Besluit van 28 maart 2013, houdende regels met betrekking tot de werkwijze van de Commissie toezicht financien politieke partijen (Besluit financiering politieke partijen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 november 2012, 2012-000626627, CZW/S&B;

Gelet op artikel 35, zesde lid, van de Wet financiering politieke partijen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 november 2012, No. W04.12.0451/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 maart 2013, nr. 2013-0000159315;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet financiering politieke partijen;

b. commissie:

Commissie toezicht financiën politieke partijen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de wet.

Artikel 2

  • 1. De leden van de commissie kiezen uit hun midden een voorzitter.

  • 2. De commissie heeft een secretaris.

  • 3. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie.

  • 4. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

  • 5. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de commissie.

  • 6. Onze Minister wijst, na overleg met de voorzitter van de commissie, de secretaris en de andere medewerkers aan uit de ambtenaren die werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze ambtenaren zijn niet betrokken bij de voorbereiding van de besluitvorming door Onze Minister ten aanzien van de toepassing van de artikelen, genoemd in artikel 35, derde lid, van de wet.

Artikel 3

  • 1. De commissie brengt na ontvangst van een voorgenomen besluit ten aanzien van artikel 5, derde lid, artikel 25, vijfde lid, derde volzin, artikel 30, vierde lid, derde volzin, en artikel 37, eerste lid, van de wet binnen zes weken schriftelijk advies uit aan Onze Minister. De commissie kan de termijn, bedoeld in de eerste volzin, met ten hoogste twee weken verlengen.

  • 2. De commissie brengt na ontvangst van een voorgenomen besluit ten aanzien van artikel 28, derde lid, vierde volzin, artikel 29, vierde lid, vierde volzin, en artikel 32, vierde lid, vierde volzin, van de wet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de negende dag voor de dag van de stemming, schriftelijk advies uit aan Onze Minister.

  • 3. Het advies van de commissie wordt met redenen omkleed.

Artikel 4

Indien de commissie het voornemen heeft een advies uit te brengen als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de wet, stelt zij Onze Minister daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 5

De archiefbescheiden van de commissie vallen onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet financiering politieke partijen in werking treedt.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiering politieke partijen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 28 maart 2013

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de elfde april 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In artikel 35, eerste lid, van de Wet financiering politieke partijen wordt de Commissie toezicht financiën politieke partijen (hierna: de commissie) ingesteld. De commissie is een onpartijdige commissie van drie gezaghebbende deskundigen op het terrein van partijfinanciering. De commissie adviseert de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) over onderwerpen met een bepaalde mate van beoordelingsruimte of beleidsruimte. Het gaat om het aanwijzen van een rechtspersoon als neveninstelling van een politieke partij, het mogelijk om veiligheidsredenen achterwege laten van de gegevens van natuurlijke personen op de overzichten van bijdragen en schulden en het opleggen van een bestuurlijke boete. De commissie kan tevens adviseren een bestuurlijke boete op te leggen zonder dat de minister daartoe een voornemen heeft.

Er is voor gekozen een aparte commissie in het leven te roepen, die onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt. Dit biedt de mogelijkheid om met de Staten-Generaal in debat te gaan over de werkwijze van de commissie. De minister is en blijft verantwoordelijk voor de uitvoering en het toezicht op de naleving van de verplichtingen in de Wet financiering politieke partijen. Door de deskundige adviezen van de commissie wordt de minister beter in staat gesteld deze verantwoordelijkheid te dragen en daarover verantwoording af te leggen aan de Staten-Generaal en de daarin vertegenwoordigde politieke partijen.

De instelling, benoemingswijze en benoemingsduur van de commissie zijn in de Wet financiering politieke partijen vastgelegd. Op grond van artikel 35, zesde lid, van de Wet financiering politieke partijen kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de werkwijze van de commissie. Dit besluit vormt de uitwerking van dat artikellid.

Om de commissie in staat te stellen tijdige adviezen te geven tot het opleggen van een boete, dient de minister alle gegevens die hierbij van belang zijn aan de commissie ter beschikking te stellen (artikel 35, vijfde lid, van de Wet financiering politieke partijen). Dit zijn in ieder geval alle financiële verslagen en overzichten van bijdragen en schulden met de bijbehorende accountantsverklaringen. De commissie kan ook zelf inlichtingen inwinnen bij de minister.

2. Artikelsgewijs

Artikel 2

Vanuit praktische overwegingen is in dit artikel geregeld dat de leden van de commissie uit hun midden een voorzitter aanwijzen. De voorzitter fungeert als aanspreekpunt voor de commissie.

Voorts regelt het artikel dat de commissie bij haar werkzaamheden wordt ondersteund door een secretaris en andere medewerkers, die ambtenaren zijn die werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister wijst na overleg met de voorzitter van de commissie de secretaris en de medewerkers aan. De commissie valt niet onder de Kaderwet adviescolleges, maar artikel 15 van die wet is wel als leidraad gebruikt.

De minister wordt eveneens door ambtenaren ondersteund. Om ervoor te zorgen dat ambtenaren niet zowel de minister als de commissie adviseren, is bepaald dat de ambtenaren die de commissie ondersteunen niet tevens betrokken mogen zijn bij de voorbereiding van de besluitvorming door de minister.

Artikel 3

Het eerste en tweede lid vormen een voorschrift als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn waarbinnen de commissie advies dient uit te brengen, bedraagt zes weken na ontvangst van de adviesaanvraag. Deze termijn is van een zodanige duur dat de commissie geacht moet worden haar taak naar behoren te kunnen vervullen. De commissie adviseert op basis van informatie die zij al onder zich heeft of die haar bij het voorgenomen besluit ter beschikking wordt gesteld. Zij kan daarnaast de minister verzoeken nadere informatie te verstrekken, maar zij is niet bevoegd informatie in te winnen bij deskundigen of andere betrokken personen. Uitgangspunt is dat de commissie adviseert op basis van de informatie die de minister bij het opstellen van het voorgenomen besluit tot zijn beschikking had.

Omdat bepaalde typen besluiten zich zullen concentreren in een bepaald deel van het jaar, bijvoorbeeld nadat op 1 juli de financiële verslagen en overzichten van bijdragen en schulden zijn ingeleverd en de beoordeling begint van het mogelijk om veiligheidsredenen achterwege laten van de gegevens van natuurlijke personen of het opleggen van een bestuurlijke boete, heeft de commissie de mogelijkheid om het uitbrengen van het advies met ten hoogste twee weken te verlengen.

Voor openbaarmaking van overzichten van bijdragen en schulden in verkiezingstijd geldt op grond van artikel 28, derde lid, en artikel 29, vierde lid, een korte termijn waarbinnen openbaarmaking moet plaatsvinden. De minister dient het overzicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de zevende dag voor de dag van de stemming, te publiceren. De overzichten moeten tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor de verkiezing aan de minister worden gestuurd. Dit betekent dat binnen een week een besluit moet worden genomen over een verzoek van een politieke partij om openbaarmaking van gegevens achterwege te laten gelet op het belang van de veiligheid van een natuurlijke persoon. Om die reden dient het advies uiterlijk op de negende dag voor de dag van de stemming uitgebracht te worden.

Artikel 4

Wat betreft de bevoegdheid van de minister om al dan niet een bestuurlijke boete op te leggen, kan de commissie adviseren daartoe over te gaan. In dit artikel is bepaald dat zij de minister daarvan onverwijld in kennis stelt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven