Besluit van 22 november 2012 tot vaststelling van het bedrag van de bestuurlijke boetes, bedoeld in artikel 6a, tweede lid, van de Bankwet 1998 (Besluit bestuurlijke boetes Bankwet 1998)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 29 oktober 2012, FM/2012/1511 M, directie Financiële Markten;

Gelet op artikel 6a, derde lid, van de Bankwet 1998;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 november 2012, no. W06.12.0447/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 16 november 2012, FM/2012/1663 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Het basisbedrag voor de op te leggen bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6a, tweede lid, van de Bankwet 1998, bedraagt:

    • a. € 25.000, indien de overtreding betrekking heeft op eurobankbiljetten;

    • b. € 10.000, indien de overtreding betrekking heeft op euromunten.

  • 2. De Bank kan het basisbedrag met ten hoogste 50% verlagen of verhogen, indien de ernst of de duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

  • 3. Voorts kan de Bank het basisbedrag met ten hoogste 50% verlagen of verhogen, indien de mate van verwijtbaarheid een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bestuurlijke boetes Bankwet 1998.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 november 2012

Beatrix

De Minister van Financiën, J. R. V. A. Dijsselbloem

Uitgegeven de negenentwintigste november 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 6, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PbEG L181), zijn kredietinstellingen, betalingsdienstaanbieders en andere economische operatoren die bankbiljetten en munten verwerken, verplicht om alle ontvangen eurobankbiljetten en -munten op hun echtheid te controleren voordat deze opnieuw in omloop worden gebracht, en te zorgen voor het detecteren van vervalsingen.

Artikel 6a, tweede lid, van de Bankwet 1998 geeft de Bank de bevoegdheid om ter zake van overtreding van artikel 6, eerste lid, van de verordening een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van artikel 6, derde lid, dient de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete bij algemene maatregel van bestuur te worden vastgesteld. Daartoe strekt het onderhavige besluit.

In het besluit wordt onderscheid gemaakt tussen de verplichting om bankbiljetten op echtheid te controleren en de verplichting om munten op echtheid te controleren. Indien de overtreding betrekking heeft op bankbiljetten, bedraagt het basisbedrag van de op te leggen bestuurlijke boete € 25.000. Voor munten bedraagt het basisbedrag € 10.000. De reden voor dit onderscheid is gelegen in het feit dat de potentiële schade voor het betalingsverkeer bij valse biljetten groter is dan bij valse munten.

Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete dient de Bank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Boeteverlagende en -verhogende factoren zijn de ernst en de duur van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreder. In het tweede en derde lid van artikel 1 is geregeld dat de ernst en de duur (tweede lid) en voorts ook de mate van verwijtbaarheid (derde lid) tot een verlaging of verhoging van de boete met elk ten hoogste 50% kunnen leiden. In zeer ernstige gevallen kan dus een maximale boete worden opgelegd van € 50.000 voor bankbiljetten en € 20.000 voor munten.

Op grond van artikel 6a, derde lid, tweede volzin, van de Bankwet 1998 kan recidive ertoe leiden, dat het bedrag van de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding wordt verdubbeld, derhalve tot maximaal € 100.000.

Het besluit treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Hiervoor is gekozen in verband met een effectieve handhaving van bovengenoemde verordening.

De Minister van Financiën, J. C. de Jager


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven