Besluit van 17 juli 2012 tot vaststelling van de procedure voor verlenging van vergunningen als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet ten behoeve van de continuïteit van dienstverlening (Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 9 mei 2012, nr. WJZ/12046260;

Gelet op de artikelen 3.3, negende en elfde lid, 3.5 en 18.12 van de Telecommunicatiewet en artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet juncto artikel 13k van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 mei 2012, nr. W15.12.0158/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 16 juli 2012, nr. WJZ/12078478;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 VERLENGING TEN BEHOEVE VAN DE CONTINUÏTEIT VAN DIENSTVERLENING

Artikel 1

  • 1. Indien zich rondom een procedure van vergunningverlening omstandigheden voordoen die dat naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nodig maken, kan Onze Minister besluiten dat een vergunning als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet voor een door Onze Minister te bepalen termijn kan worden verlengd om te voorkomen dat de continuïteit van de dienstverlening in gevaar kan komen.

  • 2. In het geval een vergunning wordt verlengd kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften en beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd, waaronder het voorschrift bedoeld in artikel 16, derde lid, van het Frequentiebesluit. Indien het voorschrift, bedoeld in artikel 16, derde lid, van het Frequentiebesluit wordt toegevoegd, is artikel 16, vierde en vijfde lid, van het Frequentiebesluit van overeenkomstige toepassing. De wijzigingen en toevoegingen bedoeld in de eerste volzin kunnen ingaan op een eerdere datum dan die waarop de looptijd van de te verlengen vergunning verstrijkt.

  • 3. Onze Minister maakt het besluit omtrent de verlengbaarheid van de vergunning bekend in de Staatscourant, alsmede, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, de voorschriften en beperkingen die bij verlenging aan de vergunning zullen worden verbonden. Onze Minister stelt de houder van een verlengbare vergunning in kennis van zijn besluit.

  • 4. Een aanvraag om verlenging wordt ingediend binnen een bij ministeriële regeling te bepalen periode. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure tot verlenging.

  • 5. Vergunningen waarvoor overeenkomstig het bepaalde in of krachtens het eerste en vierde lid verlenging is aangevraagd, en die niet op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling zijn gesteld, worden verlengd. Van deze verlenging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 2 WIJZIGINGEN IN ANDERE REGELGEVING

Artikel 2

Aan artikel 16 van het Frequentiebesluit worden de volgende leden toegevoegd:

  • 3. Indien samenwerking tussen vergunninghouders noodzakelijk is om gewijzigde of nieuw toegekende frequentieruimte in gebruik te kunnen nemen met behoud van continuïteit van dienstverlening, kunnen de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde voorschriften en beperkingen onder meer bestaan uit een verplichting voor deze vergunninghouders om binnen een bepaalde termijn een overeenkomst te sluiten over deze samenwerking.

  • 4. Onze Minister kan op verzoek van een van de houders van een vergunning bedoeld in het derde lid of uit eigen beweging, voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de overeenkomst tot stand moet komen. De vergunninghouders houden zich aan de door Onze Minister gegeven voorschriften.

  • 5. Indien op een of meer onderdelen van de overeenkomst bedoeld in het derde lid geen overeenstemming van alle bij dat onderdeel of die onderdelen betrokken vergunninghouders dreigt te worden bereikt, kan Onze Minister op verzoek of uit eigen beweging een dwingende aanwijzing geven. De vergunninghouders zijn bij het sluiten van de overeenkomst gebonden aan de aanwijzing.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3

Het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatievoorzieningen wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Tavarnelle, 17 juli 2012

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de zevenentwintigste juli 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In beginsel worden de vergunningen voor het gebruik van bepaalde frequentieruimte in een in gebruik zijnde band geruime tijd voor afloop van die vergunningen opnieuw verdeeld. Zo hebben de huidige houder van een bepaalde frequentieruimte en de partij die na de verdeling vergunninghouder voor die frequentieruimte wordt, voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie zonder dat de continuïteit van dienstverlening via die frequentieruimte in gevaar komt.

Er zijn echter situaties denkbaar waarin de nieuwe verdeling van de vergunningen onverhoopt laat bekend is. Zo kan het voorkomen dat wegens vertragingen in de totstandkoming van de veilingregels of de ontwikkeling van de benodigde software een veiling onverhoopt op een zeer laat moment plaatsvindt. Ook kunnen zich voorafgaand aan of tijdens de veiling omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat de veiling wordt uitgesteld of enige tijd wordt stilgelegd, bijvoorbeeld wanneer er signalen zijn dat deelnemers samenspannen. Hierdoor zou het kunnen gebeuren dat de huidige vergunningen al verlopen voordat de nieuwe vergunningen verleend kunnen worden, of dat pas zo laat bekend is welke partij welke vergunning verkrijgt, dat er onvoldoende tijd is voor een behoorlijke transitie van de oude vergunning naar de nieuwe. De omschakeling van de «oude» frequenties naar de «nieuwe» frequenties kost namelijk tijd omdat de netwerkconfiguratie aangepast dient te worden. Een (te) korte transitieperiode zou een ernstige bedreiging voor de continuïteit van de dienstverlening via deze vergunningen kunnen vormen en kan in het uiterste geval tot gevolg hebben dat in (delen van) Nederland mobiele communicatiediensten uitvallen. Het hoeft geen betoog dat dit grote maatschappelijke en economische gevolgen kan hebben. De afhankelijkheid van de Nederlandse maatschappij van mobiele communicatie is zo groot dat voorkomen moet worden dat de continuïteit van de dienstverlening in gevaar kan komen door een te korte transitieperiode.

Het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening biedt een grondslag om in dergelijke gevallen middels een verlenging van de geldende GSM-vergunning(en), transitieproblemen als gevolg van het laat bekend worden van de nieuwe verdeling te voorkomen. Indien dat naar het oordeel van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nodig is om te voorkomen dat de continuïteit van de dienstverlening in gevaar komt, kan de Minister besluiten dat een vergunning als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet verlengbaar is. Een dergelijk verlengbaarheidsbesluit kan ook zien op alle vergunningen in een bepaalde band of alle vergunningen die gebruikt worden voor een bepaalde techniek.

Wettelijk kader

In het eerste lid van artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet worden vergunningen die destijds zijn verleend op grond van artikel 13a van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, waaronder de huidige GSM-vergunningen, gelijkgesteld met vergunningen verleend op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet. Dit betekent dat de regels bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet op deze vergunningen van toepassing zijn. Daarnaast bepaalt artikel 20.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet dat op deze vergunningen de in dat lid genoemde bepalingen van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing blijven. Dat betekent dat op de vergunningen bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet zowel hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet als de genoemde bepalingen van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de op beide regimes gebaseerde lagere regelgeving van toepassing zijn. Artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet regelt zelf niet welk regime voor moet gaan indien deze stelsels onderling onverenigbare regels bevatten over een bepaald onderwerp. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld, waarbij de regering uitgaat van het «lex specialis»-beginsel dat een specifieke regel voorrang geeft boven een algemene regel.

Op de verlenging van de vergunningen, bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet, zouden zonder het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening zowel de procedure omschreven in artikel 9 van het Frequentiebesluit als die omschreven in artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie in beginsel van toepassing zijn. Deze procedures zijn onverenigbaar omdat zij verschillende criteria en termijnen hanteren. Op grond van het lex specialisbeginsel zou de procedure beschreven in artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie voor gaan op de procedure beschreven in artikel 9 van het Frequentiebesluit. Eerstgenoemde procedure is momenteel immers uitsluitend van toepassing op nog geldende vergunningen die destijds op grond van artikel 13a van de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen zijn verleend, terwijl laatstgenoemde procedure van toepassing is op alle vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

Op een verlenging van vergunningen als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet zou dan ook de procedure in artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie van toepassing zijn. Verlenging op grond van artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie zou met het oog op de datum waarop de vergunningen bedoeld in artikel 20.2 van de wet vervallen echter niet langer mogelijk zijn vanwege de in dat artikel gehanteerde termijnen. Dit verlengingskader is daarmee ongeschikt om in te kunnen spelen op de in dit besluit bedoelde omstandigheden: die doen zich over het algemeen later voor dan artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie toelaat. Daarom is ervoor gekozen om in het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening een specifieke procedure op te nemen voor verlenging van vergunningen bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet als dit nodig is om te voorkomen dat de continuïteit van de dienstverlening in gevaar kan komen.

Om verwarring over de verschillende procedures te voorkomen, en omdat artikel 11 en ook de overige bepalingen van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie inmiddels zijn uitgewerkt of overbodig geworden is ervoor gekozen om gelijktijdig het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie in te trekken. Het kader voor verlenging van de vergunningen bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet in artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie wordt daarmee vervangen door het kader opgenomen in het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening.

De in het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening vastgelegde grondslag voor verlenging is uitsluitend bedoeld voor het uitzonderlijke geval waarin verlenging van een vergunning als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet nodig is om te voorkomen dat de continuïteit van dienstverlening in gevaar kan komen. Voor andere vergunningen dan die bedoeld in artikel 20.2 van de wet kan in dit soort gevallen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 9 van het Frequentiebesluit biedt. Na afloop van de vergunningen die onder artikel 20.2 van de wet vallen zal het Besluit continuïteit mobiele telecommunicatiedienstverlening dan ook niet langer nodig zijn en om die reden worden ingetrokken.

Procedure

Het besluit, dat een vergunning op grond van artikel 1 van dit besluit kan worden verlengd, wordt gepubliceerd in de Staatscourant, en ter kennisgeving aan de vergunninghouder gemeld. In het verlengbaarheidsbesluit bepaalt de Minister tevens de duur waarmee de vergunningen kunnen worden verlengd om ervoor te zorgen dat er met het oog op de continuïteit van dienstverlening voldoende tijd is voor de transitie. De Minister kan daarbij een vaste of een variabele termijn hanteren, bijvoorbeeld in relatie tot de datum waarop een verdeelprocedure eindigt. De Minister heeft bij het bepalen van de duur waarmee verlengd kan of zal worden beleids- en beoordelingsvrijheid om rekening te houden met de relevante omstandigheden. Zo kan de Minister in het verlengbaarheidsbesluit aanvullende criteria vaststellen voor het bepalen van de verlengingsduur om te voorkomen dat deze op het moment van verlenging kennelijk te kort of onredelijk lang blijkt te zijn.

Naar aanleiding van een gepubliceerd verlengbaarheidsbesluit kan een vergunninghouder een aanvraag om verlenging van zijn vergunning indienen. Bij ministeriële regeling worden de regels met betrekking tot de procedure voor het verkrijgen van een verlenging vastgelegd, waaronder de periode waarin verzoeken tot verlenging moeten worden ingediend. Buiten deze termijn ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.

Bij de publicatie van het verlengbaarheidsbesluit wordt ook vermeld welke voorschriften en beperkingen er bij de verlenging worden gewijzigd in of toegevoegd aan de huidige vergunningen. Bij enkele op grond van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen verleende vergunningen is een deel van de voorschriften en beperkingen opgenomen in een losse beschikking die volgens de vergunning in acht moet worden genomen en daarmee onderdeel uitmaakt van de vergunning. In dat geval zullen de in het tweede lid van artikel 1 bedoelde wijzigingen worden aangebracht in de beschikking waarnaar wordt verwezen in de te verlengen vergunning. Met het ingaan van deze wijzigingen in de vergunningen hoeft niet worden gewacht tot de looptijd vóór verlenging is verstreken.

Indien samenwerking tussen vergunninghouders noodzakelijk is om de nieuw toegekende frequentieruimte in gebruik te kunnen nemen met behoud van continuïteit van dienstverlening, kan bij verlenging de verplichting worden opgenomen om binnen een bepaalde termijn een overeenkomst te sluiten over deze samenwerking. De verplichting om aan deze overeenkomst deel te nemen kan worden opgelegd aan zowel bestaande vergunninghouders wiens vergunning wordt verlengd, als houders van nieuwe vergunningen indien ook hun medewerking noodzakelijk is om de transitie met behoud van continuïteit van dienstverlening te laten plaatsvinden. Het is goed denkbaar dat een bindende overeenkomst tussen partijen nodig is om de momenten waarop en geografische gebieden waarin vergunninghouders van frequentiegebruik wisselen goed af te stemmen zodat de continuïteit van dienstverlening niet in gevaar komt. De inhoud van deze overeenkomst maakt tevens deel uit van de vergunningvoorschriften. De Minister kan op verzoek van een van de betrokken vergunninghouders of uit eigen beweging dwingende voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de overeenkomst tot stand moet komen. Daarnaast kan de Minister, indien op een of meer onderdelen van de overeenkomst geen overeenstemming dreigt te worden bereikt, op verzoek of uit eigen beweging een dwingende aanwijzing geven. Deze aanwijzing moet door de vergunninghouders worden overgenomen in de overeenkomst.

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de houder van de vergunning voor de verlenging een bedrag als bedoeld in artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet verschuldigd is.

Regeldrukeffecten

Dit besluit brengt op zichzelf geen lasten voor bedrijven noch burgers met zich mee: er wordt slechts een grondslag voor verlenging gelegd. Bij de ministeriële regeling waarin de regels met betrekking tot de procedure voor het verkrijgen van een verlenging in voorkomend geval worden bepaald zullen ook de daarmee gepaard gaande administratieve lasten worden aangegeven. Deze zullen naar verwachting zeer gering zijn.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven