» niet van toepassing was, en die een premie «AFUP-algemeen» als werknemerspremie verschuldigd waren. Ondanks het vervallen van de AFUP per 1 januari 2006 is de pseudo-inhouding nadien onverminderd gecontinueerd omdat de FLO-aanspraak ook ongewijzigd werd voortgezet.

Wanneer de bepalingen met betrekking tot het FLO-ontslag zijn uitgewerkt, kan artikel 4a vervallen.

Onderdeel E

Politieambtenaren, met uitzondering van degenen op wie AFUP onder FLO-voorwaarden van toepassing is, zijn deelnemer aan PartnerPlusPensioen Politie van de Stichting pensioenfonds ABP. In artikel 4b wordt erin voorzien dat de ambtenaar voor de helft de premie aan het PartnerPlusPensioen Politie bijdraagt. De andere helft wordt betaald door de werkgever. De ambtenaar heeft de keuze deze inbreng in het PartnerPlusPensioen Politie aan te wenden voor zijn ouderdomspensioen, dat daarmee hoger wordt, dan wel te benutten voor het nabestaandenpensioen.

Onderdeel G

De verwijzing naar de AFUP-opbouw in artikel 15, derde lid, wordt vervangen door een verwijzing naar de nieuwe toelage bezwarende functies (TBF) op grond van het nieuwe artikel 12c van het Bbp. Verwezen zij naar de toelichting bij artikel I, onderdeel A.

Onderdeel H

In de artikelen 23, vierde lid, onderdeel d. en 25b, zesde lid, stond nog de regeling verlofsparen politie genoemd. Aangezien deze vervangen is door de Regeling levensloop politie, is de verwijzing ook aangepast.

Onderdeel I

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005 – 2007, hierna Arbeidsvoorwaardenakkoord, is naar aanleiding van het vorenstaande voor ambtenaren van de sector Politie een Regeling levensloop politie afgesproken. Deze regeling komt op een aantal punten overeen met de in 2003 geïntroduceerde Regeling verlofsparen politie. De invoeringsdatum van de levensloopregeling is 1 januari 2006. Vanaf deze datum kunnen alle politieambtenaren deelnemen aan deze regeling. Hiermee kunnen zij geld sparen voor een periode van onbezoldigd verlof (levensloopverlof).

De levensloopregeling is een nieuwe arbeidsvoorwaarde die de bestaande arbeidsvoorwaarde verlofsparen (en dus de Regeling verlofsparen politie) vervangt. Daaraan is artikel 27, dertiende lid, aangepast.

Onderdeel J

In artikel 39, eerste lid, wordt de verwijzing naar artikel 88b van het Barp (ontslag met het oog op AFUP) geschrapt per 1 januari 2006, omdat dit artikel met terugwerkende kracht vervalt per die datum.

Onderdeel K

In artikel 39, eerste lid, vervalt met ingang van 1 januari 2016 de verwijzing naar de artikelen 87a en 88 van het Barp, omdat genoemde artikelen per die datum vervallen.

Artikel III (wijziging van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie)

Artikel 38 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie komt te vervallen doordat het artikel een verwijzing bevatte naar artikel 88c. Daarnaast was het niet wenselijk om de in het artikel opgenomen verplichting een vrijwilliger bij het bereiken van de 60 jarige leeftijd ongevraagd eervol ontslag te geven.

Doordat artikel 38 vervalt, worden ook de artikelen waarin verwezen wordt naar dit artikel aangepast.

Artikel IV (wijzigingen in het Besluit overleg en medezeggenschap politie)

Het vervallen van de AFUP en de introductie van het PartnerPlusPensioen Politie leidt tot enkele wijzigingen in het Besluit overleg en medezeggenschap politie. In verband met aangelegenheden betreffende de AFUP heeft de sector Politie een eigen sectorale commissie voor pensioenzaken. Ofschoon de AFUP vervalt, blijft de noodzaak om in de sectorale commissie overleg te voeren over enkele aangelegenheden betreffende het PartnerPlusPensioen Politie.

Artikel V

De nieuwe toelagen en levensloopbijdrage gaan in vanaf 1 januari 2006. Met ingang van 1 februari 2016 vervallen de bepalingen met betrekking tot het FPU-, FLO- en AFUP-ontslag. De in het tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding is gekozen aangezien in de artikelen sprake is van mensen die op 1 januari 2001 50 jaar of ouder waren. Als gevolg daarvan kunnen die artikelen niet per 1 januari 2016 uitwerken omdat er op 1 januari 2016 mensen nog een beroep kunnen doen op die artikelen, namelijk degenen die op 1 januari 2001 50 zijn geworden. Vandaar dat als datum de eerstvolgende eerste van de maand is gekozen en dus wordt afgeweken van vaste verandermomenten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven