Besluit van 8 januari 2013, houdende vaststelling van het tijdstip van (gedeeltelijke) inwerkingtreding van de wet van 23 november 2012 tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Stb. 2012, 621)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 12 december 2012, nr. IenM/BSK-2012/246513, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel VII van de wet van 23 november 2012 tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Stb. 2012, 621);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 23 november 2012 tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Stb. 2012, 621), treedt in werking met ingang van 1 februari 2013, met uitzondering van artikel I, onderdeel N, en artikel III, onderdeel 2.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 januari 2013

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Uitgegeven de achttiende januari 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de wet van 23 november 2012 tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Stb. 2012, nr. 621). Er is voor gekozen om de wet zo spoedig mogelijk na haar verschijnen in het Staatsblad in werking te doen treden. Daartoe is afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Het volgen van deze regels zou tot gevolg hebben dat de wet pas per 1 juli 2013 in werking zou treden. Om diverse redenen is dit niet gewenst.

In de eerste plaats behelst de wet aanpassingen van de Wet bodembescherming waar door de uitvoeringspraktijk om is gevraagd. Het bevoegd gezag voor de saneringsregels van de Wet bodembescherming wil dan ook zo spoedig mogelijk overeenkomstig de gewijzigde regels kunnen werken. De gewijzigde regels leiden zowel tot een verlaging van de uitvoeringslasten als tot verbetering van de uitvoerbaarheid van de saneringsregels. Daarnaast leidt de wet tot een significante afname van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (circa een half miljoen euro).

In de tweede plaats geeft het wetsvoorstel gedeeltelijk invulling aan een van de bezuinigingsdoelstellingen van het vorige kabinet. Het betreft een bedrag van € 6 miljoen. Ook onder het geldende regeerakkoord is het realiseren van deze bezuiniging onverminderd van belang voor de overheidsfinanciën. Om deze doelstelling voor het jaar 2013 te kunnen halen, is het cruciaal dat de wet gedurende een zo groot mogelijk gedeelte van dat jaar van toepassing is.

Het nieuwe artikel 55ab van de Wet bodembescherming, inzake een verplicht nader onderzoek op bepaalde bedrijventerreinen, kan echter nog niet in werking treden. Hiervoor moet eerst een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld, die nog in voorbereiding is. In verband hiermee zijn onderdeel N van artikel I van de wet (invoeging van artikel 55ab in de Wet bodembescherming) en onderdeel 2 van artikel III van de wet (invoeging van artikel 55ab in artikel 1a van de Wet op de economische delicten) uitgezonderd van de inwerkingtreding per 1 februari 2013.

De wetswijziging loopt ten dele vooruit op een voorgenomen aanpassing (tegelijk met de hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur) van het Aanwijzingsbesluit Wkpb, de Uitvoeringsregeling Wkpb (bijlage) en de Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming. Dit staat evenwel niet in de weg aan inwerkingtreding van deze wetswijziging omdat artikel 2, vierde lid, van de Wet kenbaarheid publieke beperkingen voorziet in een vangnet voor deze situatie. Om eventuele verwarring hierover te ondervangen, wordt gecommuniceerd met de decentrale overheden (provincies en gemeenten) zodat het registreren van gebruiksbeperkingen in de beperkingenregisters daardoor niet wordt gehinderd.

Overigens wordt verwacht dat het later in werking treden van artikel 55ab geen afbreuk zal doen aan de beoogde verlaging van de uitvoeringslasten en het halen van de bezuinigingsdoelstellingen. Het nieuwe artikel 55ab gaat tegen dat het bevoegd gezag kostbare instrumenten, zoals het bevelsinstrumentarium, moet inzetten. Het feit dat artikel 55ab later in werking treedt, zal er niet toe leiden dat het bevoegd gezag alsnog het bevelsinstrumentarium gaat hanteren. Het bevoegd gezag zal doorgaans afwachten totdat artikel 55ab van kracht wordt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven