Besluit van 10 december 2012, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met een korting op de uitkeringen aan de provincies voor het jaar 2013

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 november 2012, kenmerk DWJZ-3142092 gedaan mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;

Gelet op artikel 39, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 december 2012, no. W13.12.0480/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justite van 6 december 2012, kenmerk DWJZ-3146475;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 73d wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het overeenkomstig artikel 73b, eerste lid, onder b, berekende bedrag van de uitkering bureau jeugdzorg voor het jaar 2013 wordt verminderd met 2,65%.

B

Aan artikel 73e wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag van de uitkering zorgaanbod voor het jaar 2013 wordt verminderd met 2,65%.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 december 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de achttiende december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De huidige economische crisis heeft de economie en de overheidsfinanciën stevig geraakt. In de Miljoenennota 20131 zijn voorstellen gedaan die de overheidsfinanciën gezond en de economie veerkrachtiger moeten maken, zodat publieke voorzieningen als zorg en onderwijs ook in de toekomst betaalbaar blijven.

In dit kader is van belang dat in het Verdrag van Maastricht uit 1992 onder meer is vastgelegd dat het begrotingstekort niet groter mag zijn dan 3% van het bruto binnenlandse product. Deze afspraken zijn aangevuld met het Stabiliteits- en Groeipact). Als gevolg van de vanaf 2009 ontstane overschrijdingen van deze norm heeft de Ecofin Raad op 2 december 2009 besloten voor Nederland officieel de buitensporigtekortprocedure te starten. In die procedure is de afspraak gemaakt dat Nederland het buitensporig tekort in 2013 dient te hebben gecorrigeerd. In maart 2012 bleek echter dat de 3%-norm voor het begrotingstekort ver dreigde te worden overschreden. Dat vormde voor het kabinet de directe aanleiding om voor 2012 en 2013 ingrijpende maatregelen te nemen. Zulks heeft in mei 2012 geleid tot het Begrotingsakkoord 2013 (Lenteakkoord). De in dit Begrotingsakkoord 2013 opgenomen maatregelen zijn ingrijpend en raken ook de sector jeugdzorg. Om de maatregel ten aanzien van de sector jeugdzorg te kunnen realiseren, moeten de uitkeringen aan de provincies2 voor het jaar 2013 worden verminderd met 2,65%.

2. Korting op het bedrag van de uitkering over het jaar 2013

In het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is vastgelegd onder welke omstandigheden de uitkeringen aan de provincies kunnen worden aangepast. Artikel 73d, tweede lid, en artikel 73e, vierde lid, voorzien in de mogelijkheid om de uitkeringen te verlagen indien de behoefte aan subsidie substantieel is afgenomen; blijkens de toelichting3 moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan ontwikkelingen in het aantal jeugdigen met specifieke kenmerken of in omgevingsfactoren die ertoe leiden dat de behoefte aan jeugdzorg vermindert.

Daarnaast kunnen de uitkeringen aan provincies worden verminderd in verband met de omvang van de egalisatiereserve dan wel worden bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van arbeidsvoorwaarden (artikel 73f).

Genoemde artikelleden maken het niet mogelijk om de uitkeringen over het jaar 2013 te verlagen wegens macro-economische of financiële redenen. Gezien de huidige toestand van de overheidsfinanciën bestaat hieraan wel behoefte. Gewezen kan hierbij worden op het Begrotingsakkoord 2013 waarin een nominale nullijn is afgesproken als gevolg waarvan per 2013 aan provincies een beperkte budgetkorting wordt opgelegd voor de specifieke uitkeringen. Met het onderhavige besluit wordt het Uitvoeringsbesluit zo aangepast dat voor het jaar 2013 een expliciete grondslag wordt geboden voor een vermindering op de doeluitkeringen jeugdzorg met 2,65%.

In dit verband wordt opgemerkt dat de vermindering onverlet laat dat de doeluitkeringen voor 2013 wel worden geïndexeerd in verband met de ontwikkeling in de kosten van arbeidsvoorwaarden.

3. Uitkomst van de voorhangprocedure

Het concept van deze algemene maatregel van bestuur is voorgehangen overeenkomstig de in artikel 109 van de Wet op de jeugdzorg voorgeschreven procedure (zie Stcrt. 2012 nr. 202738). Naar aanleiding van het gevoerde schriftelijk overleg tussen de Tweede Kamer en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (zie Kamerstukken II, 31 839, nr. 248) en andere ingekomen reacties is besloten de voorgehangen algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Deze wijziging ziet er op toe dat in plaats van de eerder voorgestelde structurele bevoegdheid om een budgettaire korting in de jeugdzorg te kunnen doorvoeren op macro-economische gronden, thans uitsluitend een korting van 2.65% voor het jaar 2013 wordt geregeld (zie daartoe de brieven van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer: Kamerstukken II, 31 839, nr. 253, onderscheidenlijk Kamerstukken I, 31 839 B). Op 3 december 2012 heeft de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer toegezegd in overleg te treden met de provincies om te bevorderen dat de korting niet ten koste gaat van zorgverlening, maar bij voorkeur gevonden wordt in verbetering van de efficiency.

Indien ook voor het jaar 2014 een korting nodig zal blijken, zal een voorstel worden gedaan om het Uitvoeringsbesluit wederom aan te passen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en B

Aan beide artikelen wordt een bepaling toegevoegd die de uitkeringsbedragen, bedoeld in artikel 73b, eerste lid, onder b, en artikel 73e, voor het jaar 2013 vermindert met 2,65%. Deze korting is van een zodanige omvang dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze kan worden opgevangen met een efficiencyslag. Voorbeelden hiervan uit de praktijk zijn de inzet van (in het algemeen goedkopere) ambulante zorg in plaats van het gebruik van (veel duurdere) residentiële zorg. Dit kan worden beschouwd als een efficiëntere uitvoering, als dat ertoe leidt dat niet onnodig dure voorzieningen worden ingezet. Ook kan gedacht worden aan een efficiëntere uitvoering van activiteiten door een wat meer sobere invulling waarbij de zorg van verantwoord niveau blijft.

Gezien de systematiek van het Uitvoeringsbesluit zullen de conform deze artikelonderdelen berekende bedragen voor 2013 als uitgangspunt worden genomen voor de uitkeringen voor 2014.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de in het onderhavige besluit geregelde vermindering geen betrekking heeft op het in artikel 73b, eerste lid, onder a, van het Uitvoeringsbesluit bedoelde onderdeel van de uitkering bureau jeugdzorg, welk onderdeel wordt berekend volgens normbedragen. Deze normbedragen worden vastgesteld bij ministeriële regeling.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. J. van Rijn


X Noot
1

Tweede Kamer, 2012–2013, 33 400, nr. 1.

X Noot
2

In deze nota van toelichting worden onder «provincies» ook de drie grootstedelijke regio’s Utrecht, Rotterdam en Amsterdam verstaan.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven