Besluit van 22 april 2013, houdende enkele aanpassingen van het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming in verband met het vereenvoudigen van enkele bepalingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 november 2012, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 318707;

Gelet op artikel 239, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 december 2012, nr. W03.12.0466/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 april 2013, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 354530,;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 13, tweede lid, vervalt de zinsnede «aan Onze Minister en».

C

Artikel 14, tweede volzin, komt te luiden:

Een analyse van de klachten wordt jaarlijks gepubliceerd.

D

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Van de klachtencommissie kan geen lid worden:

    • a. een persoon die werkzaam is bij de raad of waarvan het dienstverband bij de raad minder dan drie jaar geleden is beëindigd, of

    • b. een persoon wiens onafhankelijkheid of onpartijdigheid om een andere reden in het geding is.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De klachtencommissie bestaat uit een voorzitter, een of meer plaatsvervangende voorzitters en maximaal acht leden. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter zijn:

    • a. rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een gerecht,

    • b. leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst werkzaam bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,

    • c. leden met rechtspraak belast werkzaam bij het College van beroep voor het bedrijfsleven, of

    • d. leden met rechtspraak belast werkzaam bij het Centrale Raad van Beroep.

    Zij worden door Onze Minister benoemd op voordracht van de Raad voor de rechtspraak, gehoord het gerecht of het bestuursrechtelijke college waar de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter werkzaam is. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden hebben affiniteit met jeugdzorg of jeugdbescherming.

3. In het vijfde lid wordt ingevoegd na «voor de tijd van»: ten hoogste.

E

Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de klachtencommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de klachtencommissie.

F

Artikel 18 vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 april 2013

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de zesentwintigste april 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming (hierna: besluit). Aanpassing van het besluit is noodzakelijk vanwege enkele knelpunten die in de praktijk zijn gerezen bij de tenuitvoerlegging van het besluit. Deze knelpunten betreffen onder meer de samenstelling van de klachtencommissies, de wijze van benoeming en herbenoeming van de voorzitter en commissieleden en de benoemingseisen.

Het besluit voorziet in een eigen externe klachtvoorziening voor klachten over gedragingen van medewerkers van de raad voor de kinderbescherming. De behoefte aan de mogelijkheid om een klacht voor te leggen aan een externe klachtencommissie komt mede voort uit het feit dat de raad ingrijpende beslissingen neemt. Een advies aan de rechter of een verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel kan diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van gezinnen. Dit is de reden dat personen, nadat de raad intern de klacht heeft behandeld, hun klacht moeten kunnen voorleggen aan een onafhankelijk externe klachtencommissie die gespecialiseerd is in de behandeling van dergelijke klachten. De klachtencommissies doen jaarlijks in totaal ongeveer 50 klachten af.

Uit onder meer overleg met de klachtencommissies is gebleken dat het wenselijk is om het besluit op de volgende punten te wijzigen. Allereerst betreft dit de publicatie van klachten en de toezending van de klachtbeslissingen aan de Minister (de artikelen 13 en 14). Thans is de klachtencommissie verplicht om na het afsluiten van het onderzoek de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft schriftelijk en gemotiveerd in kennis te stellen van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Een afschrift van haar bevindingen en oordeel zendt de klachtencommissie aan de Minister. In de afgelopen jaren is gebleken dat de zending aan de Minister geen toegevoegde waarde heeft, aangezien de Minister op grond van de publicatieplicht in artikel 14 al inzicht heeft in de ingediende klachten bij de raad en de klachtencommissies. De zending aan de Minister kan dus vervallen.

Ten tweede is het gewenst de samenstelling en de benoemingsprocedure van de klachtencommissies aan te passen. Zo blijkt er geen behoefte te bestaan aan een onderscheid tussen leden en plaatsvervangende leden en blijkt het in het besluit opgenomen onderscheid tussen «type» leden, namelijk leden die worden benoemd door de provincie en andere leden, evenmin noodzakelijk. Ook is het wenselijk het maximum aantal leden per commissie te verruimen en de termijn voor (her)benoeming aan te passen omdat deze bepalingen in de praktijk tot problemen leiden. Ten slotte worden de mogelijkheden voor de Minister om een voorgestelde benoeming te weigeren verruimd indien er vermoedens zijn van conflicterende belangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen B en C

De wijziging van artikel 13, tweede lid, strekt ertoe de zending van de klachtbeslissing aan de Minister te schrappen. Dit omdat de raad op grond van artikel 14 een verplichting heeft om de klachten te registreren en jaarlijks te publiceren. Het zenden van de klachtbeslissingen aan de Minister heeft in dit opzicht geen toegevoegde waarde meer. In aanvulling op artikel 9:12a van de Algemene wet bestuursrecht regelt artikel 14 dat een analyse van de klachten jaarlijks wordt gepubliceerd. Hiermee vervalt de verplichting voor de raad om de geregistreerde klachten en gevolgen, die daaraan door de raad worden verbonden, per casus in geanonimiseerde vorm te publiceren. Dit bracht in de praktijk hoge uitvoeringslasten voor de raad mee.

Onderdeel D

De wijzigingen in artikel 15 gaan over de benoeming, herbenoeming en samenstelling van de klachtencommissie.

In het derde lid is de mogelijkheid gecreëerd om een persoon niet te benoemen indien er vermoedens zijn van conflicterende belangen. In het besluit is thans geregeld dat van een klachtencommissie geen lid mogen worden medewerkers van de raad en personen die werkzaam zijn geweest bij de raad indien hun dienstverband minder dan drie jaar geleden is beëindigd. De Minister die de leden benoemt, heeft geen mogelijkheid om de benoeming te weigeren wanneer de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de persoon om andere redenen in het geding is. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor een coördinator van het Veiligheidshuis, die in het dagelijkse werk raadsmedewerkers tegenkomt of voor een advocaat familierecht die klachten behandelt in zaken uit de regio waarin hij als de advocaat werkzaam is. Belangenverstrengeling is zowel voor de raadsmedewerkers als voor de burger ongewenst.

In het vierde lid zijn de onderdelen b en c samengevoegd. Het huidige onderscheid dat daarin wordt gemaakt tussen leden die op voordracht van de provincie worden benoemd en leden die dat niet worden blijkt in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Gebleken is dat in de klachtencommissies niet gewerkt wordt met plaatsvervangende leden, waardoor dit onderscheid kan komen te vervallen. Wel is in de regeling een verruiming van het aantal leden opgenomen tot een maximum van acht leden.

De benoemingseisen voor de leden uit het vierde lid zijn aangepast. De eisen die in het huidige besluit zijn opgenomen bleken voor problemen te zorgen: de eis dat leden betrokken moeten zijn bij de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de jeugdbescherming heeft een te hoog actualiteitsgehalte en sluit bijvoorbeeld personen uit die met pensioen zijn. Ook het criterium «deskundig op het terrein van de jeugdzorg en jeugdwelzijn» bleek in de praktijk te zwaar te zijn. Het hebben van aantoonbare affiniteit met de jeugdzorg of jeugdbescherming wordt voldoende geacht om de taken naar behoren te kunnen uitvoeren. De voorzitter en de Minister beoordelen bij een kandidaat-lid of aan de gestelde eis wordt voldaan. In het vijfde lid over de benoemingstermijn, is «ten hoogste» ingevoegd, vanwege de leeftijd van (plv.) voorzitters bij (her)benoeming. Omdat een (plv.) voorzitter rechterlijk ambtenaar moet zijn en het rechterlijk ambt bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar eindigt, kunnen personen van 64 jaar of ouder nu niet als (plv.) voorzitter worden (her)benoemd zonder in strijd te handelen met het besluit. Verder biedt de voorgestelde aanpassing meer flexibiliteit bij de (her)benoeming van de leden.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in haar advies een opmerking gemaakt over de categorieën van functionarissen die in aanmerking kunnen komen voor het voorzitterschap en plaatsvervangend voorzitterschap van de klachtencommissie. In het ontwerpbesluit dat aan de Afdeling advisering was aangeboden werd in artikel 15, vierde lid, onderdeel a, geregeld dat ook raadsheren die bij het gerechtshof werken (plaatsvervangend) voorzitter konden worden. De Afdeling stelde de vraag waarom, als nu raadsheren van het gerechtshof hiervoor in aanmerking kunnen komen, niet ook leden van de bestuursrechtelijke colleges en de Hoge Raad de positie van (plaatsvervangend) voorzitter zouden kunnen bekleden. Naar aanleiding van het advies hebben er gesprekken plaatsgevonden met enkele bij deze materie betrokken deskundigen. Hieruit kwam naar voren dat het thans niet opportuun is om de huidige categorieën van functionarissen uit te breiden. In artikel 15, vierde lid, onderdeel a, is de eerder voorgestelde uitbreiding dan ook geschrapt zodat de huidige situatie wordt gecontinueerd: alleen rechterlijke ambtenaren werkzaam bij de rechtbank komen voor deze functies in aanmerking.

Onderdelen E en F

Artikel 18, eerste lid, vervalt in verband met de inwerkingtreding van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Het tweede lid vervalt eveneens: de secretaris is in dienst bij de raad en daarmee een ambtenaar die wordt bezoldigd overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De secretaris is wel in dienst bij de Raad, maar is voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de klachtencommissie. Dit wordt geregeld in artikel 16.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven