Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147);

Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140);

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31);

Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325);

Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191);

Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35);

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70);

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189);

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11);

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229);

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en

de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

ongewenste stoffen:

alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden;

Verordening (EG) nr. 999/2001:

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147);

Richtlijn 2002/32/EG:

Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140);

Verordening (EG) nr. 178/2002:

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31);

Verordening (EG) nr. 1829/2003:

Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 1830/2003:

Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 1831/2003:

Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268);

Verordening (EG) nr. 2160/2003:

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325);

Verordening (EG) nr. 882/2004:

Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, 191);

Verordening (EG) nr. 183/2005:

Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35);

Verordening (EG) nr. 396/2005:

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70);

Verordening (EG) nr. 834/2007:

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189);

Verordening (EG) nr. 470/2009:

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11);

Verordening (EG) nr. 767/2009:

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229);

Verordening (EG) nr. 1069/2009:

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300);

Stichting Skal:

Stichting Skal te Zwolle;

wet:

Wet dieren.

HOOFDSTUK 2. UITVOERING VAN EU-VERORDENINGEN OVER DIERVOEDERS

§ 1. Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders

Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen
  • 1. Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden.

§ 2. Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders

Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf

Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders.

Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders.

Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels.

Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken

De Stichting Skal is:

  • a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring;

  • b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld.

Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet

Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing:

  • a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet;

  • b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet.

HOOFDSTUK 3. RICHTLIJN 2002/32/EG INZAKE ONGEWENSTE STOFFEN

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanvullende diervoeders:

mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen;

dagrantsoen:

totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien;

mengvoeders:

mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;

producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren:

voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren;

toevoegingsmiddelen:

toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003;

voedermiddelen:

de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels;

voormengsels:

mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders;

volledige diervoeders:

mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen.

Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten

Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt.

Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten

  • 1. Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus.

  • 2. Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte.

Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten

  • 1. Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus.

  • 2. Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld.

  • 3. Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen.

Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie

Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie.

Artikel 3.6 Verdunning

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders

In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen.

Artikel 3.8 Nieuwe gegevens

  • 1. Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd:

    • a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2,

    • b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of

    • c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden.

  • 2. Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit.

  • 3. In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit.

Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister

Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 4.4 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 12 november 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

Uitgegeven de zesde december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

§ 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Onderhavige algemene maatregel van bestuur, getiteld «Besluit diervoeders 2012», strekt ter uitvoering van de Wet dieren (verder: de wet) met betrekking tot onder meer het in de handel brengen en afleveren van diervoeders. De wet bevat een integraal kader waarin de kernpunten zijn vastgelegd voor regels met betrekking tot het gedrag van mensen jegens dieren en voor regels ter beheersing van de risico’s die dieren of producten die van die dieren afkomstig zijn met zich kunnen brengen voor de mens en voor andere dieren. Daartoe vervangt deze wet de regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen die voorheen waren geregeld in zeven verschillende wetten: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (verder: GWWD), de Diergeneesmiddelenwet, de Wet op de dierenbescherming, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, de Kaderwet diervoeders, de Landbouwkwaliteitswet en de Landbouwwet.

Ook het stelsel van uitvoeringsregelgeving wordt opnieuw vormgegeven. Ter bevordering van de toegankelijkheid en de samenhang van de regelgeving worden, per doelgroep, zes algemene maatregelen van bestuur opgesteld: het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen, het Besluit dierlijke producten, het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit diervoeders 2012 en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Onder elk van deze besluiten wordt een gelijknamige ministeriële regeling tot stand gebracht. Met deze indeling naar doelgroep wordt met het oog op vermindering van de lasten voor burgers en bedrijven de samenhang tussen de regels bevorderd, vereenvoudigd en meer transparant gemaakt.

In dit Besluit diervoeders 2012 worden de regels voortgezet die voorheen met betrekking tot het in de handel brengen en afleveren in de Kaderwet diervoeders en het Besluit diervoeders opgenomen waren. Met de wet en dit besluit wordt de Kaderwet diervoeders ingetrokken en komt het Besluit diervoeders te vervallen. De Regeling diervoeders 2010 is in dat jaar herzien en zal onder het Besluit diervoeders 2012 worden gebracht onder gelijktijdige wijziging van de citeertitel in «Regeling diervoeders 2012».

Dit besluit voorziet in de uitvoering van dertien EU-verordeningen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie met betrekking tot diervoeders, de implementatie van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140) en krachtens dit besluit wordt voorzien in de uitvoering van drie EU-rechtshandelingen van de Europese Commissie met betrekking tot diervoeders die berusten op één van de EU-verordeningen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie met betrekking tot diervoeders.

Deze nota van toelichting bestaat uit een algemeen deel, een artikelsgewijze toelichting, een transponeringstabel inzake biologische diervoeders en een implementatietabel inzake EU-verordeningen en EU-richtlijnen met betrekking tot diervoeders.

In het algemene deel wordt in paragraaf 1.2 allereerst ingegaan op enkele achtergronden van de regels over diervoeders.

Vervolgens wordt het Europese kader en de wijze van implementatie geschetst in paragraaf 2.

In paragraaf 3 wordt een beschrijving gegeven van de wijze van implementeren van de EU-regelgeving op het gebied van biologische diervoeders.

Paragraaf 4 bevat een beschrijving van de gevolgen van dit besluit op de regeldruk.

In paragraaf 5 worden vervolgens de commentaren naar aanleiding van de consultatie van dit besluit besproken.

1.2 Achtergrond

Een diervoeder is, aldus artikel 1.1 van de Wet dieren, elke stof, elk product of elke samenstelling van stoffen of producten die bestemd is om te worden gebruikt voor voedering aan dieren, onverminderd de toepassing van een andersluidende definitie in een EU-verordening. Deze definitie is van toepassing bij de implementatie van Richtlijn 2002/32/EG.

Voor de uitvoering van EU-verordeningen geldt volgens artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 767/2009 de definitie van het begrip «diervoeders» in artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 die luidt:

« «diervoeders»: alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren».

Beide definities betekenen dat niet de stof als zodanig maar de intentie om een stof als diervoeder te gebruiken bepalend is voor de vraag of er sprake is van een diervoeder. Met andere woorden: Niet alleen wat op de verpakking staat is maatgevend. Iedere stof die als diervoeder wordt toegepast, is als zodanig een diervoeder en onderworpen aan de regels in dit besluit.

Er zijn diverse redenen om regels over diervoeders te stellen.

In de eerste plaats is dat de bescherming van de gezondheid van de mens vanwege de effecten van het diervoeder op de kwaliteit van dierlijke producten.

In de tweede plaats is dat het dierenwelzijn en de diergezondheid. Gezonde dieren hebben een beter bestaan en geven een hogere productie van dierlijke producten.

In de derde plaats is dat het milieu. Het stellen van regels voor het in handel brengen en toepassen van diervoeders is nodig om ongewenste emissie van stoffen in het milieu te voorkomen en te beperken.

Deze algemene maatregel van bestuur (verder: dit besluit) strekt tot uitvoering van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de wet en bevat daartoe bepalingen voor de uitvoering van EU-verordeningen en krachtens deze EU-verordeningen door de Europese Commissie vastgestelde EU-rechtshandelingen inzake het in de handel brengen en afleveren van diervoeders.

§ 2 Europese kader en wijze van implementatie

2.1. De EU-verordeningen en gedelegeerde EU-rechtshandelingen op het gebied van diervoeders

Op het gebied van diervoeders zijn in afgelopen tien jaar alle EU-richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van richtlijn 2002/32/EG inzake ongewenste stoffen in diervoeding, vervangen door EU-verordeningen. Er zijn 21 EU-rechtshandelingen op het gebied van diervoeders, waarvan 13 EU-verordeningen van het Europees Parlement en de Europese Raad, één EU-richtlijn van het Europees Parlement en de Europese Raad en 7 gedelegeerde EU-rechtshandelingen. De regelgeving is zeer gedetailleerd en bevat weinig nationale bevoegdheden. De resterende bevoegdheden zijn in het artikelsgewijze deel bij artikel 2.1 toegelicht.

2.2. Het begrip diervoeder

Het begrip diervoeder is op twee wijzen gedefinieerd. De begripsbepaling in artikel 1.1 van de wet volgt de begripsbepaling voor diervoeders in artikel 2, onderdeel a, van richtlijn 2002/32/EG: elke stof, elk product of elke samenstelling van stoffen of producten die bestemd is om te worden gebruikt voor voedering aan dieren, onverminderd de toepassing van een andersluidende definitie in een EU-verordening. Voor de definitie van diervoeder voor de uitvoering van EU-verordeningen is artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 767/2009 in samenhang met artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepalend.

Diervoeders zijn alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren (artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002).

Onder het begrip diervoeder vallen derhalve niet alleen in een diervoederbedrijf verwerkte producten maar ook alle producten die daarvoor worden bestemd zoals gras, maïs, of plantaardig of dierlijk afval.

2.3 Eisen gesteld aan diervoeders die zijn bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Uitgangspunt is dat diervoeders niet in de handel worden gebracht of worden vervoederd aan dieren die voor de productie van levensmiddelen bestemd zijn als deze diervoeders onveilig zijn (artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002). Artikel 3 van richtlijn 2002/32/EG sluit bij artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 aan en bepaalt dat diervoeders «zuiver, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn en bij correct gebruik dus geen enkel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu en de dierlijke productie niet ongunstig kunnen beïnvloeden» (geïmplementeerd in artikel 2.17 van de wet).

Diervoeders die worden vervoederd aan dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd zijn onderdeel van de voedselproductieketen. «Om de voedselveiligheid te waarborgen, moeten alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie» (overweging 12 bij Verordening (EG) nr. 178/2002).

Verordening (EG) nr. 178/2002 stelt een systeem in om de voedselveiligheid te waarborgen. De normen die voor diervoeders gelden vloeien uit diverse EU-rechtshandelingen voort. Bij de beantwoording van de vraag of een diervoeder aan die normen voldoet, geldt het voorzorgsbeginsel (artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002). Indien na beoordeling van de beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, kunnen, in afwachting van nadere wetenschappelijke gegevens voorlopige maatregelen worden vastgesteld.

Richtlijn 2002/32/EG geeft regels voor het nemen van maatregelen bij overschrijding van maximumgehalten van ongewenste stoffen, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen en bij het bekend worden van nieuwe gegevens over stoffen die een gevaar kunnen vormen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu. Voor ongewenste stoffen in diervoeders biedt artikel 3.8 van dit besluit, dat artikel 7 van richtlijn 2002/32/EG implementeert, in samenhang met artikel 5.11 van de wet een grondslag tot het nemen van maatregelen.

Verder stellen de volgende EU-verordeningen regels met betrekking tot de zuiverheid en veiligheid van diervoeders:

  • Verordening (EG) nr. 999/2001, die voorschriften stelt inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, zoals BSE (gekkekoeienziekte),

  • Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening nr. 1830/2003 die regels stellen met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders,

  • Verordening (EG) nr. 1831/2003 over toevoegingsmiddelen voor diervoeding,

  • Verordening (EG) nr. 2160/2003 over de bestrijding van salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (dit zijn op mensen overdraagbare ziekten),

  • Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen, waartoe zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden behoren,

  • Verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, waarbij is bepaald in welke gevallen dierlijke bijproducten mogen worden vervoederd.

2.4 Controle

Verordening (EG) nr. 882/2004 en Verordening (EG) nr. 669/2009 regelen de officiële controle op de naleving van regelgeving inzake diervoeders. Verder vindt de controle op het gebruik bepaalde stoffen in diervoeders plaats door toepassing van richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125). Deze richtlijn wordt bij en krachtens het Besluit diergeneesmiddelen geïmplementeerd.

2.5 Productie en vervoederen van diervoeders die zijn bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

De productie en het gebruik van diervoeders is gereguleerd in Verordening (EG) nr. 183/2005. Artikel 5, eerste lid, van deze verordening stelt in samenhang met Bijlage 1 bij deze verordening regels voor diervoederbedrijven die primaire producten produceren die bestemd zijn om als diervoeder te worden gebruikt, zoals gras en maïs, zonder gebruik van toevoegingsmiddelen met uitzondering van inkuiladditieven. Exploitanten van diervoederbedrijven die toevoegingsmiddelen gebruiken, dragen zorg voor erkenning van hun bedrijf (artikel 10 van Verordening (EG) nr. 183/2005). Deze diervoederbedrijven gebruiken alleen toevoegingsmiddelen die volgens Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn toegestaan.

Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 183/2005 voorziet in een systeem van gevarenanalyse en kritische controlepunten (Hazard analysus and critical points, HACCP-beginselen) dat door deze diervoederbedrijven wordt uitgevoerd. Hiermee zijn regels gesteld voor alle diervoederbedrijven die diervoeders bewerken en verwerken die zijn bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd. Voor het vervoederen van diervoeders aan dieren zijn regels gesteld in met name de artikelen 4, tweede lid, en 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 en Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 183/2005.

2.6 Productie en vervoederen van diervoeders die zijn bestemd voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Met de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 767/2009/EG is samenhang aangebracht tussen de regels die gelden voor diervoeders die zijn bestemd voor dieren die voor de productie van levensmiddelen worden gehouden en dieren die niet voor de productie van levensmiddelen worden gehouden. Deze verordening vormde het sluitstuk van het omzetten van de EU-richtlijnen voor diervoeders naar 12 EU-verordeningen. Verordening (EG) nr. 767/2009/EG actualiseerde en verduidelijkte de op dat moment bestaande Europese regelgeving. Met deze verordening zijn ook de regels met betrekking tot diervoeding voor gezelschapsdieren in een EU-verordening ondergebracht (preambule, overweging 4, bij Verordening 767/2009/EG) want met het oog op «gevaar van verontreiniging van de voeder- en voedselketenmoet deze verordening gelden voor diervoeder voor zowel voedselproducerende als niet-voedselproducerende dieren, inclusief wilde dieren». Verordening (EG) nr. 767/2009/EG heeft met name tot doel «de voorwaarden voor het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders te harmoniseren» en te garanderen dat de gebruikers en consumenten van adequate informatie worden voorzien (artikel 1 van Verordening (EG) nr. 767/2009/EG). De verordening stelt daartoe met name veiligheidsvoorschriften, handelsvoorschriften en voorschriften met betrekking tot etikettering, aanbiedingsvorm en verpakking.

2.7 De uitvoering van EU-verordeningen en gedelegeerde EU-rechtshandelingen op het gebied van diervoeders

Voor bindende onderdelen van EU-verordeningen en EU-besluiten, voorziet artikel 6.4 in samenhang met artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling in uitvoering te voorzien.

Voor het geval dat een EU-verordening een lidstaat verplicht tot het maken van een keuze en voor het geval er sprake is van een gedelegeerde EU-rechtshandeling, waaronder een EU-richtlijn, is in artikel 2.1, eerste lid, voorzien in een delegatiegrondslag om in uitvoering bij ministeriële regeling te voorzien van alle EU-verordeningen die betrekking hebben op diervoeders en alle krachtens die EU-verordeningen genomen EU-rechtshandelingen.

Voor zover een EU-verordening of een krachtens een EU-verordening vastgestelde EU-rechtshandeling aan een lidstaat ruimte biedt om een handeling toe te staan of te verbieden of een bepaalde toestand toe te staan of te verbieden voorziet artikel 2.1, tweede lid, in een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling tot uitvoering over te gaan.

Voorbedoelde uitvoeringsregelgeving wordt opgenomen in de Regeling diervoeders 2012 (tot invoering van dit besluit: Regeling diervoeders 2010) op dit besluit te berusten. Deze regeling voorziet in bepalingen voor de uitvoering van de EU-rechtshandelingen en wordt voorzover nodig gewijzigd met het oog op de regels in de Wet dieren en dit besluit. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1 wordt nader aangegeven welke bepalingen van EU-rechtshandelingen het concreet betreft.

§ 3. Uitvoering van EU-verordeningen op het gebied van biologische diervoeders

Regels over de biologische productie en de etikettering van biologische producten zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 834/2007 en uitvoeringsverordeningen (EG) nr. 889/2008 en nr. 1235/20081. Hierin is vastgelegd aan welke voorwaarden voldaan moet worden voordat de aanduiding «biologisch» gehanteerd mag worden bij het in de handel brengen van of het maken van reclame voor landbouwproducten. Aan deze verordeningen wordt met dit besluit en de onderliggende ministeriële regeling uitvoering gegeven voor zover ze betrekking hebben op de biologische productie van diervoeders.

Artikel 2.3 biedt een grondslag voor de uitvoering van bindende onderdelen van de EU-verordeningen betreffende de biologische productie van diervoeders bij ministeriële regeling. De basis voor de implementatie van deze bindende onderdelen is daarmee artikel 2.18, eerste lid, van de Wet dieren en niet artikel 6.4 van de wet. De reden om deze onderdelen krachtens algemene maatregel van bestuur te implementeren, in plaats van rechtstreeks bij ministeriële regeling, is gelegen in de systematiek van de Landbouwkwaliteitswet. Die wet wordt met de Wet dieren en onderhavig besluit gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De Landbouwkwaliteitswet biedt de mogelijkheid om privaatrechtelijke rechtspersonen te belasten met het toezicht op de naleving van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Op grond daarvan was de Stichting Skal voorheen belast met het toezicht op de naleving van de regelgeving over de biologische productie van onder meer diervoeders.

Om dat toezicht te kunnen voortzetten, zijn de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet met artikel 2.6 van dit besluit, in samenhang met artikel 10.2, tweede lid, van de Wet dieren, van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet kunnen privaatrechtelijke rechtspersonen worden belast met het toezicht op de naleving van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Die belasting wordt geregeld met artikel 2.5.

Op grond van verscheidene van de hierboven genoemde artikelen van de Landbouwkwaliteitswet zijn of kunnen nadere regels worden gesteld, die ook voor de uitvoering van het toezicht door de controle-instellingen van belang zijn. Op het niveau van algemene maatregel van bestuur is op basis van artikel 13, tweede lid, van die wet het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet vastgesteld. Dat besluit is met artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van dit besluit van overeenkomstige toepassing verklaard. De toepasselijkheid van ministeriële regelingen die op de hierboven genoemde artikelen van de Landbouwkwaliteitswet zijn gebaseerd wordt geregeld in de ministeriële regeling die op onderhavig besluit wordt gebaseerd.

Krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 heeft de Europese Commissie in artikel 95, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 889/2008 bepaald dat lidstaten de mogelijkheid hebben om nadere productievoorschriften voor biologische diervoeders van gezelschapsdieren te stellen, zolang die voorschriften niet op Europees niveau zijn geregeld. Van die gelegenheid kan krachtens artikel 2.4 bij ministeriële regeling gebruik worden gemaakt.

Tot de inwerkingtreding van dit besluit zijn in de Regeling diervoeders 2010 slechts voor diervoeders voor honden en katten normen opgenomen. Alleen diervoeders voor honden en katten die overeenkomstig die normen zijn bereid mogen in de handel worden gebracht of er mag reclame voor worden gemaakt onder verwijzing naar de biologische productiemethode. Hiermee wordt het mogelijk om te voldoen aan de vraag naar biologische diervoeders voor honden en katten. Deze nationale invulling bestaat derhalve ten behoeve van de producenten en de afnemers van diervoeders voor honden en katten. Een en ander wordt voortgezet in de Regeling diervoeders 2012.

§ 4. Regeldrukeffecten en milieu-effecten

Dit besluit strekt slechts tot een hernieuwde 1-op-1 implementatie van Richtlijn 2002/32/EG en uitvoering van een 13-tal EU-verordeningen van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie. Deze implementatie is slechts een technische exercitie om tot inwerkingtreding van de Wet dieren te komen. Met dit besluit zijn geen instrumenten in het leven geroepen die nieuwe lasten veroorzaken in vergelijking met het Besluit diervoeders 2010 en de Regeling diervoeders 2010. Dat besluit en die regeling bevatten evenals het onderhavige besluit louter regels voor de implementatie van dezelfde EU-rechtshandelingen als dit besluit en zijn in 2010 op regeldrukeffecten bezien.

§ 5. Consultatie

Dit besluit is in ontwerp voor internetconsultatie gepubliceerd van 23 mei 2012 tot met 13 juni 2012. De belanghebbende brancheorganisaties zijn bij separate e-mail van de internetconsultatie op de hoogte gesteld.

Er zijn twee reacties ontvangen:

  • Productschap Diervoeders;

  • de heer of mevrouw M.M. van Wijck.

Het Productschap Diervoeders bevestigt in zijn reactie dat van het (ontwerp)besluit geen effecten te verwachten zijn voor het bedrijfsleven dat voor de productie van diervoeders zorg draagt.

De heer of mevrouw M.M. van Wijck verzoekt om het kunnen verwerken van particulier groen, fruit en tuinafval in de diervoedselproductie.

Dit besluit strekt ertoe dertien EU-verordeningen met betrekking tot diervoeders uit te voeren. Gezien de wisselende samenstelling van groente, fruit en tuinafval kan met het oog op de diergezondheid en volksgezondheid geen toestemming voor de verwerking van dergelijk afval in diervoeder worden gegeven, nog daargelaten dat de Europese regelgeving het niet toestaat om nationaal andere regels te stellen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1

Het eerste lid regelt krachtens artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren dat de tot op heden in de Regeling diervoeders 2010 opgenomen bepalingen voor uitvoering van EU-verordeningen en gedelegeerde EU-rechtshandelingen met betrekking tot de in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de Wet dieren na intrekking van het hiervoor geldende Besluit diervoeders van een delegatiegrondslag worden voorzien. Dit lid heeft alleen betrekking op gevallen waarin de betrokken EU-rechtshandeling verplicht tot het invullen van een onderdeel van die rechtshandeling en niet krachtens artikel 6.4 in samenhang met artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in een delegatiegrondslag is voorzien.

Op overeenkomstige wijze bepaalt het tweede lid, dat de Minister van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie bevoegd is tot het stellen van regels voor de uitvoering van bepalingen in EU-verordeningen en gedelegeerde EU-rechtshandelingen, voorzover de betrokken EU-rechtshandelingen aan de minister nog ruimte laten tot een keuze om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. De bepalingen van de 13 in de implementatietabel genoemde EU-verordeningen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van Verordening (EG) nr. 834/2007, waarmee op basis van dit artikel bij ministeriële regeling uitvoering wordt gegeven zijn:

  • a. artikelen 17 en 18 van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

  • b. artikel 3, tweede lid, in samenhang met artikel 10, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1831/2003/EG;

  • c. artikel 17, eerste lid, tweede alinea, en artikel 27, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 882/2004;

  • d. artikel 10, onderdeel 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005;

  • e. artikel 21, achtste lid, bijlage VI, hoofdstuk 2, onderdeel 3, en bijlage VII, hoofdstuk 2, onderdeel 3, van Verordening (EG) nr. 767/2009.

Het hiervoor in onderdeel d genoemde artikel 10, onderdeel 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005 bevat slechts een keuzemogelijkheid met betrekking tot de wijze waarop erkenning van een exploitant van een diervoederbedrijf geregeld wordt. Van de keuzemogelijkheid in artikel 10, onderdeel 2, van Verordening (EG) nr. 183/2005 om krachtens de wet een erkenning te eisen voor dezelfde activiteiten als bedoeld in artikel 10, onderdeel 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005 alsmede andere activiteiten, is onder de Wet dieren geen gebruik gemaakt.

Andere bepalingen met een keuzemogelijkheid bevat Verordening (EG) nr. 834/2007. Deze EU-verordening laat lidstaten diverse keuzes om producten, waaronder diervoeders, als biologisch product aan te merken. Voor artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 is in een delegatiegrondslag voorzien voor biologische diervoeders voor gezelschapsdieren in artikel 2.4 van dit besluit. Van andere bepalingen met een keuzemogelijkheid in Verordening (EG) nr. 834/2007 wordt thans geen gebruik gemaakt en wordt niet verwacht dat daarvan in de toekomst gebruik gemaakt zal worden.

Naast bovengenoemde 13 EU-verordeningen zijn er thans 7 gedelegeerde EU-rechtshandelingen. Van deze gedelegeerde EU-rechtshandelingen bevatten de volgende artikelen een beperkte keuzemogelijkheid:

  • a. Artikel 7, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 669/2009;

  • b. Artikelen 14 en 21, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 142/2011.

Artikel 2.5

Op grond van de regels uit de artikelen 8a tot en met 12 van de Landbouwkwaliteitswet is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing op de genoemde stichtingen en oefent de minister rijkstoezicht uit. Verder is geregeld dat de statuten van de stichtingen en wijzigingen daarvan goedkeuring van de minister behoeven. Dat geldt eveneens voor de benoeming en ontslag van de voorzitter van een controle-instelling. Voorts bevatten die artikelen de bevoegdheid tot vaststelling van controlereglementen en de vaststelling van tarieven voor toezicht op de naleving en keuringen. Wanneer een controle-instelling bij het toezicht op de naleving overtredingen constateert, kan ingevolge artikel 13 tuchtrecht worden toegepast, tenzij de overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan.

Artikel 3.1

In dit besluit wordt Richtlijn 2002/32/EG geïmplementeerd. De in deze richtlijn gehanteerde definities wijken op kleine onderdelen af van de definities die in de EU-verordeningen voor diervoeders zijn opgenomen. Om een goede uitvoering van Richtlijn 2002/32/EG te verzekeren is opneming van deze definities in dit besluit nodig. Om verwarring te voorkomen is in de aanhef van opgenomen dat de betrokken definities slechts gelden voor de toepassing van hoofdstuk 3.

Artikel 3.2

Wanneer een product dat bedoeld is om te voederen aan dieren een ongewenste stof bevat die in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG is genoemd dan geldt er een maximumgehalte voor de mate waarin die stof zich in dat product bevindt. Voor ieder product kan een ander maximumgehalte gelden voor een bepaalde ongewenste stof. Zowel de soort ongewenste stof als de het soort product zijn bepalend voor het maximumgehalte.

De overschrijding van een maximumgehalte betekent dat een diervoeder als niet zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit wordt beschouwd, een gevaar kan opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu of de dierlijke productie mogelijk ongunstig beïnvloed en met het product geen handelingen mogen worden verricht met het doel om het product als diervoeder te gebruiken of te doen gebruiken.

Artikelen 3.3, 3.4 en 3.5

Artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2002/32/EG draagt lidstaten op te voorzien in onderzoek, indien in de bijlagen bij de richtlijn vastgestelde maximumgehalten van ongewenste stoffen zijn overschreden (artikel 3.3) of verhoogde gehalten zijn geconstateerd (artikel 3.4, eerste lid). Een onderzoek naar dioxines of dioxineachtige PCB’s wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel als bedoeld in bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG (artikel 3.4, tweede lid). Op grond van de artikelen 3.3, tweede lid, en 3.4, derde lid, betrekt de Minister van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie betrekt, zoals artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn bepaalt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek zodat de gehele keten van handelaren en afnemers zo efficiënt mogelijk onderzocht kan worden. Het is niet de bedoeling dat het betrekken van deelnemers het onderzoek hindert of vertraagd. Marktdeelnemers worden daarom zo mogelijk bij het onderzoek betrokken. De minister zendt jaarlijks informatie over zijn bevindingen aan de Commissie van de Europese Unie en de overige lidstaten van de Europese Unie. In het geval ongewenste stoffen door grensoverschrijdend verkeer ook in diervoeders in de andere lidstaten van de Europese Unie voor kunnen komen of indien zich specifieke ontwikkelingen voordoen die tot nieuwe inzichten leiden wordt die informatie onverwijld toegezonden.

Artikelen 3.3, derde lid, en 3.4, vierde lid, verlenen de minster de bevoegdheid om regels te stellen voor een in die artikelen genoemde proefneming bij dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte, onderscheidenlijk om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. Voor het uitvoeren van onderzoek kunnen proeven bij dieren nodig zijn. Enerzijds is het verboden om aan dieren onzuivere diervoeders te vervoederen (artikel 2.17 van de Wet dieren). Anderzijds is het is noodzakelijk om te onderzoeken of er sprake is van een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu en is het niet wenselijk dat producten van dieren na een proefneming als levensmiddel in de voedselketen komen. Bij ministeriële regeling kan daartoe in regels worden voorzien.

Artikel 3.6

Producten die voor het voederen van dieren zijn bedoeld en ongewenste stoffen bevatten mogen niet worden verdund om het product onder het maximumgehalte te brengen. Verdunning leidt ertoe dat de ongewenste stof bewust in de voedselketen wordt gebracht. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk ongewenste stoffen hun weg in de voedselketen vinden door diervoeding. Verdunnen van producten, waaronder ook opmengen wordt verstaan, is daarom verboden.

Artikel 3.7

Aanvullende diervoeders zijn in artikel 3.1 gedefinieerd als mengsels die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten. Een dergelijk hoog gehalte maakt het betrokken mengsel als zodanig ongeschikt als diervoeder. Om te voorkomen dat het verbod van verdunning het gebruik van een aanvullend diervoerder in de weg staat, is in Richtlijn 2002/32/EG voor dergelijke diervoeders een specifieke bepaling opgenomen. Bij een aanvullend diervoeder mag worden uitgegaan van het voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. Dit aandeel mag het voor een volledig diervoeder vastgestelde gehalte van een ongewenste stof niet overschrijden.

Artikel 3.8

De onderhavige bepaling verleent de Minister van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie de bevoegdheid maatregelen te nemen indien er nieuwe gegevens zijn die reden geven te concluderen dat een ongewenste stof een gevaar voor de gezondheid voor mens of dier of voor het milieu oplevert.

De minister kan de volgende maatregelen nemen:

  • het verlagen van de toegestane maximumgehalten van de ongewenste stof;

  • het vaststellen van een maximumgehalte voor een nog niet in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG opgenomen ongewenste stof of

  • het volledig verbieden van de aanwezigheid van een ongewenste stof.

Tot een volledig verbod zal bij een in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG opgenomen ongewenste stof niet snel worden overgegaan.

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG bevat een limitatieve lijst van ongewenste stoffen, waarover binnen de Europese Unie tot overeenstemming is gekomen. Alleen een goed gemotiveerd besluit met gegevens of bevindingen die nog niet bekend waren zal tot een dergelijk verbod kunnen leiden.

Overweging 14 van de preambule bij Richtlijn 2002/32/EG noemt daarbij het voorzorgsbeginsel. Toepassing van het voorzorgsbeginsel zal met name aan de orde zijn indien voldoende wetenschappelijk onderzoek ontbreekt of nieuwe gegevens naar voren zijn gekomen. Om die reden wordt in de preambule bij Verordening (EG) nr. 767/2009/EG overwogen: «wetenschappelijke onderbouwing dient bij het gebruik van claims ten aanzien van diervoeders op de eerste plaats te komen, en exploitanten van diervoederbedrijven die claims gebruiken, moeten deze onderbouwen. Een claim wetenschappelijk onderbouwen dient te gebeuren door rekening te houden met alle beschikbare wetenschappelijke gegevens en door de bewijzen te evalueren.» (preambule, overweging 16, bij Verordening (EG) nr. 767/2009/EG).

Artikel 3.8, derde lid verleent de minster de bevoegdheid om regels te stellen voor proefnemingen met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren waarover nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of waarbij een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd en waarbij mogelijk sprake is van een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu. Enerzijds is het verboden om aan dieren onzuivere diervoeders te vervoederen (artikel 2.17 van de Wet dieren). Anderzijds is het is noodzakelijk om te onderzoeken of er sprake is van een gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu en is het niet wenselijk dat producten van dieren na een proefneming als levensmiddel in de voedselketen komen. Bij ministeriële regeling kan daartoe in regels worden voorzien.

Artikel 3.9

Artikel 8, tweede lid, tweede aandachtstreepje, van Richtlijn 2002/32/EG geeft de Commissie van de Europese Unie ruime bevoegdheden tot het bij EU-rechtshandeling vaststellen van criteria voor de aanvaardbaarheid van procedés die bedoeld zijn om producten die worden verwerkt in een diervoerder door een bewerking te zuiveren van een ongewenste stof en criteria voor de aanvaardbaarheid van producten die bedoeld zijn voor het voederen aan dieren en een zuivering hebben ondergaan. Voorzover er maatregelen als bedoeld in artikel 8, derde lid, van Richtlijn 2002/32/EG getroffen moeten worden om in uitvoering van die EU-rechtshandelingen te voorzien, delegeert artikel 3.9 de bevoegdheid tot het doen treffen van de nodige maatregelen aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 4.1

De tot de inwerkingtreding van dit besluit bestaande Regeling diervoeders 2010 is in dat jaar opnieuw vastgesteld. De regeling zal berusten op dit besluit. Voor de inwerkingtreding van dit besluit zal een ministeriële regeling tot wijziging van Regeling diervoeders 2010 worden vastgesteld, om die regeling in overeenstemming te brengen met de Wet dieren en dit besluit. Daarbij wordt de citeertitel gewijzigd in «Regeling diervoeders 2012». De regeling zal inhoudelijk geen wijzigingen ondergaan.

Artikel 4.2

In artikel 7.3, tweede lid van de wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriele regeling de betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt bepaald bij het nemen van een besluit. In artikel 10.9 van de wet is de betrokkenheid bepaald van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het doen van een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur. Op overeenkomstige wijze bepaalt artikel 4.2 dat een ministeriële regeling wordt vastgesteld door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 4.3

Anders dan bij de overige op de Wet dieren te baseren algemene maatregelen van bestuur wordt dit besluit van een citeertitel met een jaartal voorzien. Dat is nodig om dit besluit te kunnen onderscheiden van het op de Kaderwet diervoeders gebaseerde Besluit diervoeders.

III Transponeringstabel

Besluit diervoeders 2012

«Oude regelgeving»

Europese regelgeving

Opmerkingen

Artikel 2.3

Artikel 10 Landbouwkwaliteitsbesluit 2007

   

Artikel 2.4

Artikel 7a Landbouwkwaliteitsregeling 2007

Artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007

Artikel 95, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 889/2008

Artikel 2.5

Artikel 15 Landbouwkwaliteitsbesluit 2007

   

Artikel 2.6, onder a

Artikelen 8 t/m 10, 11, eerste lid, 12 en 13 Landbouwkwaliteitswet

 

Grondslag in artikel 10.2, tweede lid, van de Wet dieren

Artikel 2.6, onder b

Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet

   

IV Implementatietabel EU-verordeningen en EU-richtlijnen over diervoeders

 

Te implementeren richtlijnen/uit te voeren verordeningen met betrekking tot diervoeders

Implementatie/uitvoering

Toelichting

   

Krachtens artikel 6.4 en 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

Bij het Besluit diervoeders 2012

Krachtens artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012

Krachtens artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012, gedelegeerde EU-rechtshandeling

 

1.

Richtlijn 82/475/EEG van de Commissie van 23 juni 1982 tot vaststelling van de categorieën van voedermiddelen die mogen worden gebruikt voor het etiketteren van mengvoeders voor huisdieren (PbEg 1982, L 213)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

     

Rechtsbasis is ingetrokken, nieuwe rechtsbasis artikel 22 van Verordening (EG) nr. 767/2009

2.

Richtlijn 98/68/EG van de Commissie van 10 september 1998 tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad bedoelde modeldocument en van controlevoorschriften bij de invoer van diervoeder uit derde landen in de Gemeenschap (PbEg 1998, L 261)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

     

Gebaseerd op bijlage VIII, tweede lid, bij Verordening (EG) nr. 882/2004

3.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

4.

Richtlijn nr. 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140)

 

Hoofdstuk 3 van het Besluit diervoeders 2012

     

5.

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

6.

Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

7.

Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

8.

Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268)

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

 

Artikel 3, tweede lid, in samenhang met artikel 10, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1831/2003/EG

   

9.

Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

     

Met name artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 heeft betrekking op diervoeders

10.

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191)

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

 

Artikel 17, eerste lid, tweede alinea, en artikel 27, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 882/2004

   

11.

Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35)

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

 

Artikel 10, onderdeel 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005

   

12.

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEU 2005, L 70)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

     

Implementatie in samenhang met de Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen

13.

Verordening (EG) Nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189)

Bindende onderdelen van deze verordening krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

Hoofdstuk 2, paragraaf 2, van het Besluit diervoeders 2012

 

Mogelijke, thans niet voorziene of verwachte, implementatie van enkele gedetailleerde niet bindende onderdelen krachtens artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012

Uitvoering van Verordening (EG) Nr. 834/2007 krachtens dit besluit slechts met betrekking tot biologische diervoeders

14.

Richtlijn nr. 2008/38/EG van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PbEU 2008, L 62 );

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

     

Berust thans op artikel 10 van Verordening (EG) nr. 767/2009

15.

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152);

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

16.

Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong en tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG (PbEU 2009, L 194);

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

   

Artikel 7, tweede alinea van Verordening (EG) nr. 669/2009 krachtens artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012

Berust op artikel 15, vijfde lid, en artikel 63, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 882/2004 en artikel 53, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002

17.

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229)

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

 

Artikel 21, achtste lid, bijlage VI, hoofdstuk 2, onderdeel 3, en bijlage VII, hoofdstuk 2, onderdeel 3, van Verordening (EG) nr. 767/2009

   

18.

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300)

Resterende deel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

 

Artikelen 17 en 18 van Verordening (EG) nr. 1069/2009

   

19.

Verordening (EU) nr. 242/2010 van de Commissie van 19 maart 2010 tot opstelling van de Catalogus van voedermiddelen (PbEU 2010, L 77)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

20.

Verordening (EU) nr. 454/2010 van de Commissie van 26 mei 2010 tot vaststelling van overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europese Parlement en de Raad wat betreft de etiketteringsbepalingen voor diervoeders (PbEU 2010, L 128)

Louter bindende onderdelen, geheel krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

       

21.

Verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1096/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU 2011, L 54)

Artikel 13 van Verordening (EG) nr. 142/2011 krachtens artikel 6.4 in samenhang met 2.18, tweede lid, van de Wet dieren

   

Artikelen 14 en 21, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 142/2011 krachtens artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012

De overige bepalingen van Verordening (EG) nr. 142/2011 worden geïmplementeerd krachtens het Besluit dierlijke producten

Richtlijn nr. 2002/32/EG

Ongewenste stoffen in diervoeding

Wet dieren

Besluit diervoeders

Regeling diervoeders 2012

Onderwerp

Kaderwet diervoeders

Besluit diervoeders

Regeling diervoeders

artikel 1

geldig onverminderd de aldaar genoemde richtlijnen

             

artikel 2

definities

1.1

3.1

 

begripsbepalingen

1

1

1

artikel 3, eerste lid

producten bedoeld voor voederen dieren en afkomstig uit derde landen moeten zuiver, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn en bij correct gebruik dus geen enkel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu en de dierlijke productie niet ongunstig kunnen beïnvloeden.

2.17

n.v.t.

   

artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b,

artikel 16, leden 1 en 2

   

artikel 3, tweede lid

producten in strijd met bijlage I van deze richtlijn worden geacht niet te voldoen aan eisen vermeld in het eerste lid

2.18

3.2

 

uitwerking kwalificatie «niet zuiver, deugdelijk...»

2, tweede lid, onderdeel b

 

3, 1, a

artikel 4, eerste lid

ongewenste stoffen vermeld in bijlage I alleen onder de aldaar vermelde voorwaarden gedogen

2.18

3.2

 

regels m.b.t. hodanigheid diervoeders incl. substanties

2, tweede lid, onderdeel b

 

3, 1, a

artikel 4, tweede lid

verplichting tot verrichten onderzoek wanneer maximumgehalten zijn overschreden etc. om bronnen ongewenste stoffen te achterhalen en wel met marktdeelnemers; vaststelling actiedrempels bij bijlage II

10.2

3.3

3.4

3.5

   

4, eerste lid

38

3

 

artikel 5

lidstaten schrijven voor dat producten bedoeld voor voederen dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage 1 vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, niet met oog op verdunning mogen worden vermengd met zelfde product of met andere producten bedoeld voor het voederen van dieren.

2.17, eerste lid

3.6

 

verbod op het bereiden, bewerken en verwerken van diervoeders

2, 2, onderdeel b

4, eerste lid, onderdeel b

   

artikel 6

De lidstaten schrijven voor dat in aanvullende diervoeders, voorzover daarvoor geen bijzondere bepalingen bestaan, het gehalte aan de in bijlage I genoemde stoffen, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen, niet hoger mag zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte.

art. 2.17, eerste lid

3.7

 

hoedanigheid diervoeders incl. substanties

2, tweede lid, onderdeel b 4, eerste lid, onderdeel b

5

4

artikel 7, eerste lid

Indien lidstaat vermoedt dat een maximumgehalte of een niet in bijlage I vermelde stof gevaar oplevert, kan hij maximumgehalte voorlopig verlagen, maximumgehalte vaststellen etc.

5.11

3.8

 

maatregelen Minister in geval van onveilige diervoeders

4, eerste lid, onderdeel b

38

   

artikel 7, tweede lid

lidstaten: verplichting tot openbaarmaking wijziging bijlagen I en II

6.5

     

1, derde lid

   

artikel 8

lid 3: lidstaten zien erop toe dat nodige maatregelen worden getroffen ter garantie van correcte toepassing aanvaardbare procédés en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I.

2.17

2.18, eerste lid

3.9

 

maatregelen diervoeders door Minister

4, 1, a

   

artikel 9

lidstaten: producten aan geen andere beperkingen onderwerpen dan in deze en Richtlijn 95/53/EG geformuleerde

Behoeft geen implementatie

           

artikel 10

Bepalingen die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid en de diergezondheid worden aangenomen na raadpleging van het (de) betrokken wetenschappelijke comité(s).

Behoeft geen implementatie

           

artikel 11

comitologie

Behoeft geen implementatie

           

artikel 13, eerste lid

lidstaten moeten ten minste onderhavige richtlijn toepassen op voederproducten die bedoeld zijn om uitgevoerd te worden naar derde landen

2.17

     

16

   

artikel 13, tweede lid

Lidstaten kunnen wederuitvoer naar derde landen volgens artikel 12, Verordening 178/2002 toelaten

2.18

2.1

 

in of buiten Nederland brengen diervoeders

16

   

artikel 14, eerste lid

Richtlijn 1999/29/EG ingetrokken onverminderd de voor de lidstaten geldende verplichting met betrekking tot de in deel B van bijlage III bij de genoemde richtlijn vermelde termijnen voor de omzetting van de in deel A van die bijlage vermelde richtlijnen in nationaal recht.

Behoeft geen implementatie

           

artikel 14, tweede lid

verwijzingen naar bovengenoemde richtlijn. Gelden als verwijzingen naar onderhavige richtlijn

Behoeft geen implementatie

           

artikel 15

termijn implementatie richtlijn; lidstaten dienen bij bekendmaking bepalingen of in de bepalingen zelf naar onderhavige richtlijn te verwijzen. De tekst naar de Commissie

Behoeft geen implementatie

           

artikel 16

inwerkingtreding richtlijn

Behoeft geen implementatie

           

artikel 17

richtlijn gericht tot lidstaten

Behoeft geen implementatie

           

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie H. Bleker


X Noot
1

Het betreft de uitvoeringsverordeningen: Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PbEU L 250) en Verordening (EG) nr. van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PbEU L 334).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven